Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 27 maart 2018
[naam 1] ,
[naam 2] ,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
(2.1) [geïntimeerde] heeft van 1 januari 2001 tot 1 januari 2011 winkelruimte aan de [adres] te Rotterdam gehuurd. In deze ruimte (ook wel: het gehuurde) heeft [geïntimeerde] een schoenenwinkel geëxploiteerd. In artikel 9 van de huurovereenkomst is onder meer opgenomen dat onderhoud respectievelijk vervanging van onder meer de elektrische deur voor de huurder is. Bij aanvang van de huurovereenkomst heeft er geen opname van de staat van het gehuurde plaatsgevonden. Op de huurovereenkomst tussen partijen zijn de Algemene Bepalingen huurovereenkomst winkelruimte (hierna: de Algemene Bepalingen) van toepassing.
(2.2) De Algemene Bepalingen bepalen over de herstellingen na einde huur het volgende:
“Einde huurovereenkomst of gebruik5.1 Behoudens eventuele wettelijke rechten is huurder verplicht bij het einde van de huurovereenkomst, of bij het beëindigen van het gebruik, het gehuurde ten genoegen van verhuurder in de oorspronkelijke staat, vastgelegd in de bij de aanvang opgemaakte en gewaarmerkte omschrijving als vermeld in 1.2 en bij gebreke daarvan in goede staat, geheel ontruimd, vrij van gebruik en gebruiksrechten en behoorlijk schoongemaakt aan verhuurder op te leveren en alle sleutels aan verhuurder te overhandigen. Huurder is verplicht alle zaken die door hem in, aan of op het gehuurde zijn aangebracht of door hem van de voorgaande huurder of gebruiker zijn overgenomen op eigen kosten te verwijderen. Voor niet verwijderde zaken is verhuurder geen enkele vergoeding verschuldigd.(…).5.4 Tijdig voor het einde van de huurovereenkomst of het gebruik, dient het gehuurde door partijen gezamenlijk te worden geïnspecteerd. Van deze inspectie wordt door partijen een rapport opgemaakt, waarin de bevindingen worden vastgelegd. Tevens wordt in dit rapport vastgelegd welke werkzaamheden ter zake van de bij de inspectie noodzakelijk gebleken reparaties en het vastgesteld ten laste van huurder komend achterstallig onderhoud, nog voor rekening van huurder dienen te worden uitgevoerd alsmede de wijze waarop dit zal dienen te geschieden.5.5 Indien huurder, na daartoe deugdelijk in de gelegenheid te zijn gesteld, niet binnen redelijke termijn meewerkt aan de inspectie en/of de vastlegging van de bevindingen en afspraken in het inspectierapport, is verhuurder bevoegd de Inspectie buiten aanwezigheid van huurder uit te voeren en het rapport bindend voor partijen vast te stellen. Verhuurder zal huurder onverwijld een exemplaar van dit rapport ter hand stellen5.6 Huurder is gehouden de door hem op basis van de eindinspectie uit te voeren werkzaamheden binnen de in het rapport vastgelegde - of nader tussen partijen overeengekomen - termijn ten genoegen van verhuurder uit te voeren c.q. te doen uitvoeren. Indien huurder, ook na ingebrekestelling geheel of gedeeltelijk nalatig blijft in de nakoming van zijn uit het rapport voortvloeiende verplichtingen, is verhuurder gerechtigd zelf deze werkzaamheden te laten uitvoeren en de daaraan verbonden kosten op huurder te verhalen.5.7 Over de tijd die met het herstel is gemoeid, gerekend vanaf de datum van het einde van de huurovereenkomst, is huurder aan verhuurder een bedrag verschuldigd, berekend naar de laatst geldende huurprijs en vergoeding voor bijkomende leveringen en diensten, onverminderd verhuurders aanspraak op vergoeding van de verdere schade en kosten.”(2.3) Op 30 december 2010 heeft [geïntimeerde] de bedrijfsruimte opgeleverd. Verhuurder en huurder hebben daartoe die dag de bedrijfsruimte bezichtigd. Van die bezichtiging en de daarbij aangetroffen staat van de bedrijfsruimte is door partijen onderstaand inspectierapport (ex artikel 5.4 Algemene Bepalingen) opgemaakt en onderschreven.
“PROCES-VERBAAL VAN OPLEVERINGBetreffende het bedrijfsobject (….), hierna te noemen: de bedrijfsruimte,tussen:1. (….), hierna te noemen: verhuurder; Hierbij vertegenwoordigd door de zaakwaarnemer, [de zaakwaarnemer] van dim makelaardij te Rotterdam,en2. [geïntimeerde] , hierna te noemen: huurder;hierna te zamen te noemen: partijen.Partijen hebben de bedrijfsruimte bezichtigd op 30 december 2010Van die bezichtiging en de daarbij aangetroffen staat van de bedrijfsruimte is door partijen deze beschrijving opgemaakt en ondertekend.Partijen verklaren hierbij dat de bedrijfsruimte bij inspectie in goede staat van onderhoud en
(i) Het verweer van [appellant] wordt opgevat als een beroep op verrekening van de gestelde herstelkosten met de waarborgsom.
(ii) [geïntimeerde] stelt dat het uitsluitend om de twee gebreken in het proces-verbaal van oplevering kan gaan, te weten de elektrische deur en de radiatoren.
(iii) Het proces-verbaal van opname op 30 december 2010 is constitutief. De later door [appellant] gemaakte amendementen daarop zijn daarom als tardief aan te merken, ook indien het aan [geïntimeerde] bekende gebreken zou betreffen. [geïntimeerde] mocht er in redelijkheid op vertrouwen dat [appellant] genoegen nam met uitsluitend herstel van de in het proces-verbaal vermelde gebreken. Beide partijen zijn gebonden aan de vastleggingen in het proces-verbaal van inspectie, zodat [geïntimeerde] op grond hiervan slechts gehouden was tot herstel van de in het proces-verbaal vermelde gebreken.
(iv) Vaststaat dat [geïntimeerde] deze gebreken nimmer heeft hersteld. Ook [appellant] heeft deze niet hersteld, met dien verstande dat hij in overleg met de nieuwe huurder heeft gekozen voor een geheel nieuw radiatorsysteem.
(v) [geïntimeerde] heeft gesteld dat hij niet in staat is gesteld door [appellant] om de in het proces-verbaal vermelde gebreken te (laten) herstellen. In dat verband verwijst hij naar zijn brief van 4 maart 2011 [zie hiervóór rechtsoverweging 2.6] aan [appellant] . Gesteld noch gebleken is dat [appellant] gehoor heeft gegeven aan dit verzoek van [geïntimeerde] , dat in lijn is met de regeling van artikel 5.6 van de Algemene Bepalingen, zodat geconcludeerd moet worden dat hij door [appellant] niet in staat is gesteld aan zijn verplichting tot herstel te voldoen. Dat brengt mee dat [geïntimeerde] ter zake van zijn herstelverplichting niet in verzuim is geraakt, zodat aan [appellant] niet het recht toekomt om de waarborgsom te verrekenen met de gestelde herstelkosten.
(vi) [appellant] moet de waarborgsom aan [geïntimeerde] restitueren, met de wettelijke handelsrente vanaf 12 juli 2013.
(vii) Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten wordt redelijk geoordeeld, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de dag der dagvaarding.
De in hoger beroep gewijzigde vordering van [appellant] , zoals later verminderd
1) primair:tot reparatie van de elektrische schuifpui, het aluminium kozijn van de entree (ook te noemen: de aluminium entreepui) en de gelaagde (etalage)ruit aan de achterzijde van het gehuurde op straffe van een dwangsom;
1) subsidiair:tot betaling van schadevergoeding van € 16.972,46, zodat [appellant] deze zaken voor rekening van [geïntimeerde] kan vervangen/repareren;
1) meer subsidiair:tot betaling van de alsdan door [appellant] te maken vervangings-/herstelkosten.
1) uiterst subsidiair:
tot terugbetaling van hetgeen [appellant] uit kracht van het vonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald;
2) in de proceskosten in beide instanties, de nakosten daaronder begrepen.
De grieven van [appellant]
Beoordeling van de grieven en de vorderingen over en weer in hoger beroep (algemeen).
Voorts staat vast dat de verhuurder zich bij de eindopname van 30 december 2010 heeft laten vertegenwoordigen door [de zaakwaarnemer] . [geïntimeerde] mocht onder deze omstandigheden op de uitlatingen van [de zaakwaarnemer] namens de verhuurder vertrouwen. [appellant] heeft niet althans niet deugdelijk toegelicht waarom dit anders zou zijn. De omstandigheid dat, aldus [appellant] , slechts korte tijd is verstreken voordat hij aanspraak maakte op nog meer herstellingen, maakt dit niet anders.
Beoordeling van de vorderingen ten aanzien van de gebreken (ii) en (iii)
[appellant] heeft tegenover deze gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] dat deze twee gebreken niet tijdens de huurperiode zijn ontstaan onvoldoende gemotiveerd onderbouwd dat de betreffende pui en ruit wèl tijdens de huurperiode van [geïntimeerde] kapot zijn gegaan, zodat aan tegenbewijs niet wordt toegekomen. De stelling van [appellant] (memorie van grieven 11) dat [geïntimeerde] bij de comparitie in hoger beroep heeft erkend dat hij het cilinderslot van de aluminium entreepui heeft geforceerd, wordt door [geïntimeerde] betwist en blijkt niet uit het van deze comparitie opgemaakte proces-verbaal, zodat deze stelling niet als zodanig kan gelden. Onder deze omstandigheden is er reeds hierom geen herstelverplichting van [geïntimeerde] met betrekking tot deze twee gebreken. Het beroep van [appellant] op de beperkende dan wel aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid wordt door het hof verworpen. [appellant] heeft daarvoor te weinig gesteld.
Beoordeling van gebrek (i)
(a) dat hij niet in de gelegenheid is gesteld dit opleverpunt in orde te maken omdat hij onmiddellijk de sleutels moest opsturen; dat hij bij brief van 4 maart 2011 aan [appellant] heeft gevraagd hem gelegenheid te geven de zaak in orde te maken maar dat [appellant] daar niet op heeft gereageerd, dat hij de brief van [appellant] van 15 maart 2011, waarin werd aangegeven dat hij eerst een aantal gebreken in orde moest maken alvorens de waarborgsom terug te krijgen, niet heeft ontvangen.
b) dat hij niet in gebreke is gesteld, terwijl inmiddels een ingebrekestelling niet meer aan de orde is aangezien [appellant] het gehuurde opnieuw heeft verhuurd inclusief gebreken. In zoverre heeft [appellant] geen schade geleden bij en na het einde van de huurovereenkomst;
(c) dat de elektrische schuifdeuren, die alleen handmatig te openen zijn, zoals gezegd, evenmin door [appellant] in orde zijn gemaakt;
(d) dat reparatie van het elektrische mechanisme bovendien niet meer kost dan € 350,- tot € 650,--;
(e) dat [appellant] zijn recht heeft verwerkt om alsnog te verlangen dat [geïntimeerde] het gestelde gebrek aan de deur verhelpt.
vordering 1,primair wordt als volgt geoordeeld. Vast staat dat [geïntimeerde] bij brief van 4 maart 2011 aan [appellant] heeft gevraagd om hem gelegenheid te geven deze deur in orde te maken, maar dat [geïntimeerde] daar aanvankelijk geen reactie op heeft gekregen. In dit verband wijst het hof er op dat ingevolge artikel 3:37 lid 3 BW een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon moet hebben bereikt. [geïntimeerde] heeft de ontvangst van het e-mailbericht van 15 maart 2011 echter betwist, zodat, bij gebreke van een concreet bewijsaanbod op dit punt door [appellant] , de ontvangst daarvan door [geïntimeerde] niet is komen vast te staan In zoverre kan [geïntimeerde] worden gevolgd in zijn stelling dat hij aanvankelijk niet in de gelegenheid is gesteld de deur in orde te maken, zodat hij toen nog niet in verzuim is geraakt. In dit verband verdient nog aandacht dat op grond van artikel 5.6 van de Algemene Bepalingen de huurder gehouden is de door hem op basis van de inspectie uit te voeren werkzaamheden binnen de in het rapport vastgelegde – of nader tussen partijen overeengekomen – termijn uit te voeren en in het inspectierapport geen concreet moment voor het herstel is afgesproken, maar slechts
“p.m.”is vermeld. Gelet op alle omstandigheden van het geval, mede ook gelet op de hierna te bespreken omstandigheid dat het gehuurde zonder herstel is doorverhuurd aan de nieuwe huurder, die kennelijk geen aanspraak heeft gemaakt op herstel, is het thans naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om nog van [geïntimeerde] te vergen tot reparatie van de deur over te gaan. Vordering 1, primair wordt daarom afgewezen.
vordering 1, subsidiairwordt als volgt geoordeeld. Nu [geïntimeerde] op een gegeven (later) moment heeft geweigerd om tot herstel van de elektrische deur over te gaan, is hij daarmee in verzuim gekomen (ex artikel 6:83c BW). [appellant] was sindsdien (ex artikel 5.6 Algemene Bepalingen) gerechtigd om zelf tot herstel over te gaan en de kosten daarvan op [geïntimeerde] te verhalen (al dan niet uit de waarborgsom). [appellant] heeft echter niet de weg van artikel 5.6 Algemene Bepalingen gevolgd. Hij is zelf niet tot herstel overgegaan, terwijl er geen enkele aanwijzing is dat hij alsnog zelf wil herstellen. Sterker nog, [appellant] heeft de mankementen naar zijn zeggen (schriftelijk verweer eerste aanleg onder 18) bij de nieuwe huurder gecompenseerd door een lagere huursom af te spreken. Onder deze omstandigheden ontbreekt een rechtsgrond aan deze subsidiaire grondslag, die immers de strekking heeft dat [appellant] alsnog tot herstel kan overgaan (op kosten van [geïntimeerde] ). De vordering op de subsidiaire grondslag zal eveneens worden afgewezen.
vordering 1, meer subsidiairoordeelt het hof als volgt. Het verweer van [geïntimeerde] dat [appellant] zijn recht heeft verwerkt om nog herstelkosten/schade te vorderen, wordt verworpen. Er is geen aanwijzing dat [appellant] zijn rechten ter zake heeft prijsgegeven. Desondanks deelt deze vordering hetzelfde lot als de subsidiaire vordering. [appellant] vordert alsdan te maken herstel/vervangingskosten. Nu kennelijk noch [appellant] noch de nieuwe huurder prijs stelt op herstel van deze deur, missen de gevorderde herstelkosten een behoorlijke grondslag. Van alsnog te maken herstelkosten is immers geen sprake.
Mocht [appellant] bedoeld hebben alsnog schadevergoeding (al dan niet wegens mindere huuropbrengsten) te vorderen, dan heeft hij deze vordering niet deugdelijk onderbouwd. [geïntimeerde] heeft (bij comparitie in eerste aanleg) gesteld dat de huren in 2010/2011 lager lagen dan voorheen. [geïntimeerde] heeft daarmee, naar het hof begrijpt, betwist dat de met de nieuwe huurder afgesproken hoogte van de huurprijs verband hield, althans geheel verband hield, met niet herstelde gebreken. [appellant] is hier niet meer op in gegaan. Daarnaast verdient aandacht dat [appellant] zijn oorspronkelijke vordering van deze strekking (in eerste aanleg) thans (in hoger beroep) heeft laten varen, zodat deze niet meer aan de orde is.
De vordering op de meer subsidiaire grondslag wordt eveneens afgewezen.
Beoordeling van de buitengerechtelijke incassokosten
Beoordeling van de gevorderde wettelijke handelsrente over de hoofdsom en incassokosten
Slotsom
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, zitting houdende te Rotterdam, van 9 oktober 2015,
- veroordeelt [appellant] om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde] te betalen de wettelijke rente (ex artikel 6:119 BW) over de buitengerechtelijke incassokosten van € 744,26,vanaf de dag van de inleidende dagvaarding (12 februari 2015) tot de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 718,-- aan verschotten en € 2.235,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het door [appellant] in hoger beroep gevorderde.
T.G. Lautenbach en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2018 in aanwezigheid van de griffier.