ECLI:NL:GHDHA:2018:2668

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2018
Publicatiedatum
12 oktober 2018
Zaaknummer
200.204.774/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een vonnis in een vrijwaringszaak met betrekking tot een koopovereenkomst en financieringsverplichtingen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, ging het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een koopovereenkomst die op 5 februari 2014 werd getekend door [geïntimeerde 1] c.s. voor de aankoop van een appartementsrecht. In de overeenkomst was een financieringsvoorbehoud opgenomen, maar de levering vond niet plaats omdat [geïntimeerde 1] c.s. de benodigde financiering niet kon verkrijgen. De verkopers hebben daarop [geïntimeerde 1] c.s. gedagvaard voor betaling van een boete, waarna [geïntimeerde 1] c.s. [appellant] en [X] in vrijwaring heeft opgeroepen. De kantonrechter heeft de vorderingen in de vrijwaringszaak toegewezen, maar [appellant] ging in hoger beroep.

Het hof beoordeelde de grieven van [appellant] en oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een bemiddelingsovereenkomst tussen [geïntimeerde 1] c.s. en [appellant]. Het hof concludeerde dat [geïntimeerde 1] c.s. niet had aangetoond dat [appellant] de financiering zou regelen of dat er een opdracht tot bemiddeling was gegeven. De grieven van [appellant] werden gegrond verklaard, waardoor het bestreden vonnis werd vernietigd voor zover het [appellant] tot betaling had veroordeeld. Het hof wees de vorderingen van [geïntimeerde 1] c.s. af en veroordeelde hen in de proceskosten van beide instanties.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele zaken, vooral bij claims die gebaseerd zijn op vermeende overeenkomsten en verplichtingen. Het hof stelde vast dat de enkele aanwezigheid van [appellant] bij de ondertekening van de koopovereenkomst niet voldoende was om een bemiddelingsovereenkomst te onderbouwen. De uitspraak is een belangrijke reminder voor partijen om duidelijke afspraken te maken en deze goed te documenteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer :200.204.774/01
Rol- en zaaknummer rechtbank :4765283 CV EXPL 16-3434

arrest van 2 oktober 2018

inzake

[appellant],

zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. E. Tamas te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde 1],
[geïntimeerde 2],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
hierna te noemen: [geïntimeerde 1] c.s.,
advocaat: mr. J-F. Grégoire te Den Haag.

Het geding

Voor het eerdere verloop van het geding wordt verwezen naar het arrest (in het incident ex artikel 234 Rv) van 13 juni 2017, waarin deze zaak naar de rol is verwezen voor voort procederen. [appellant] heeft een akte ‘onderbouwing verzoek tot memorie van repliek tevens verzoek tot horen van getuigen middels enquete tevens antwoord op incidentele vordering tot uitvoerbaar van voorraadverklaring van het vonnis van de kantonrechter’ genomen. [geïntimeerde 1] c.s. heeft daarop gereageerd bij antwoordakte.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1
[geïntimeerde 1] c.s. heeft op 5 februari 2014 een koopovereenkomst getekend waarbij het appartementsrecht aan het [adres] te [plaats] werd gekocht van [naam] en [naam] (hierna: de verkopers) voor een bedrag van € 142.500,00 kosten koper.
1.2
In de koopovereenkomst is een financieringsvoorbehoud opgenomen. Tevens is een boeteclausule opgenomen op grond waarvan een boete van 10% van de koopprijs wordt verbeurd als één van partijen in verzuim is bij het meewerken aan de feitelijke en/of juridische levering dan wel ten aanzien van de voldoening van de koopprijs. Bepaald is dat de levering zou plaatsvinden op 30 maart 2014.
1.3
Het financieringsvoorbehoud is ongebruikt verstreken. De levering van het appartementsrecht heeft niet plaatsgevonden omdat [geïntimeerde 1] c.s. de daarvoor benodigde financiering niet heeft verkregen.
2. De verkopers hebben [geïntimeerde 1] c.s. gedagvaard en aanspraak gemaakt op betaling van de boete op grond van voornoemde koopovereenkomst. [geïntimeerde 1] c.s. heeft [appellant] en de heer [X], h.o.d.n. [handelsnaam X] (hierna te noemen: [X]) in vrijwaring opgeroepen. [geïntimeerde 1] c.s. heeft daarna met de verkopers een schikking bereikt. Bij wijze van schadevergoeding heeft [geïntimeerde 1] c.s. aan de verkopers een bedrag van € 7.400,00 betaald. Daarmee is de hoofdzaak tot een einde gekomen.
3. In de vrijwaringszaak heeft [geïntimeerde 1] c.s. gevorderd [appellant] en [X] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van al hetgeen [geïntimeerde 1] c.s. gehouden is te betalen uit hoofde van de hiervoor genoemde schikking, alsmede tot betaling van de proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten.
4. De kantonrechter heeft de vorderingen in de vrijwaringszaak bij vonnis van 1 juli 2016 toegewezen.
5. In hoger beroep heeft [appellant] gevorderd het bestreden vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [geïntimeerde 1] c.s. af te wijzen, met veroordeling in de kosten van beide instanties.
6. In de
eerstegrief wordt aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte (in r.o. 4.2) heeft overwogen dat [appellant] [geïntimeerde 1] c.s. heeft bijgestaan bij de aankoop van de woonruimte en dat dat heeft geleid tot de koopovereenkomst.
In de toelichting op de grief geeft [appellant] aan dat hij de eerste keer zonder enkele bedoeling richting [geïntimeerde 1] c.s. aanwezig is geweest op het kantoor van de makelaar en de tweede keer bij de gelegenheid van de ondertekening van de koopovereenkomst als vriendendienst aanwezig was om, voor zover nodig was, de inhoud van de bepalingen van de koopovereenkomst aan [geïntimeerde 1] c.s. uit te leggen. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde 1] c.s. zelf met de verkopers overeenstemming bereikt over de aankoop van het appartement.
De
tweedegrief is gericht tegen de overweging (4.3) dat niet, althans onvoldoende gemotiveerd is betwist door [appellant] dat [geïntimeerde 1] c.s. de opdracht heeft gegeven aan [appellant] om de financiering van de aankoop van de woonruimte te regelen. In de toelichting heeft hij aangevoerd dat de verkrijging van een financiering bij de aankoop van woningen alleen door erkende en ingeschreven hypotheekbemiddelaars kan worden aangevraagd en dat hij geen hypotheekbemiddelaar is. Hij ontkent voorts dat hem financiële stukken door [geïntimeerde 1] c.s. zijn overhandigd.
De
derdegrief komt op tegen de overweging (4.4) dat er geen grond is om aan te nemen dat betaling van loon in dit geval niet verbonden is geweest aan de opdracht, omdat het aangevoerde dat [appellant] de werkzaamheden om niet, want op grond van een vriendendienst heeft verricht voor [geïntimeerde 1] c.s. uitdrukkelijk door [geïntimeerde 1] c.s. is weersproken.
Grief 4is gericht tegen de overweging (4.5) dat het duidelijk is dat [appellant] de opdracht tot het regelen van de financiering van de aankoop niet naar behoren heeft uitgevoerd met als gevolg dat de verkopers aanspraak hebben gekregen op (een deel van) de boete.
7. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Voorop gesteld moet worden dat het aan [geïntimeerde 1] c.s. is om te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij [appellant] opdracht heeft gegeven om te bemiddelen bij de aankoop van de woonruimte en om de financiering te regelen.
8. [geïntimeerde 1] c.s. heeft daartoe de volgende feiten en omstandigheden gesteld:
  • [appellant] was aanwezig op het kantoor van [handelsnaam X] (en daar is mondeling overeengekomen dat [appellant] de aankoop van de woonruimte zou begeleiden en de financiering zou regelen);
  • [appellant] was aanwezig bij de verkopend makelaar toen de koopovereenkomst doorgenomen en getekend moest worden;
  • [X] heeft de ontmoeting(en) bevestigd;
  • [geïntimeerde 1] c.s. heeft tientallen contacten gehad met [appellant] op zijn kantoor en telefonisch (ten bewijze waarvan hij een specificatie van zijn belcontacten heeft overgelegd);
  • [appellant] zou € 2.700 betaald krijgen;
  • Volgens een verklaring van [X] zou [appellant] ook € 4.000 krijgen van de verkopers;
  • [geïntimeerde 1] c.s. heeft financiële bescheiden aan [appellant] overhandigd waarbij deze zou hebben gezegd dat “hij alles zou gaan regelen”;
  • In overgelegde krantenberichten worden de louche praktijken van [appellant] beschreven.
9. Deze feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende om aan te nemen dat [geïntimeerde 1] c.s. een bemiddelingsovereenkomst met [appellant] heeft gesloten. [appellant] heeft erkend dat hij bij het tekenen van de koopovereenkomst aanwezig was. Dat dit in het kader van een vriendendienst was, is weliswaar niet erg aannemelijk, maar de enkele aanwezigheid is onvoldoende om aan te nemen dat tussen partijen een overeenkomst tot bemiddeling tot stand is gekomen. Daarbij komt dat [geïntimeerde 1] c.s. onvoldoende heeft weersproken dat hij zelf overeenstemming zou hebben bereikt met de verkopers. [geïntimeerde 1] c.s. heeft ook niet gesteld welke andere bemiddelingswerkzaamheden (bijvoorbeeld bezichtigingen, onderhandelingen) [appellant] zou hebben verricht voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst. Ook de belcontacten zijn onvoldoende om te concluderen dat sprake was van een overeenkomst tot bemiddeling, temeer nu deze met name dateren van na de datum van levering (30 maart 2014). Dat er andere ontmoetingen tussen partijen zouden hebben plaatsgevonden, is door [appellant] betwist en door [geïntimeerde 1] c.s. onvoldoende onderbouwd. De omstandigheid dat [appellant] € 4.000 zou ontvangen van de verkopers zou veeleer tot de conclusie moeten leiden dat [appellant] in opdracht van de verkopers heeft gewerkt. Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – valt niet in te zien hoe hieruit kan worden afgeleid dat tussen partijen een bemiddelingsovereenkomst bestond. Dat in krantenberichten “louche praktijken” van [appellant] worden beschreven kan evenmin als onderbouwing van een vermeende opdracht met [geïntimeerde 1] c.s. leiden.
10. [geïntimeerde 1] c.s. heeft daarnaast onvoldoende gesteld om aan te nemen dat [appellant] de financiering zou regelen. De stelling dat hij financiële stukken heeft overhandigd aan [appellant] is door [appellant] betwist en door [geïntimeerde 1] c.s. niet nader onderbouwd. Ook overigens heeft [geïntimeerde 1] c.s. onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat hij erop mocht vertrouwen dat [appellant] de financiering zou regelen en, indien dit niet zou lukken, het financieringsvoorbehoud zou inroepen. De enkele mededeling, die overigens wordt weersproken, dat ‘hij alles zou gaan regelen’ is daarvoor onvoldoende.
11. [geïntimeerde 1] c.s. heeft uitdrukkelijk bewijs aangeboden van de stelling dat hij veelvuldig contact heeft gehad met [appellant] toen de termijn om het financieringsvoorbehoud in te roepen naderde. Dit bewijsaanbod zal worden gepasseerd als niet ter zake dienend. Ook als komt vast te staan dat hij veelvuldig telefonisch contact heeft gehad met [appellant], volgt hier nog niet zonder meer uit dat er een opdracht tot bemiddeling en/of regelen van financiering tussen partijen bestond. Voor het overige voldoet het algemene bewijsaanbod niet aan de eisen die in hoger beroep gesteld moeten worden.
12. Uit het voorgaande volgt dat niet is komen vast te staan dat er een overeenkomst van opdracht bestond tussen [geïntimeerde 1] c.s. en [appellant] zodat de vordering, voor zover gebaseerd op wanprestatie, moet worden afgewezen. De grieven van [appellant] slagen zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd voor zover [appellant] daarbij tot betaling werd veroordeeld. De vordering kan evenmin slagen op de subsidiaire grondslag: onrechtmatige daad bestaande uit het opzettelijk onder één hoedje spelen van [appellant] en [X], nu [geïntimeerde 1] c.s. daarvoor onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld. Opnieuw rechtdoende zal het hof de vorderingen van [geïntimeerde 1] c.s. jegens [appellant] afwijzen. De vorderingen van [appellant] in hoger beroep zal het hof wegens gebrek aan belang afwijzen. Bij deze uitkomst past dat [geïntimeerde 1] c.s. hoofdelijk wordt veroordeeld in de kosten van beide instanties. Nu [geïntimeerde 1] c.s. in het ongelijk is gesteld, zal hij de kosten in het incident ex artikel 234 Rv dienen te dragen.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 1 juli 2016, voorzover daarbij [appellant] werd veroordeeld tot betaling van € 7.400 en tot betaling van de proceskosten, vermeerderd met rente en nakosten,
en
in zoverre opnieuw rechtdoende:
- wijst de vorderingen voor zover gericht tegen [appellant] af;
- veroordeelt [geïntimeerde 1] c.s. hoofdelijk in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellant] tot op 1 juli 2016 begroot op € 500 aan salaris advocaat;
- veroordeelt [geïntimeerde 1] c.s. hoofdelijk in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 314 aan verschotten en € 1.897,50 aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de veroordeling in de proceskosten betreft;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P.J. Ruijpers, A.A. Muilwijk-Schaaij en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 oktober 2018 in aanwezigheid van de griffier.