ECLI:NL:GHDHA:2018:3188

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
22-002571-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingszaak na hennepplantage

In deze ontnemingszaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waarbij hij een hennepplantage in zijn woning had. De politierechter had hem een taakstraf opgelegd en een bedrag van € 8.256,35 vastgesteld als wederrechtelijk verkregen voordeel. Het Openbaar Ministerie vorderde in hoger beroep dat dit vonnis werd bevestigd, maar het hof oordeelde anders.

Het hof oordeelde dat de veroordeelde voordeel had genoten doordat hij gedurende tien maanden geen huur hoefde te betalen voor de woning waarin hij verbleef, wat resulteerde in een besparing van kosten. Het hof stelde het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 1.256,35, rekening houdend met de huurprijs van € 300,- per maand en een extra contant bedrag van € 500,- dat de veroordeelde had ontvangen. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de Staat.

De beslissing van het hof is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen. Het hof heeft de argumenten van de verdediging, die stelde dat er geen voordeel was genoten, verworpen en benadrukt dat de besparing op huurkosten als wederrechtelijk voordeel moet worden beschouwd. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002571-17 PO
Parketnummer: 10-012163-15
Datum uitspraak: 22 juni 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 2 juni 2017 in de ontnemingszaak tegen de veroordeelde:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1971,
[adres].
Procesgang
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Rotterdam van 2 juni 2017 is de veroordeelde ter zake van het in zijn strafzaak onder 1 primair bewezen verklaarde,
gekwalificeerd als:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod,
veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis. Deze uitspraak is inmiddels onherroepelijk geworden.
De in eerste aanleg ingediende inleidende vordering van het Openbaar Ministerie houdt in dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van in totaal € 24.474,66, ter ontneming van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel.
De politierechter in de rechtbank Rotterdam heeft bij vonnis van 2 juni 2017 het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op EUR € 8.256,35 en ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel aan de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
Namens de veroordeelde is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 8 juni 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
Vordering van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep wordt bevestigd.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsvoering
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Nadere bewijsoverweging
Door de raadsvrouw is – overeenkomstig de overgelegde pleitnota – aangevoerd dat er geen voordeel is genoten van de hennepplantage en er derhalve niets valt te ontnemen. Subsidiair is betoogd dat de politierechter ten onrechte is uitgegaan van een besparing van kosten van € 1000,- per maand en dat het door de veroordeelde genoten voordeel op een lager bedrag dient te worden geschat.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De veroordeelde heeft voordeel genoten doordat hij, vanwege de hennepplantage in de woning, geen huur hoefde te betalen voor de woning waarin hij verbleef. Hij heeft uiteindelijk tien maanden lang zonder huur te hoeven betalen van de woning gebruik kunnen maken. Deze besparing van kosten is te beschouwen als (wederrechtelijk) voordeel. Daarnaast heeft hij nog een bedrag € 500,- in contanten ontvangen.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat € 1.000,- per maand geen reëel bedrag is voor het kosteloze gebruik dat de veroordeelde van de woning heeft kunnen maken, nu de veroordeelde van die woning feitelijk slechts een klein gedeelte tot zijn beschikking had. Bovendien was er minder woongenot, gelet op de daarin aanwezige hennepkwekerij.
Gelet op het voorgaande acht het hof eveneens met de verdediging de reële huurprijs € 300,- per maand. Dat de veroordeelde ook gebruik kon maken van de in de woning aanwezige voorzieningen maakt niet dat het hof komt tot een hoger bedrag, aangezien een dergelijk gebruik veelal bij de kamerhuur is inbegrepen.
De omstandigheid dat de veroordeelde de woning de laatste drie maanden met zijn neef heeft moeten delen, maakt het oordeel evenmin anders. Op welke wijze de veroordeelde gebruik heeft gemaakt van de hem ter beschikking staande kamer en voorzieningen heeft geen invloed op de hoogte van het bedrag dat de veroordeelde heeft bespaard en de keuze voor het toestaan van een logé doet niet af aan de zelfstandige waarde van de door de veroordeelde gehuurde kamer.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep komt naar voren dat de veroordeelde uit het bewezen verklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Het hof komt gelet op het voorgaande tot het volgende bedrag aan verkregen wederrechtelijk voordeel:
Huurprijs: € 300,- p.m.
Huurperiode: 10 maanden
Extra contant ontvangen bedrag: € 500,-
Totaal: € 3.500,-.
Daarop wordt in mindering gebracht:
Het bedrag dat de veroordeelde aan Stedin heeft betaald, te weten € 2.243,65.
Gelet op het bovenstaande stelt het hof het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op (€ 3.500 - € 2.243,65 =) € 1.256,35.
Vaststelling van de betalingsverplichting
Het hof stelt gelet op het voorgaande het bedrag dat de veroordeelde dient te betalen aan de Staat vast op € 1.256,35.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
1.256,35 (duizend tweehonderdzesenvijftig euro en vijfendertig cent).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 1.256,35 (duizendtweehonderdzesenvijftig euro en vijfendertig cent).
Dit arrest is gewezen door mr. J.M. van de Poll,
mr. A.S.I. van Delden en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. M.S. Ferenczy.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 juni 2018.
Mr. J.M. van de Poll is buiten staat dit arrest te ondertekenen.