ECLI:NL:GHDHA:2018:2604

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
5 oktober 2018
Zaaknummer
22-000617-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mensenhandel in vereniging en niet-ontvankelijkheid vordering benadeelde partij in Schiedamse zedenzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 januari 2016. De verdachte, geboren in 1991, was beschuldigd van mensenhandel in vereniging, waarbij een minderjarig meisje betrokken was. De tenlastelegging betrof het werven, vervoeren en uitbuiten van de aangeefster, die op dat moment nog geen achttien jaar oud was. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de zittingen in eerste aanleg en in hoger beroep, waarbij de verklaringen van de aangeefster en de medeverdachte zijn beoordeeld. Het hof concludeert dat de verklaringen van de aangeefster niet eenduidig zijn en dat er onvoldoende steunbewijs is voor de beschuldigingen aan de verdachte. Hierdoor kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. De verdachte wordt dan ook vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.

Daarnaast heeft de aangeefster zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend. Aangezien de verdachte is vrijgesproken, wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Het hof wijst ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf af, omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan de ten laste gelegde feiten. Het arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en is openbaar gemaakt op de zitting van 4 oktober 2018.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-000617-16
Parketnummers: 10-750241-14 en 10-811205-12 (TUL)
Datum uitspraak: 4 oktober 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 januari 2016 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de zittingen in hoger beroep van dit hof van 23 februari 2017, 11 september 2018 en 4 oktober 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het ten laste gelegde vrijgesproken.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van l mei 2014 tot en met 31 mei 2014 te Schiedam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens), een ander, te weten [aangeefster] (geboren [geboortedatum])
heeft/hebben geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [aangeefster], terwijl die [aangeefster] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt en/of
(telkens) die [aangeefster] ertoe heeft/hebben gebracht/gedwongen/bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, dan wel ten aanzien van die [aangeefster] enige handeling heeft/hebben ondernomen waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [aangeefster] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van die handelingen, terwijl die [aangeefster] de leeftijd van achttien jaren nog niet had/hadden bereikt en/of
opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit seksuele handelingen van die [aangeefster] met of voor een derde tegen betaling, terwijl die [aangeefster] de leeftijd van achttien jaren nog niet had/hadden bereikt
immers heeft/hebben/is/zijn hij en/of zijn medeverdachte(n), meermalen, althans eenmaal,
- die [aangeefster] gedrogeerd en/of mishandeld, en/of
- seks gehad met die [aangeefster], en/of
- één of meer foto('s) ten behoeve van seksadvertenties van die [aangeefster] gemaakt en/of één of meer afbeelding(en) van die [aangeefster] en/of advertenties geplaatst op het internet (sexjobs.nl) en/of
- een werkplek (kelderbox) geregeld waar die [aangeefster] klanten moest ontvangen voor het verrichten van seksuele handelingen en/of
- die [aangeefster] (onbeschermd) seks laten hebben/seksuele handelingen laten verrichten met personen/betalende klanten en/of
- ( telefonisch) contacten onderhouden met mededader(s) en/of klanten en/of één of meer afspra(a)k(en) met (betalende) personen/klanten gemaakt, die vervolgens seksuele handelingen met die [aangeefster] hebben verricht en/of
- foto(`s) en/of video(`s) gemaakt van de seksuele handelingen die [aangeefster] moest verrichten met derden en gezegd dat deze foto(`s) en/of video(`s) aan haar ouders getoond zouden worden en/of op internet gezet zouden worden als zij niet (nogmaals) klanten zou ontvangen en/of
- de bewegingsvrijheid van die [aangeefster] beperkt en/of
- die [aangeefster] (aldus) in (een) positie/situatie(s) gebracht waarin zij zich niet of (te) weinig kon onttrekken aan de van verdachte en/of uitgaande dwang en/of
- ( het) door die [aangeefster] met/in de prostitutie verdiende geld geheel/ gedeeltelijk onder zich genomen/gehouden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt, nu het hof een andere motivering aan zijn beslissing tot vrijspraak ten grondslag legt.
Vrijspraak
Op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is naar ’s hofs oordeel genoegzaam komen vast te staan dat aangeefster [aangeefster] in de ten laste gelegde periode – nadat er advertenties op www.sexjobs.nl waren geplaatst waarin zij werd aangeboden als prostituee – op 12 mei 2014 en 26 mei 2014 verschillende afspraken met klanten heeft gehad, dat zij toen daadwerkelijk seks met deze klanten heeft gehad en dat de – inmiddels wegens mensenhandel onherroepelijk veroordeelde - medeverdachte [medeverdachte] daarvoor geld heeft ontvangen van die klanten.
De verdachte wordt verweten dat hij zich, al dan niet in vereniging met een ander of anderen, heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel in de zin van artikel 273f, derde lid, sub 1 en eerste lid, sub 2, 5 en 8 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft geconstateerd dat het met name de verklaringen van de aangeefster zijn die zien op de rol van de verdachte met betrekking tot de aan hem ten laste gelegde varianten van mensenhandel. Haar verklaringen zijn ten aanzien van de rol van de verdachte echter niet eenduidig. Derhalve kan enkel uitgaande van haar verklaringen niet met voldoende mate van zekerheid de exacte aan de verdachte verweten gedragingen worden vastgesteld.
De verklaringen van aangeefster staan voorts haaks op de ontkenning van de verdachte en de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte] als getuige ten aanzien van de rol van de verdachte.
Het voorgaande heeft ertoe geleid dat het hof heeft onderzocht of er steunbewijs voor het aan de verdachte ten laste gelegde handelen voorhanden is.
Naar ’s hofs oordeel is – naast de op zichzelf staande verklaringen van aangeefster - onvoldoende steunbewijs voorhanden dat de verdachte aangeefster zelf er toe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 5 van het Wetboek van Strafrecht, dan wel bezien vanuit het tenlastegelegde medeplegen dat hij enige vorm van wetenschap heeft gehad dat de medeverdachte [medeverdachte] haar daartoe heeft gebracht. Verdachtes handelingen op genoemde data roepen weliswaar allerhande vragen op bij het hof, en hetzelfde geldt voor zijn aanwezigheid op de locatie waar door de aangeefster prostitutiewerkzaamheden werden verricht in het kader van een mensenhandelsituatie, maar die omstandigheden zijn niet voldoende om zonder nadere in casu ontbrekende bewijsmiddelen te komen tot het wettig en overtuigend bewijs terzake van de aan de verdachte verweten gedragingen.
Naar ’s hofs oordeel is – naast de verklaringen van aangeefster – geen steunbewijs voorhanden dat de verdachte zelf dan wel in bewuste en nauwe samenwerking met [medeverdachte] opzettelijk enig voordeel uit de uitbuiting van aangeefster heeft getrokken zoals bedoeld in artikel 273f, eerste lid, sub 8 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten slotte is het hof - met de advocaat-generaal en met de raadsman van de verdachte – van oordeel dat mensenhandel als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, sub 2 van het Wetboek van Strafrecht niet kan worden bewezen.
Gelet op het voren overwogene kan naar ’s hofs oordeel niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan enige ten laste gelegde vorm van mensenhandel jegens aangeefster. De verdachte zal derhalve worden vrijgesproken.
Vordering tot schadevergoeding [aangeefster]
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde tot een bedrag van € 5.000,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft, gezien de vordering tot bevestiging van het beroepen vonnis, geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Vordering tenuitvoerlegging
Het Openbaar Ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Rotterdam van 5 maart 2014 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde zal die vordering worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart
niet bewezendat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en
spreekt de verdachtedaarvan
integraal vrij.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

Verklaart de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Wijst afde vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Rotterdam van 26 maart 2015, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 5 maart 2014, parketnummer 10-811205-12, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van één week.
Dit arrest is gewezen door mr. M.I. Veldt-Foglia,
mr. A.S.I. van Delden en mr. W.J. van Boven,
in bijzijn van de griffier mr. C.M.A. Ellens-Veenhof.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 oktober 2018.