ECLI:NL:GHDHA:2018:391

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
2 maart 2018
Zaaknummer
22-003669-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbruikbaar maken van een politiecel door urineren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1977 in Marokko, was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 225,- voor het opzettelijk en wederrechtelijk onbruikbaar maken van een politiecel door daarin te urineren. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en een veroordeling tot een geldboete van € 225,-, subsidiair 4 dagen hechtenis. Het hof oordeelde dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan, en dat de politiecel onbruikbaar was geworden door de urine, zoals eerder vastgesteld in jurisprudentie van de Hoge Raad. Het hof verwierp de argumenten van de raadsman van de verdachte, die stelde dat de cel niet als onbruikbaar kon worden beschouwd omdat deze niet was schoongemaakt voordat de verdachte weer werd teruggeplaatst. Het hof oordeelde dat de onbruikbaarheid van de cel een gegeven was, ongeacht de tijd die de verdachte nog in de cel doorbracht na de constatering van de onbruikbaarheid. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van € 100,- en 2 dagen hechtenis, met een voorwaardelijk deel van de geldboete en een proeftijd van 2 jaren.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002669-17
Parketnummer: 09-063635-17
Datum uitspraak: 13 februari 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 16 juni 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortejaar] 1977 te [geboorteplaats] (Marokko),
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 30 januari 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 225,-, met aftrek van voorarrest, subsidiair 4 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 april 2017 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een goed, te weten een ophoudcel van politiebureau Segbroek, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de politie/politiebureau Segbroek heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt door opzettelijk in die ophoudcel te urineren.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 225,-, subsidiair 4 dagen hechtenis, met aftrek van € 25,- voor de tijd die door de verdachte in verzekering is doorgebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks3 april 2017 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een goed, te weten een ophoudcel van politiebureau Segbroek, d
atiegeheel of ten deleaan een ander toebehoorde, te weten aan de politie/politiebureau Segbroek, heeft
vernield, beschadigd,onbruikbaar gemaakt
en/of weggemaaktdoor opzettelijk in die ophoudcel te urineren.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte primair bepleit dat de verdachte van het hem ten laste gelegde wordt vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat er geen sprake is van (tijdelijk) ‘onbruikbaar maken’ van de ophoudcel. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte uit zijn ophoudcel is gehaald en - nadat was geconstateerd dat er in de ophoudcel was geürineerd - daarin weer is teruggeplaatst zonder dat de ophoudcel tussentijds is schoongemaakt, zodat deze cel kennelijk niet als onbruikbaar werd beschouwd. Bovendien wordt een politiecel na gebruik altijd schoongemaakt voordat een ander in de cel wordt geplaatst, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof wordt het primaire standpunt door de gebezigde bewijsmiddelen weerlegd.
Met betrekking tot het subsidiaire standpunt overweegt het hof als volgt.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat van ‘onbruikbaar maken’ in de zin van art. 350, eerste lid, Sr sprake is als een voorwerp in een toestand wordt gebracht waardoor het voorwerp niet meer gebruikt kan worden voor het doel waarvoor het is bestemd. Daaraan behoeft niet af te doen dat de onbruikbaarmaking van beperkte duur is en herstel in het gebruik zonder noemenswaardige kosten of inspanning mogelijk is (vgl. HR 19 mei 1998, ECLI:NL:HR:1998:AD2883, NJ 1998/857).
Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 10 januari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:26) is het hof van oordeel dat het subsidaire standpunt van de raadsman, inhoudende dat in casu geen sprake is van (tijdelijk) onbruikbaar maken in de zin van artikel 350 Sr, niet kan worden aanvaard. Immers volgt uit voormeld arrest van de Hoge Raad dat het oordeel dat een politiecel op de vloer waarvan is geürineerd vanaf dat moment totdat er is schoongemaakt niet kan worden gebruikt en dat daarmee sprake is van onbruikbaarheid als bedoeld in artikel 350 Sr. niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. In die opvatting is de onbruikbaarheid van de cel een gegeven en doet daaraan niet af dat de verdachte vervolgens in het kader van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemend dwangmiddel nog enige tijd na constatering van de onbruikbaarheid in de cel heeft doorgebracht.
Daarmee wordt het subsidiaire standpunt van de raadsman, dat het hof niet noopt tot beantwoording van vragen rond de wijze van tenuitvoerlegging van het vrijheidsbenemend dwangmiddel, verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het onbruikbaar maken van een ophoudkamer van politiebureau Segbroek door in die ophoudkamer te urineren.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke geldboete, met aftrek van voorarrest volgens de in het dictum te vermelden maatstaf een passende en geboden reactie vormt.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 100,00 (honderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 50,00 (vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van
€ 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius,
mr. M.J. de Haan-Boerdijk en mr. B.P. de Boer,
in bijzijn van de griffier mr. C. de Bruin.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 februari 2018.