1.11Bij brief van 25 juli 2012 is namens [appellante] aan [geïntimeerde] medegedeeld dat de huurachterstand € 3.000 bedraagt en is hij gesommeerd dit bedrag, tezamen met de buitengerechtelijke kosten van € 450, binnen tien dagen te voldoen. [geïntimeerde] heeft hieraan niet voldaan.
2 In eerste aanleg heeft [appellante] in conventie gevorderd dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.666,67 ter zake van achterstallige huurpenningen, te vermeerderen met rente en met aftrek van € 1.000 ter zake van de betaalde waarborgsom. Daarnaast heeft [appellante] een bedrag van € 591,67 ter zake van buitengerechtelijke kosten gevorderd en veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
In reconventie heeft [geïntimeerde] gevorderd dat [appellante] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.000, zijnde de door [geïntimeerde] aan [appellante] betaalde waarborgsom.
3 Bij vonnis van 21 november 2013 heeft de kantonrechter de vordering in conventie afgewezen en die in reconventie toegewezen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding.
4 [appellante] heeft in hoger beroep gevorderd het bestreden vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [appellante] toe te wijzen met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
5 [appellante] heeft twee grieven aangevoerd. De
eerstegrief is gericht tegen de overweging van de kantonrechter dat artikel 10 van de huurovereenkomst allerminst uitblinkt in helderheid en dat niet duidelijk is geworden hoe deze bepaling zich verhoudt met artikel 2 lid 2 waarin is bepaald dat tussentijdse opzegging niet mogelijk is. Omdat [appellante] de overeenkomst heeft opgesteld dan wel heeft laten opstellen, is zij verantwoordelijk voor de inhoud daarvan. Volgens de toelichting op de grief is de kantonrechter daarmee buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden. Verder is volgens [appellante] evident dat de bepaling van artikel 10 ziet op het aangaan van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd en dat bij het opstellen van het contract verzuimd is het standaardcontract aan te passen aan een contract voor bepaalde tijd.
De
tweedegrief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat uit hetgeen in r.o. 10 was overwogen niet dan wel onvoldoende kan worden afgeleid dat [appellante] bezwaar had tegen een tussentijdse opzegging van de huurovereenkomst. In de toelichting wordt aangevoerd dat nu [geïntimeerde] zich beroept op een laten vervallen van een gemaakte afspraak het aan hem is dit te bewijzen. Voorts wordt aangevoerd dat de kantonrechter niet heeft overwogen dat [geïntimeerde] zich realiseerde dat de huurovereenkomst tot 20 oktober 2012 liep. [appellante] heeft er voorts op gewezen dat zij nimmer een akkoordbevestiging heeft gegeven, dat [geïntimeerde] sowieso de woning zou opleveren en dat [geïntimeerde] ter oplossing van het huurprobleem had gevraagd om voor hem een andere huurder te vinden. Het kan volgens [appellante] niet zo zijn dat het enkele feit dat zij aan die wens tegemoet komt nu zo uitgelegd wordt dat [appellante] dan op voorhand afstand zou hebben gedaan van de resterende huurtermijnen. De inspectie van de woning lag evenzeer voor de hand nu [geïntimeerde] had aangegeven de woning voortijdig te zullen verlaten. Het doorgeven van de meterstanden was vanzelfsprekend omdat er dan geen discussie kon ontstaan met een mogelijk opvolgend huurder.
6 De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Vast staat dat [geïntimeerde] de huurovereenkomst heeft opgezegd bij aangetekende brief, met ingang van de dag waarop een nieuwe betaalperiode aanving, met inachtneming van een opzegtermijn van één maand en met een kopie van de opzegging aan Direct Wonen. Hij heeft daarmee gehandeld conform de vereisten van artikel 10 van de huurovereenkomst. Dat verzuimd is het standaardcontract volledig aan te passen aan een contract voor bepaalde tijd staat niet in de weg aan de geldigheid van artikel 10. [geïntimeerde] week met de opzegging af van artikel 2 lid 2 waarin is bepaald dat tussentijdse opzegging niet mogelijk is. Hij heeft zich (in eerste aanleg en ook in hoger beroep) erop beroepen dat hij uit het telefoongesprek en uit de e-mail van 13 april 2012 niet kon afleiden dat [appellante] bezwaar had tegen die tussentijdse opzegging. De huurovereenkomst is daarom volgens [geïntimeerde] met wederzijds goedvinden tussentijds beëindigd, althans heeft [appellante] de toerekenbare schijn gewekt dat daarvan sprake was.
7 Dit betoog komt neer op een beroep op gerechtvaardigd vertrouwen in de zin van art. 3:35 BW. Voor bescherming van het bij de wederpartij (in dit geval [geïntimeerde]) gewekte vertrouwen is vereist (i) een verklaring of gedraging van de persoon (dus van [appellante]) aan wie de wederpartij het vertrouwen tegenwerpt, die (ii) door de wederpartij ([geïntimeerde]) is opgevat als een tot haar (hem) gerichte verklaring van een bepaalde strekking en die (iii) de wederpartij ([geïntimeerde]) onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs zo mocht opvatten. [geïntimeerde] heeft in dat verband aangevoerd dat [appellante] zich uitsluitend heeft gedragen en heeft gehandeld naar het einde van de overeenkomst per 1 juni 2012. Zonder enig bezwaar of voorbehoud is volledig meegewerkt aan en meegedacht met een zo correct mogelijke afwikkeling van het contract en oplevering van de huurwoning. De woning is zonder bezwaar of voorbehoud opgeleverd, de sleutels zijn ingeleverd en de energiecontracten door [geïntimeerde] opgezegd, aldus nog steeds [geïntimeerde].
8 Het hof overweegt als volgt. Weliswaar heeft [appellante] geen expliciet akkoord gegeven op hetgeen [geïntimeerde] bij brief van 18 april 2012 heeft geschreven maar daar staat tegenover dat er door of namens haar ook geen expliciet bezwaar is gemaakt tegen de tussentijdse opzegging door [geïntimeerde]. Het moge zo zijn dat instemming met het einde van de feitelijke huur niet zonder meer ook afstand van het recht op de resterende huurtermijnen impliceert, maar het had dan op de weg van [appellante] gelegen [geïntimeerde] uitdrukkelijk erop te wijzen dat zij aanspraak bleef maken op die huurtermijnen, wat zij niet heeft gedaan. Als reactie op de aangetekende brief waarin duidelijk is aangegeven dat met inachtneming van 1 maand opzegtermijn wordt opgezegd en dat de woning per 1 juni beschikbaar komt, wordt daarentegen (enkel) medegedeeld dat er contact zal worden opgenomen voor een correcte afhandeling. Ook op latere momenten, zoals bijvoorbeeld bij de oplevering van de woning of het inleveren van de sleutels, is door of namens [appellante] niet kenbaar gemaakt dat zij bezwaar had tegen een tussentijdse opzegging met als gevolg het wegvallen van de verplichting van [geïntimeerde] tot betaling van de huur tot het einde van de aanvankelijk overeengekomen huurperiode van 12 maanden. Bovendien is er in reactie op de vraag van [geïntimeerde] hoe de periode vanaf juni opgelost kan worden (kennelijk ter voorkoming van dubbele lasten voor [geïntimeerde]) namens haar telefonisch en bij mail van 13 april 2012 aangegeven dat zij op 4 fronten met een andere huurder bezig was. Voorts is door of namens [appellante] zonder enig voorbehoud meegewerkt aan de uitvoering van de tussentijdse opzegging. Het hof is dan ook van oordeel dat [geïntimeerde] deze gedragingen redelijkerwijs zo mocht opvatten dat [appellante] geen bezwaar had tegen tussentijdse opzegging van de huurovereenkomst per 1 juni 2012. Bij deze stand van zaken komt het hof aan bewijslevering niet toe zodat het (overigens te algemene) bewijsaanbod van [appellante] zal worden gepasseerd.
9 Het voorgaande betekent dat de grieven niet tot vernietiging van het vonnis kunnen leiden zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Bij deze uitkomst past dat [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.