ECLI:NL:GHDHA:2018:3007

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
22-004342-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep wegens niet-nakomen aanzeggingsplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was op 29 september 2017 bij verstekvonnis vrijgesproken van een tenlastegelegd feit. Het vonnis was op 24 april 2018 aan de verdachte in persoon uitgereikt, maar de kennisgeving van het hoger beroep was niet in persoon aan de verdachte betekend. Dit leidde tot de vraag of het openbaar ministerie ontvankelijk was in het hoger beroep.

Het hof oordeelde dat het niet-nakomen van de aanzeggingsplicht in deze zaak leidde tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in het ingestelde hoger beroep. Het hof verwees naar artikel 409, leden twee en drie, van het Wetboek van Strafvordering, en concludeerde dat de zaak ten onrechte was ingezonden aan het gerechtshof. De advocaat-generaal en het openbaar ministerie waren van mening dat de Hoge Raad zich al had uitgesproken over de strafbaarheid van het voorhanden hebben van een creditcardmes, maar het hof vond dit niet voldoende om het hoger beroep te handhaven.

De beslissing van het hof was dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard in het hoger beroep. Deze uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is op de openbare terechtzitting van 3 oktober 2018 uitgesproken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004342-17
Parketnummer: 10-239770-16
Datum uitspraak: 3 oktober 2018
VERSTEK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 29 september 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is op 29 september 2017 bij verstekvonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam vrijgesproken van het aan hem onder 2 tenlastegelegde feit.
Het vonnis is aan de verdachte in persoon uitgereikt op 24 april 2018 gelet op de akte van uitreiking in combinatie met het (niet ondertekende) proces-verbaal.
De kennisgeving van het hoger beroep is echter niet in persoon aan de verdachte betekend. Hetzelfde geldt voor de dagvaarding in hoger beroep. Gelet op deze omstandigheden en op artikel 409, leden twee en drie, van het Wetboek van Strafvordering, is de zaak ten onrechte reeds ingezonden aan het gerechtshof en had aan die onterechte inzending geen gevolg mogen worden gegeven.
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de Hoge Raad zich inmiddels bij arrest van 17 oktober 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2641, NJ 2017/417) heeft uitgesproken over de strafbaarheid van het voorhanden hebben van een creditcardmes, zodat het maatschappelijk belang volgens het Openbaar Ministerie niet noopt tot handhaving van het appel.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het niet-nakomen van de aanzeggingsplicht in dit geval dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in het ingestelde hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J. de Haan-Boerdijk,
mr. H. van den Heuvel en mr. T.B. Trotman, in bijzijn van de griffier mr. R.S. Hogendoorn-Matthijssen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 oktober 2018.