ECLI:NL:GHDHA:2018:3007
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- M.J. de Haan-Boerdijk
- H. van den Heuvel
- T.B. Trotman
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep wegens niet-nakomen aanzeggingsplicht
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was op 29 september 2017 bij verstekvonnis vrijgesproken van een tenlastegelegd feit. Het vonnis was op 24 april 2018 aan de verdachte in persoon uitgereikt, maar de kennisgeving van het hoger beroep was niet in persoon aan de verdachte betekend. Dit leidde tot de vraag of het openbaar ministerie ontvankelijk was in het hoger beroep.
Het hof oordeelde dat het niet-nakomen van de aanzeggingsplicht in deze zaak leidde tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in het ingestelde hoger beroep. Het hof verwees naar artikel 409, leden twee en drie, van het Wetboek van Strafvordering, en concludeerde dat de zaak ten onrechte was ingezonden aan het gerechtshof. De advocaat-generaal en het openbaar ministerie waren van mening dat de Hoge Raad zich al had uitgesproken over de strafbaarheid van het voorhanden hebben van een creditcardmes, maar het hof vond dit niet voldoende om het hoger beroep te handhaven.
De beslissing van het hof was dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard in het hoger beroep. Deze uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is op de openbare terechtzitting van 3 oktober 2018 uitgesproken.