In deze ontnemingszaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waarbij hij een hennepplantage in zijn woning had. De politierechter had hem een taakstraf opgelegd en een bedrag van € 8.256,35 vastgesteld als wederrechtelijk verkregen voordeel. Het Openbaar Ministerie vorderde in hoger beroep dat dit vonnis werd bevestigd, maar het hof oordeelde anders.
Het hof oordeelde dat de veroordeelde voordeel had genoten doordat hij gedurende tien maanden geen huur hoefde te betalen voor de woning waarin hij verbleef, wat resulteerde in een besparing van kosten. Het hof stelde het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 1.256,35, rekening houdend met de huurprijs van € 300,- per maand en een extra contant bedrag van € 500,- dat de veroordeelde had ontvangen. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
De beslissing van het hof is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen. Het hof heeft de argumenten van de verdediging, die stelde dat er geen voordeel was genoten, verworpen en benadrukt dat de besparing op huurkosten als wederrechtelijk voordeel moet worden beschouwd. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.