In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van huiselijk geweld, heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 januari 2018 uitspraak gedaan na terugwijzing door de Hoge Raad. De verdachte, geboren in 1978, werd beschuldigd van mishandeling van zijn echtgenoot op 25 april 2015 in 's-Gravenhage. De verdachte had de aangeefster meermalen met kracht bij de keel en tegen de grond gedrukt. Tijdens de rechtszitting in hoger beroep op 10 januari 2018 werd het beroep op noodweer door de verdediging ingediend, waarbij werd gesteld dat de aangeefster de verdachte eerst had geslagen en gebeten. Het hof kon echter niet vaststellen wat de volgorde van de geweldshandelingen was en achtte de stellingen van de verdachte niet aannemelijk. Het hof verwierp het beroep op noodweer en oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor de bewezen verklaarde mishandeling. Ondanks de strafbaarheid werd er geen straf of maatregel opgelegd, omdat het hof oordeelde dat de aangeefster ook geweld had gebruikt in de situatie. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van de overige tenlastegelegde feiten.