ECLI:NL:GHDHA:2018:2369

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
200.230.372/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de schuldsaneringsregeling en goede trouw bij ontstaan van schulden

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. Het hof heeft op 6 februari 2018 uitspraak gedaan. De rechtbank had geoordeeld dat [appellant] niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek. Dit oordeel was gebaseerd op de aanzienlijke schuldenlast van € 114.616,46, waaronder een schuld aan ING Bank van € 35.117,26, en de constatering dat [appellant] overbesteding had gepleegd. Het hof heeft echter in hoger beroep geoordeeld dat voldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] te goeder trouw is geweest. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de financiële verplichtingen zijn aangegaan op momenten dat [appellant] meende deze te kunnen voldoen. Bovendien heeft hij aangetoond zich in te spannen om zijn verplichtingen na te komen, onder andere door sollicitaties te overleggen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.230.372/01
Rekestnummer rechtbank : C/10/537926/FT EA 17/2168

arrest van 6 februari 2018

inzake

[appellant],

wonende te Rhoon,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. H.M. Hueting te Rhoon.

Het geding

Bij verzoekschrift (met producties), ingekomen ter griffie van het hof op 28 december 2017, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 december 2017 waarbij zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen. Hij verzoekt het hof het vonnis waarvan hoger beroep te vernietigen en hem alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Bij brief van 22 januari 2018 zijn producties aan het hof toegezonden.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 januari 2018. Verschenen is: [appellant], bijgestaan door zijn advocaat.
Mr. Hueting heeft de zaak bepleit aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities.

Beoordeling van het hoger beroep

1. [appellant] heeft op 25 oktober 2017 bij de rechtbank een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. Volgens de aan het hof overgelegde verklaring ex artikel 285 Fw is sprake van een totale schuldenlast van € 114.616,46.
2. De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen op grond van het oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest (artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Fw) en [appellant] zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven (artikel 288 lid 1 aanhef en onder c Fw). De rechtbank heeft daarbij - kort samengevat – het volgende overwogen. [appellant] heeft schulden gemaakt die duiden op overbesteding. Het betreft een schuld aan ING Bank (hierna: ING) van € 35.117,26 die is ontstaan op 28 maart 2017. Deze schuld betreft opnames van een zakelijke rekening-courant, waarmee onder meer in 2016 een verbouwing aan de privé woning is gefinancierd en waarmee [appellant] leningen heeft afbetaald: toen het financieel slechter ging, heeft hij bij vrienden geld geleend. [appellant] was niet in staat dit terug te betalen en heeft daarom geld uit zijn kredietfaciliteit opgenomen. [appellant] heeft verklaard dat hij in de afgelopen jaren meer dan € 20.000,- van het krediet heeft opgenomen. [appellant] moet zich hebben gerealiseerd dat hij dit niet zou kunnen terugbetalen. Voorts is er een schuld aan Volkswagenbank van
€ 7.575,69 ontstaan op 1 november 2015. [appellant] heeft verklaard dat deze betrekking heeft op een auto die hij op krediet heeft gekocht toen hij nog niet ziek was. [appellant] heeft echter ook verklaard dat hij vanaf 2014 kampt met gezondheidsproblemen en daardoor verminderde inzetbaar in zijn onderneming was. Vanaf 2014 ontving hij een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering. [appellant] is de lening bij Volkswagenbank kennelijk aangegaan in een periode dat het met zijn onderneming niet zo goed ging en er al sprake was van een verder oplopende kredietfaciliteit bij ING Bank. Tevens zijn er schulden aan Auto Hoogenboom van € 302,76, ontstaan op 14 september 2015, De Amersfoortse Verzekeringen van € 263,38, ontstaan op 5 mei 2017 en CBR van € 384,-, ontstaan op 14 juli 2017.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat [appellant], ondanks het uitdrukkelijk verzoek daartoe in de bijlage bij de oproepingsbrief voor de mondelinge behandeling van zijn verzoek, geen sollicitaties heeft overgelegd. [appellant] heeft verklaard dat hij arbeidsongeschikt is. Een actuele verklaring van een (keurings)arts waaruit dit valt af te leiden ontbreekt echter, aldus de rechtbank
3. De grieven en argumenten van [appellant] kunnen als volgt worden samengevat.
[appellant] is sinds 2001 als ZZP-er werkzaam als schilder. Anders dan de rechtbank heeft overwogen kampt hij niet al vanaf 2014 met gezondheidsproblemen, waardoor er sprake zou zijn van een verminderde inzet in zijn onderneming. [appellant] is in 2014 wel tijdelijk arbeidsongeschikt geweest vanwege een gescheurde pees in zijn rechterarm, maar door de herstellende economie, een groeiende omzet en een kleine aanvullingen door middel van een arbeidsongeschiktheidsverzekering, was dit niet onoverkomelijk.
De schuld aan ING betreft de zakelijke rekening-courant schuld, die voor de economische crisis was teruggelopen tot nihil. Het kwam [appellant] voor als een geoorloofde investering om de rekening-courant aan te wenden voor een verbouwing van zijn woning. Deze stond immers “onder water” en een verbouwing zou tot een waardeverbetering van zijn woning leiden. In juni 2016 kreeg [appellant] echter zoveel last van reeds bestaande nekklachten dat hij sindsdien niet meer als schilder heeft kunnen werken. Hij heeft vrienden verzocht hem (financieel) te helpen met het voltooien van de verbouwing. Door de terugbetaling van die leningen met behulp van de rekening-courant heeft [appellant] slechts getracht zijn reeds bestaande schuldenlast niet toe te laten nemen.
Ten aanzien van de schuld aan de Volkswagenbank heeft [appellant] aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij al met gezondheidsproblemen kampte toen hij deze schuld aanging. De schuld heeft betrekking op de aankoop van een auto, die hij heeft aangeschaft in overleg met zijn boekhouder en op een moment dat het hem financieel en medisch nog voor de wind ging.
De schuld aan Auto Hoogenboom heeft betrekking op ten onrechte in rekening gebrachte kosten voor een leenauto. Deze vordering wordt door [appellant] betwist, maar is wel op de crediteurenlijst opgenomen. De schulden aan de Amersfoortse Verzekeringen en CBR zijn inmiddels voldaan.
4. [appellant] heeft verder aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat onvoldoende aannemelijk is dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. [appellant] heeft ter zitting van hof verscheidene sollicitatiebewijzen overgelegd en heeft verklaard dat hij is uitgenodigd voor een gesprek bij De Flexa Groep naar aanleiding van een sollicitatie op een vacature voor werkbegeleider.
5. Het hof is van oordeel dat in hoger beroep alsnog voldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is ingediend als bedoeld in artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Fw. Daartoe wordt overwogen dat voldoende aannemelijk is geworden dat de financiële verplichtingen, die aan de schulden ten grondslag liggen, zijn gedaan op een moment dat [appellant] mocht menen dat hij daar aan zou kunnen voldoen, althans bestaat aanleiding hem op dit punt het voordeel van de twijfel te geven. Ditzelfde geldt voor de aanschaf van de auto met behulp van het krediet van Volkswagen Bank. [appellant] heeft weliswaar ook in hoger beroep geen keuringsrapport van een arbeidsdeskundige overgelegd, maar uit de door [appellant] overgelegde doorverwijzing van zijn huisarts naar specialist blijkt genoegzaam dat sprake is (geweest) van nekklachten. Belangrijker is echter dat in hoger beroep alsnog voldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] zich zal inspannen om zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren na te komen, nu, anders dan in de eerste aanleg, is gebleken dat [appellant] druk doende is met het zoeken naar een betaalde baan.
6. Het voorgaande brengt mee dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd.

De beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 december 2017;
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] uit;
- verwijst de zaak naar voornoemde rechtbank ter uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. van der Klooster, M.D. Ruizeveld en K.I. de Jong en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 februari 2018 in aanwezigheid van de griffier.