ECLI:NL:GHDHA:2018:3387

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
200.245.783/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement en verzoek tot schuldsaneringsregeling; beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarbij hij op 4 september 2018 in staat van faillissement is verklaard. De rechtbank benoemde mr. W.J. Don tot rechter-commissaris en mr. G.J. de Bock als curator. [Appellant] heeft op 11 september 2018 een verzoekschrift ingediend bij het hof om het vonnis te vernietigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 oktober 2018 waren zowel [appellant] als zijn advocaat aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de curator.

De rechtbank had overwogen dat er summierlijk bewijs was van het vorderingsrecht van de geïntimeerde, Offerte B.V., en dat [appellant] in een toestand verkeerde waarin hij had opgehouden te betalen. [Appellant] stelde dat hij een verzoek tot schuldsanering wilde indienen, maar de rechtbank had dit verzoek niet ontvangen en kon het daarom niet in behandeling nemen. Het hof concludeert dat [appellant] niet op de juiste wijze een verzoek tot schuldsanering heeft ingediend, zoals voorgeschreven in het Procesreglement. Het hof oordeelt dat de rechtbank niet verplicht was om van de regels af te wijken en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere behandeling rechtvaardigden.

Uiteindelijk bekrachtigt het hof het vonnis van de rechtbank, waarbij het faillissement van [appellant] is uitgesproken. Het hof wijst erop dat [appellant] niet de juiste procedure heeft gevolgd voor het indienen van zijn verzoek tot schuldsanering, en dat de rechtbank dit verzoek terecht niet heeft behandeld. Het hof benadrukt dat het belangrijk is om de procedures te volgen zoals voorgeschreven in de wet en het reglement.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.245.783/01
Rekestnummer rechtbank : C/09/18/298 F

arrest van 9 oktober 2018

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. A.T. Leigh te Haarlem,
tegen

Offerte B.V.,

gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Offerte.

Het geding

Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 4 september 2018 is [appellant] in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. W.J. Don tot rechter commissaris en met aanstelling van mr. G.J. de Bock, advocaat te Leiden, als curator. Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 11 september 2018, is [appellant] van voornoemd vonnis in hoger beroep gekomen en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen. Bij brief van 27 september 2018 heeft [appellant] nog stukken overgelegd.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2018. Verschenen zijn:
[appellant], bijgestaan door zijn advocaat, en mr. A.E. Veerman, advocaat te Leiden, en C.A. Merkestein, faillissementsmedewerkster, namens de curator.

Beoordeling van het hoger beroep

1. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank overwogen dat summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van Offerte en van het bestaan van feiten en omstandigheden welke aantonen dat [appellant] in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen.
2. De grieven van [appellant] kunnen als volgt worden samengevat.
De rechtbank heeft ten onrechte het faillissement van [appellant] uitgesproken. [appellant] heeft op de zitting van de rechtbank van 4 september 2018 een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling gedaan. Dit verzoek is door de rechtbank niet behandeld en ook is de faillissementsaanvraag op grond van artikel 3 lid Fw niet geschorst.
Bij brief van 27 september 2018 heeft mr. Leigh het hof laten weten dat door [appellant] ter zitting in eerste aanleg slechts een briefje is overgelegd waarmee hij toelating tot de schuldsaneringsregeling heeft verzocht en dat dat briefje in het ongerede is geraakt.
Ter zitting heeft [appellant] nog verklaard dat hij de in artikel 3 Fw voorgeschreven brief van de griffier van de rechtbank nimmer heeft ontvangen en dat hij nog geen (nieuw) verzoek om de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing te verklaren heeft ingediend.
[appellant] heeft het hof gelet op het voorgaande verzocht de behandeling van de faillissementsaanvraag aan te houden teneinde hem alsnog in de gelegenheid te stellen een verzoek tot verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling in te dienen.
3. Op basis van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het hof als volgt. Blijkens de zittingsaantekeningen van de behandeling van 4 september 2018 bij de rechtbank heeft [appellant] de rechtbank gemeld dat hij een wsnp-verzoek wil indienen en dat hij stukken bij zich heeft. Hierop heeft de rechtbank [appellant] te kennen gegeven dat een dergelijk verzoek niet voor de zitting is ontvangen en dat het niet mogelijk is dat verzoek alsnog ter zitting te doen. Het door [appellant] ter zitting aan de rechtbank overgelegde verzoek betrof naar eigen zeggen van [appellant] slechts een briefje en dus geen inhoudelijk volledig verzoek. Gelet op deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat ook in hoger beroep niet is komen vast te staan dat [appellant] op de in artikel 3.1.1.2 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken (hierna: het Procesreglement) voorgeschreven wijze – door toezending per post aan of door afgifte aan de Centrale Balie van de rechtbank, ter attentie van de insolventiegriffie – een verzoek tot de van toepassing verklaring van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend. Ook indien het ter zitting van 4 september 2018 door [appellant] overgelegde stuk niet als een (onvolledig) verzoek moet worden aangemerkt, was de rechtbank niet ertoe gehouden van het bepaalde in artikel 3.1.1.2 van het Procesreglement af te wijken (zie artikel 3.1.1.4 van het Procesreglement; evenzo is de rechtbank niet ertoe gehouden een verzoeker een termijn te gunnen om in het geval van een onvolledig of onvoldoende onderbouwd verzoek de ontbrekende gegevens te verstrekken, zie artikel 3.1.2.7 van het Procesreglement en artikel 287 lid 2 Fw). Uit het proces-verbaal van deze zitting blijkt niet dat [appellant] zich heeft beroepen op bijzondere omstandigheden die meebrachten dat het overleggen van het stuk wel als een geldige wijze van indiening moest gelden. Ter zitting in hoger beroep is evenmin van dergelijke omstandigheden gebleken.
4. Het hof ziet gelet op hetgeen hiervoor overwogen ook geen aanleiding om de behandeling van de onderhavige zaak aan te houden teneinde [appellant] alsnog in de gelegenheid te stellen alsnog een verzoek tot toelating van de schuldsaneringsregeling in te dienen.
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.

Beslissing

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 4 september 2018.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.A. Schreuder, D. Wachter en M.M. Kruithof en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 oktober 2018 in aanwezigheid van de griffier.