ECLI:NL:GHDHA:2018:76

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
25 januari 2018
Zaaknummer
22-004737-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake poging tot diefstal met uitsluiting van bewijs door ontbreken beëdigde tolk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in Den Haag, waarbij de verdachte is veroordeeld voor poging tot diefstal. De aangeefster, een Bulgaarse, heeft haar aangifte gedaan zonder bijstand van een beëdigde tolk, wat door de verdediging werd aangevoerd als reden om haar verklaring uit te sluiten van het bewijs. Het hof oordeelt echter dat er geen rechtsregel is die vereist dat een verhoor altijd met een beëdigd tolk moet plaatsvinden. Het hof stelt vast dat zowel de aangeefster als de verbalisant de Turkse taal voldoende beheersen, en dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van de aangeefster zoals deze in het proces-verbaal is weergegeven. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging en komt tot de conclusie dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De verdachte is eerder veroordeeld voor vermogensdelicten, wat meeweegt in de strafmotivering. Het hof legt een gevangenisstraf van vier weken op, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004737-17
Parketnummer: 09-091956-13
Datum uitspraak: 24 januari 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 8 juli 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortejaar] 1975,
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
bij de politie opgegeven [adres] in het buitenland: Bondsrepubliek Duitsland.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden - het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 10 januari 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit gerechtshof heeft bij arrest van 14 maart 2014 de verdachte in het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit arrest is namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 10 oktober 2017, nr. S 15/04856, voormeld arrest van het hof vernietigd en de zaak naar dit hof teruggewezen teneinde deze op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 20 mei 2013 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een portemonnee met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
- achter die [aangeefster] is gaan staan en/of
- haar hand heeft gestoken in de linker jaszak van die [aangeefster] en/of
- de portemonnee van die [aangeefster] heeft vastgepakt en (vervolgens) deels uit de jaszak van die [aangeefster] heeft gehaald,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt, in het bijzonder niet met de door de politierechter gehanteerde kwalificatie.
Verweer strekkende tot bewijsuitsluiting
Namens de verdachte heeft de raadsman zich – overeenkomstig zijn overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen – op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft hiertoe – zakelijk weergegeven - betoogd dat de verklaring van aangeefster van het bewijs dient te worden uitgesloten, nu haar verhoor blijkens het proces-verbaal van aangifte heeft plaatsgevonden zonder bijstand van een (beëdigd) tolk en er dientengevolge onvoldoende wettig en overtuigend bewijs resteert om tot een bewezenverklaring te komen.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
De verdediging heeft niet onderbouwd in welk opzicht er onjuistheden in het proces-verbaal van aangifte voorkomen (die te wijten zijn aan het feit dat aangeefster niet met behulp van een (beëdigd) tolk is gehoord). De verdediging heeft slechts gesteld dat nergens uit blijkt dat de Nederlandse vertaling overeenstemt met wat aangeefster in het Turks heeft verklaard.
Uit het dossier blijkt dat aangeefster – met de Bulgaarse nationaliteit – bij het opnemen van haar aangifte zonder beëdigde tolk is gehoord in de Turkse taal.
Het hof stelt voorop dat geen rechtsregel (dwingend) voorschrijft dat het verhoor van een persoon die de Nederlandse taal niet (voldoende) beheerst, steeds plaatsvindt met bijstand van een (in het register voor tolken ingeschreven) tolk. Het verhoor kan plaatsvinden in een taal die de te horen persoon en de verbalisant in voldoende mate beheersen. Ook artikel 28 (oud) van de Wet beëdigde tolken en vertalers staat daar niet aan in de weg (ECLI:NL:HR:2014:1446).
Naar het oordeel van het hof zijn er in de onderhavige situatie geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van de weergave van de verklaring van aangeefster in het proces-verbaal van aangifte. Allereerst blijkt uit het proces-verbaal van aangifte dat aangeefster en de verhorende verbalisant de Turkse taal in voldoende mate beheersen, nu in dit proces-verbaal staat gerelateerd dat de verhorende verbalisant de Turkse taal goed machtig is, dat aangeefster heeft verklaard de Turkse taal goed te spreken en te begrijpen en dat zij daarnaast heeft verklaard de verhorende verbalisant goed te verstaan en te begrijpen. Daar komt bij dat de verklaring van aangeefster op essentiële onderdelen steun vindt in de verklaring van de getuige [getuige]. Het hof acht de verklaring van aangeefster dan ook bruikbaar voor het bewijs.
Voorwaardelijk verzoek horen getuige
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep voorwaardelijk - namelijk indien het hof van oordeel is dat het proces-verbaal van aangifte wel bruikbaar is voor het bewijs - verzocht om de aangeefster [aangeefster] als getuige te horen.
Gelet op hetgeen reeds hiervoor is overwogen, alsmede gelet op het feit dat het verzoek slechts is onderbouwd met het opperen van de mogelijkheid dat er bij de aangifte iets verkeerd is gegaan in de communicatie, acht het hof het horen van [aangeefster] niet noodzakelijk. Het hof acht zich voldoende voorgelicht. Het hof wijst het verzoek dan ook af.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op
of omstreeks20 mei 2013 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een portemonnee met inhoud,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [aangeefster],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
- achter die [aangeefster] is gaan staan en
/of
- haar hand heeft gestoken in de linker jaszak van die [aangeefster] en
/of
- de portemonnee van die [aangeefster] heeft vastgepakt en (vervolgens) deels uit de jaszak van die [aangeefster] heeft gehaald,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

poging tot diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de markt schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal van een portemonnee uit de jaszak van het slachtoffer. Zakkenrollerij levert hinder op bij winkelend publiek en veroorzaakt veel overlast.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een haar betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 december 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten. Dat heeft haar er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Gelet op de ernst van het feit is het hof van oordeel dat, ondanks het tijdsverloop in deze zaak en de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, een lagere straf dan de politierechter heeft opgelegd, niet aangewezen is.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest dan wel in het kader van de tenuitvoerlegging van de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf in detentie is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. J.M. van de Poll, mr. M.J. de Haan-Boerdijk en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. M. Bazuin.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 januari 2018.
Mr. M.J. de Haan-Boerdijk is buiten staat dit arrest te ondertekenen.