ECLI:NL:GHDHA:2018:2369
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de schuldsaneringsregeling en goede trouw bij ontstaan van schulden
In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. Het hof heeft op 6 februari 2018 uitspraak gedaan. De rechtbank had geoordeeld dat [appellant] niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek. Dit oordeel was gebaseerd op de aanzienlijke schuldenlast van € 114.616,46, waaronder een schuld aan ING Bank van € 35.117,26, en de constatering dat [appellant] overbesteding had gepleegd. Het hof heeft echter in hoger beroep geoordeeld dat voldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] te goeder trouw is geweest. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de financiële verplichtingen zijn aangegaan op momenten dat [appellant] meende deze te kunnen voldoen. Bovendien heeft hij aangetoond zich in te spannen om zijn verplichtingen na te komen, onder andere door sollicitaties te overleggen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.