ECLI:NL:GHDHA:2019:1028

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
3 mei 2019
Zaaknummer
200.200.978/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot in bewaring geven van paarden bij gebrek aan belang

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot het in bewaring geven van paarden. De appellant, vertegenwoordigd door mr. L.M. Schelstraete, had verzocht om de paarden en hun paspoorten in bewaring te geven. De verweerster, [X B.V.], vertegenwoordigd door mr. S.A. Wensing, heeft zich verzet tegen dit verzoek. Het hof heeft vastgesteld dat het verzoek van de appellant niet kan worden toegewezen, omdat het conservatoir beslag op de paarden en hun paspoorten van rechtswege is vervallen. Dit is het gevolg van een eerdere beschikking van het hof in de echtscheidingsprocedure, waarin het hof zich onbevoegd had verklaard om kennis te nemen van het verzoek tot afgifte van de paarden. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van de appellant tegen deze beschikking verworpen, waardoor het hof niet meer kon oordelen over het verzoek tot in bewaring geven van de paarden.

De appellant heeft zich in zijn akte geconformeerd aan de conclusies van de Hoge Raad, terwijl de verweerster heeft betoogd dat het verzoek van de appellant moet worden afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat de grieven van de appellant in het principaal appel niet kunnen leiden tot een andere beslissing dan die van de voorzieningenrechter. In het incidenteel appel heeft de verweerster een grief aangevoerd tegen de beslissing van de voorzieningenrechter om geen kostenveroordeling uit te spreken. Het hof heeft deze grief gegrond verklaard en de appellant veroordeeld in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep. De beslissing van de voorzieningenrechter is bekrachtigd, met veroordeling van de appellant in de kosten van de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.200.978/01
Zaak-/rekestnummer rechtbank: C/10/502716 / KG RK 16-1072

Beschikking van 16 april 2019

inzake

[naam 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. L.M. Schelstraete te Oisterwijk,
tegen

[X B.V.] ,

gevestigd te [plaats] , gemeente Schouwen-Duiveland,
verweerster,
hierna te noemen: [X B.V.] ,
advocaat: mr. S.A. Wensing te Coevorden.

Het verdere verloop van het geding

Voor het verloop van het geding tot 16 mei 2017 wordt verwezen naar de beschikking van die datum. Bij die beschikking is de griffier bevolen om [Y] in de gelegenheid te stellen een verweerschrift in te dienen en om [Y] , [appellant] en [X B.V.] in de gelegenheid te stellen verhinderdata op te geven voor een nog nader te bepalen mondelinge behandeling. Bij aangetekende brief van 19 mei 2017 is het beroepschrift aan [Y] gezonden en is zij in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Zij heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. Er is derhalve geen nadere mondelinge behandeling bepaald.
Bij beschikking in de echtscheidingsprocedure van 25 oktober 2017 heeft het hof de beschikking van de rechtbank van 18 oktober 2016 waarbij onder meer is bepaald dat de paarden en hun paspoorten aan [appellant] ter beschikking moesten worden gesteld, vernietigd behoudens de kostencompensatie en zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek van [appellant] tot afgifte van de paarden en de daarmee verband houdende verzoeken.
De onderhavige zaak is vervolgens aangehouden in afwachting van de beschikking van de Hoge Raad op het door [appellant] tegen de beschikking van 25 oktober 2017 ingestelde cassatieberoep. Bij beschikking van 21 december 2018 heeft de Hoge Raad, voor zover voor dit geding van belang, het cassatieberoep van [appellant] verworpen. Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de beschikking van de Hoge Raad. [appellant] heeft daarop een akte genomen. [X B.V.] heeft daarna eveneens een akte genomen. Ten slotte is uitspraak bepaald.

De verdere beoordeling van het hoger beroep

[appellant] heeft zich in zijn akte van 22 januari 2019 geconformeerd aan de door het hof aan de beschikking van de Hoge Raad van 21 december 2018 te verbinden conclusies. [X B.V.] heeft zich in haar akte van 5 februari 2019 op het standpunt gesteld dat het conservatoir beslag ingevolge artikel 704 lid 2 Rv van rechtswege is vervallen zodat het verzoek van [appellant] moet worden afgewezen.
Nu het hof zich in de echtscheidingsprocedure bij beschikking van 25 oktober 2017 onbevoegd heeft verklaard kennis te nemen van het verzoek tot afgifte van de paarden en de daarmee verband houdende verzoeken en het cassatieberoep tegen die beschikking is verworpen, is het conservatoir beslag tot afgifte van de paarden en hun paspoorten ingevolge artikel 704 lid 2 Rv van rechtswege vervallen. Het onderhavige verzoek om verlof te verlenen tot het in bewaring geven van de paarden [paard 1] en [paard 2] en hun paspoorten aan [naam 2] en deze te benoemen tot gerechtelijk bewaarder kan daarmee niet meer worden toegewezen. De grieven in het principaal appel kunnen derhalve niet leiden tot een andere beslissing dan de voorzieningenrechter heeft gegeven en behoeven derhalve geen bespreking.
In haar incidenteel appel heeft [X B.V.] een grief aangevoerd. Deze grief is gericht tegen de overweging van de voorzieningenrechter dat hij geen aanleiding ziet voor een kostenveroordeling omdat het verzoek van [appellant] in eerste aanleg uit twee onderdelen bestond en een daarvan is toegewezen. [X B.V.] klaagt dat de voorzieningenrechter [appellant] ten onrechte niet heeft veroordeeld in de proceskosten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [X B.V.] toegelicht dat het verzoek tot het leggen van conservatoir beslag niet op tegenspraak is geschied en [appellant] omtrent het verzoek tot afgifte en bewaring in het ongelijk is gesteld.
Aangezien het verzoek van [appellant] tot afgifte en bewaring van de paarden en hun paspoorten in eerste aanleg is afgewezen en het principaal appel tegen die afwijzing niet slaagt, wordt [appellant] alsnog in de proceskosten van de eerste aanleg veroordeeld. Dat in eerste aanleg het verzoek tot het leggen van conservatoir beslag is toegewezen, leidt niet tot een ander oordeel nu dat verzoek aanstonds is toegewezen in de zin van artikel 279 lid 1 Rv en in een dergelijk geval een kostenveroordeling in de verzoekschriftprocedure niet aan de orde is. In zoverre slaagt de incidentele grief. Nu de voorzieningenrechter geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken, behoeft de beschikking niet te worden vernietigd om alsnog een proceskostenveroordeling voor de eerste aanleg uit te kunnen spreken.
De slotsom is dat de principale grieven falen en de incidentele grief slaagt. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] in de kosten van de eerste aanleg en het principale en incidentele appel waarbij de kosten van het incidentele appel op nihil worden gesteld nu daarvoor geen proceshandelingen van betekenis zijn verricht.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt de bestreden beschikking;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in eerste aanleg, tot op 14 juli 2016 aan de zijde van [X B.V.] bepaald op € 527,- aan salaris voor de advocaat;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [X B.V.] bepaald op € 718,- aan griffierecht en op € 2.685,- (2,5 punt tarief II) aan salaris voor de advocaat in principaal appel en op nihil aan salaris voor de advocaat in incidenteel appel;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.E.H.M. Pinckaers, R. Kalden en H.J.M. Burg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 april 2019 in aanwezigheid van de griffier.