ECLI:NL:GHDHA:2019:1068
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de schuldsaneringsregeling in hoger beroep na afwijzing door de rechtbank
In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. Het verzoekschrift werd op 18 maart 2019 ingediend, en de mondelinge behandeling vond plaats op 16 april 2019. De rechtbank had geoordeeld dat [appellant] niet te goeder trouw was geweest met betrekking tot het ontstaan van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat hij geen recent overzicht van zijn schulden aan de Belastingdienst had overgelegd en dat hij onvoldoende openheid van zaken had gegeven over de gerealiseerde overwaarde van een verkochte woning.
Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft [appellant] zijn standpunt toegelicht en aanvullende stukken overgelegd, waaronder een schuldenoverzicht van de Belastingdienst. Het hof heeft vastgesteld dat de schulden aan de Belastingdienst voortvloeien uit onjuiste aangiftes door zijn boekhouder en dat de huurtoeslag schulden bijna geheel komen te vervallen door een nabetaling. Het hof concludeert dat [appellant] geen ernstig verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot zijn schulden en dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de gerealiseerde winst uit de verkoop van zijn woning heeft aangewend voor zijn levensonderhoud en aflossingen aan privéschuldeisers.
Op basis van deze overwegingen heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. De zaak is vervolgens terugverwezen naar de rechtbank voor de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.