Uitspraak
Gerechtshof Den Haag
Arrest
[verdachte],
BESLISSING
niet bewezendat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en
spreekt de verdachtedaarvan
integraal vrij.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 januari 2016. De verdachte, geboren in 1991, was beschuldigd van mensenhandel in vereniging, waarbij een minderjarig meisje betrokken was. De tenlastelegging betrof het werven, vervoeren en uitbuiten van de aangeefster, die op dat moment nog geen achttien jaar oud was. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de zittingen in eerste aanleg en in hoger beroep, waarbij de verklaringen van de aangeefster en de medeverdachte zijn beoordeeld. Het hof concludeert dat de verklaringen van de aangeefster niet eenduidig zijn en dat er onvoldoende steunbewijs is voor de beschuldigingen aan de verdachte. Hierdoor kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. De verdachte wordt dan ook vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.
Daarnaast heeft de aangeefster zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend. Aangezien de verdachte is vrijgesproken, wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Het hof wijst ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf af, omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan de ten laste gelegde feiten. Het arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en is openbaar gemaakt op de zitting van 4 oktober 2018.