ECLI:NL:GHDHA:2019:1528

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
18 juni 2019
Zaaknummer
BK-18/_00860
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatiebeschikking inzake Zwitserse bankrekening en informatieplicht van belanghebbende

Op 18 juni 2019 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een informatiebeschikking die door de Inspecteur was afgegeven met betrekking tot een Zwitserse bankrekening van belanghebbende. De zaak betreft de verplichting van belanghebbende om informatie te verstrekken over de opening en het verloop van de tegoeden op deze rekening. De Inspecteur had op basis van informatie van de Zwitserse belastingdienst vastgesteld dat belanghebbende houder was van een en/of rekening bij UBS in Zwitserland. Belanghebbende had echter geen aangifte gedaan voor de jaren 2004 tot en met 2014 en had in haar aangifte voor 2015 geen buitenlandse vermogensbestanddelen vermeld.

De Rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat belanghebbende niet over de gevraagde informatie kon beschikken, maar het Gerechtshof kwam tot de conclusie dat de Inspecteur zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de gevraagde informatie van belang was voor de belastingheffing. Het Hof oordeelde dat belanghebbende, ondanks haar stelling dat zij niet op de hoogte was van de rekening, gehouden was om de gevraagde informatie te verstrekken. De informatiebeschikking werd dan ook in stand gehouden, en het hoger beroep van de Inspecteur werd gegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt de informatieplicht van belastingplichtigen en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet kon worden vrijgesteld van het verstrekken van informatie waarover zij niet beschikte, en dat de Inspecteur recht had om de informatie te eisen die relevant was voor de belastingheffing.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-18/00860

Uitspraak van 18 juni 2019

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [A] )
en

de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,

(vertegenwoordigers: [B] , [C] en [D] )
inzake het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 5 juli 2018, nummer SGR 17/8720.

Procesverloop

1.1.
De Inspecteur heeft op 4 mei 2017 op de voet van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) met betrekking tot de voor de jaren 2004 tot en met 2015 aan belanghebbende op te leggen belastingaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen een informatiebeschikking gegeven (de beschikking).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 10 november 2017 heeft de Inspecteur de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de beschikking vernietigd en de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.251 en van € 46 griffierecht.
1.4.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De Inspecteur heeft op 24 april 2019 nadere stukken overgelegd waarvan een afschrift is gezonden aan de gemachtigde van belanghebbende.
1.6.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 7 mei 2019. Aldaar zijn partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende, geboren [in] 1972, heeft de voornaam [… 1] en woont op het adres [Y] , [Z] .
2.2.
Belanghebbende drijft sinds 1 februari 2015 een eenmanszaak, Kringloopwinkel [E] . De (ex-)partner [F] (de (ex-) partner) is sinds mei 2015 in loondienst bij de eenmanszaak. Op het adres van de Kringloopwinkel is ook de houdstermaatschappij van de ex-partner [F] B.V. (de Holding), gevestigd. Van 13 augustus 2014 tot en met 31 maart 2015 heeft de (ex-) partner een kringloopwinkel gedreven in [Z] De facturen voor de abonnementen op telefoon en internet van deze kringloopwinkel werden gezonden naar het woonadres van belanghebbende.
2.3.
Belanghebbende heeft voor de jaren 2004 tot en met 2014 geen aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan. Voor 2015 heeft zij aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan en daarin geen vermogensbestanddelen vermeld die betrekking hebben op een buitenlandse bankrekening.
2.4.
Door de Zwitserse belastingdienst is begin 2016 aan de Nederlandse belastingdienst informatie verstrekt over (bank)rekeningnummer [… 1] bij de UBS bank te Zwitserland.
“AccountNumber [… 1]
(…)
AccountBalanceOn2013-02-01 CFH 366029.00
AccountBalanceOn2014-01-01 CFH 359415.00
AccountBalanceOn2014-12-31 n/a
Person_1
FirstName [… 1]
LastName [F]
DateOfBirth 1970- [… 1]
DomicileAddressLine1 [F]
(…)
DomicileAddressLine4 [G]
DomicileAddressLine5
DomicileAddressLine6 Unbekanntl
Person_2
FirstName [… 1]
LastName [X]
DateOfBirth 1972- [… 1]
DomicileAddressLine1 [X]
(…)
DomicileAddressLine4 [Y]
DomicileAddressLine5
DomicileAddressLine6 Unbekannt”
De Inspecteur heeft belanghebbende als rekeninghouder van de rekening geïdentificeerd. De andere in het renseignement vermelde rekeninghouder is de (ex-)partner.
2.5.
Bij brief van 11 februari 2016 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht om aan de hand van het formulier ‘Verklaring vermogen in het buitenland’ (het formulier) nadere gegevens over de hiervoor genoemde UBS-rekening te verstrekken, waaronder de saldigegevens op 1 januari voor de jaren 2003 tot en met 2014 alsmede gegevens over de herkomst van het vermogen en gegevens over de besteding van dat vermogen.
2.6.
Belanghebbende heeft het formulier op 8 maart 2016 aan de Inspecteur teruggezonden. Belanghebbende heeft op het formulier onder punt 6 verklaard geen buitenlandse vermogensbestanddelen te bezitten.
2.7.
Bij brief van 6 september 2016 heeft de Inspecteur belanghebbende wederom erop gewezen over informatie te beschikken dat belanghebbende een bankrekening in het buitenland aanhoudt dan wel heeft aangehouden en heeft hij belanghebbende nogmaals verzocht het formulier ingevuld en onder toevoeging van (bank)stukken te retourneren. Belanghebbende heeft hierop niet gereageerd.
2.8.
Bij brief van 7 november 2016 heeft de Inspecteur belanghebbende wederom in de gelegenheid gesteld de gevraagde informatie te verschaffen. De Inspecteur heeft daarbij aangegeven dat hij, indien hij de verzochte gegevens niet vóór 23 november 2016 heeft ontvangen, zal overwegen belanghebbende een informatiebeschikking toe te sturen.
2.9.
Op 22 november 2016 heeft de toenmalige gemachtigde van belanghebbende aan de Inspecteur bericht dat de verzochte gegevens bij UBS werden opgevraagd. Belanghebbende heeft in dat verband een Nederlandstalige brief van 16 februari 2017 en een Duitstalige brief van 22 maart 2017, beide gericht aan UBS, aan de Inspecteur overgelegd. De Inspecteur heeft in verband hiermee belanghebbende uitstel verleend voor het beantwoorden van zijn vragen tot 24 april 2017.
2.10.
Omdat toezending van de gevraagde informatie uitbleef, heeft de Inspecteur met dagtekening 4 mei 2017 de beschikking gegeven voor de belastingjaren 2004 tot en met 2015 ten behoeve van op te leggen (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de genoemde jaren.
2.11.
In bezwaar heeft belanghebbende gesteld dat de rekening haar onbekend is, dat UBS, ofschoon herhaaldelijk daartoe verzocht, haar geen gegevens over de bankrekening heeft verstrekt en dat zij dus niet beschikt over de door de Inspecteur van haar gevraagde gegevens. In een e-mail van 18 september 2017 heeft de gemachtigde van belanghebbende aan de Inspecteur laten weten dat belanghebbende er achter is gekomen dat haar ex-partner buiten haar medeweten de rekening heeft geopend. De Inspecteur heeft daarop belanghebbende tot 2 november 2017 de gelegenheid gegeven om het formulier ingevuld en voorzien van bijlagen te retourneren. Belanghebbende heeft het formulier niet ingezonden, waarop de Inspecteur het bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 10 november 2017 heeft afgewezen.
2.12.
In de beroepsfase heeft belanghebbende bij brief van 31 januari 2018 van UBS ontvangen gegevens toegezonden. Deze gegevens betreffen het formulier van de opening van de rekening op 26 augustus 1999 en overzichten van het vermogen tussen 31 december 2004 tot en met 4 augustus 2014. Bij de brief van 31 januari 2018 heeft de gemachtigde van belanghebbende, die tevens de fiscale belangen van de ex-partner behartigt, meegedeeld dat de ex-partner hem heeft verklaard dat hij de rekening heeft geopend en belanghebbende als tweede rekeninghouder heeft opgegeven, dat belanghebbende zelf niet aanwezig was bij de opening van de rekening en dat zij ook geen kennis had van het bestaan van deze rekening.
2.13.
Bij brief van 28 februari 2018 heeft de Inspecteur de gemachtigde van belanghebbende laten weten dat de op 31 januari 2018 ingezonden gegevens onvoldoende zijn.
De Inspecteur heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld nadere informatie te verstrekken. Belanghebbende heeft bij brief van 3 april 2018 aan de Inspecteur een ingevuld formulier toegezonden. Op het formulier is onder punt 4a het onder 2.2 genoemde bankrekeningnummer vermeld en onder punt 4b het totaal van het rekeningentegoed op 1 januari van de jaren 2005 tot en met 2014.
2.14.
De Nederlandse Belastingdienst heeft bij brief van 22 mei 2018 van de Zwitserse belastingautoriteiten nadere informatie verkregen over het in het renseignement genoemde klantnummer en de daarbij horende bankrekeningen, een conto-rekening en een depotrekening (hierna tezamen: de rekeningen). De Zwitserse belastingdienst heeft in de brief bevestigd dat de rekeningen zakelijk en persoonlijk verbonden op naam van belanghebbende en/of haar (ex-)partner bij de Zwitserse UBS-bank werden aangehouden. Bij de brief zijn afschriften van de openingsformulieren, machtigingen, rekeningafschriften en sluitingsopdracht betreffende de rekeningen gevoegd, alsmede afschriften van de bij de opening van de rekeningen overgelegde paspoorten op naam van belanghebbende en haar (ex-)partner.
2.15.
Op het openingsformulier van de rekeningen staat de handtekening van belanghebbende. Verder staat haar handtekening op het afschrift van de volmacht voor de vader en moeder van de ex-partner en zijn er twee kopieën van het paspoort van belanghebbende bijgevoegd.

Omschrijving geschil in hoger beroep, standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Tussen partijen is in hoger beroep in geschil of de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat belanghebbende niet over de gevraagde informatie kon beschikken en dat daarom de beschikking niet in stand kan blijven. Verder is in geschil of de Inspecteur terecht tot vergoeding van de proceskosten is veroordeeld. Belanghebbende beantwoordt de vragen bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
3.2.
Voor een uiteenzetting van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.
3.3.
Het hoger beroep van de Inspecteur strekt primair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het beroep en subsidiair tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten.
3.4.
Belanghebbende heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot veroordeling van de Inspecteur in de kosten van het geding.

Oordeel van de rechtbank

4. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en daartoe overwogen:
”12. Ingevolge artikel 47, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Awr is ieder gehouden desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn.
13. Artikel 52a, eerste lid, van de Awr bepaalt - voor zover hier van belang - dat indien met betrekking tot een op te leggen (navorderings)aanslag niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 van de Awr, de inspecteur dit kan vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking). Voor het bestaan van de op een belastingplichtige rustende informatieverplichting in vorenbedoelde zin is voldoende dat de Inspecteur zich op basis van de hem ter beschikking staande informatie in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de gevraagde gegevens en bescheiden van belang zouden kunnen zijn voor de belastingheffing van de betrokken belastingplichtige (vgl. Hoge Raad 18 april 2003, ECLI:NL: HR:2003:AF7498 en Hoge Raad 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3603).
14. Het door [de Inspecteur] ontvangen renseignement bevat (onder meer) de correcte voornaam, achternaam, straatnaam en geboortedatum van belanghebbende als (vermeende) rekeninghouder. Gelet hierop, kon [de Inspecteur] zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat belanghebbende houder van een UBS-rekening was/is en dat de door hem gevraagde informatie van belang kon zijn voor de belastingheffing ten aanzien van belanghebbende. [Belanghebbende] was op grond van artikel 47, eerste lid, van de Awr dan ook gehouden de door [de Inspecteur] verlangde informatie te geven en de door [de Inspecteur] gevraagde bescheiden over te leggen. Gelet op het vorenstaande heeft de Inspecteur de informatiebeschikking op het moment van het nemen van de beschikking, in beginsel terecht gegeven.
16. De rechtbank stelt voorts vast dat partijen na het instellen van het beroep door belanghebbende nader met elkaar hebben gecommuniceerd. [Belanghebbende] heeft na het instellen van beroep van UBS gegevens ontvangen. Bij brief van 31 januari 2018 heeft de gemachtigde van [belanghebbende] deze gegevens aan de Inspecteur toegestuurd. Uit deze brief blijkt dat het gaat om het formulier van de opening van de rekening op 26 augustus 1999 en om overzichten van het vermogen tussen 31 december 2004 tot en met 4 augustus 2014. De gemachtigde van [belanghebbende], die tevens de fiscale belangen van de ex-partner behartigt, heeft voorts in zijn brief van 31 januari 2018 de verklaring van de ex-partner opgenomen dat deze de rekening heeft geopend, daarbij [belanghebbende] als tweede rekeninghouder heeft opgegeven, dat [belanghebbende] zelf niet aanwezig bij de opening van de rekening en dat zij ook geen kennis had van het bestaan van deze rekening.
17. [ De Inspecteur] heeft vervolgens [belanghebbende] in de gelegenheid gesteld nadere informatie te verstrekken. [Belanghebbende] heeft bij brief van 3 april 2018 aan [de Inspecteur] een ingevuld formulier toegezonden. Op het formulier is onder punt 4a het onder 1 genoemde bankrekeningnummer vermeld en onder punt 4b het totaal van het rekeningtegoed op 1 januari van de jaren 2005 tot en met 2014. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [belanghebbende] hiermee alsnog voor een deel voldaan aan de informatieplicht zodat in zoverre niet aan omkering van de bewijslast wordt toegekomen.
18. Voor zover [belanghebbende] niet heeft voldaan aan de informatieplicht, overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting heeft [de Inspecteur] verklaard dat niet volledig aan de informatieplicht is voldaan omdat [belanghebbende] geen gegevens heeft verschaft over de herkomst van een storting in 2005, over de wijze waarop bedragen van de rekening werden opgenomen, waaraan de opgenomen bedragen werden besteed en wat er met het tegoed van de rekening bij opheffing ervan is gedaan.
19. [ Belanghebbende] heeft ter zitting verklaard dat zij tot aan onderhavige procedure nooit weet heeft gehad van een mede op haar naam gestelde bankrekening bij UBS, dat zij daartoe geen handtekening heeft gezet en ook overigens aan de opening van die rekening en het verloop ervan nooit bewust en actief heeft medegewerkt. [Belanghebbende] heeft in dit verband voorts erop gewezen dat haar ex-partner tegenover haar heeft verklaard dat hij buiten haar medeweten de rekening bij UBS heeft geopend, haar als medegerechtigde tot de rekening heeft opgevoerd en dat de op de rekening vermelde handtekening van [belanghebbende] door hem is geplaatst.
20. Gelet op deze verklaring van [belanghebbende], die overeenkomt met de onder 16 vermelde verklaring opgenomen in brief van 31 januari 2018 en met betrekking waartoe de rechtbank mede bij gebreke aan weerspreking door [de Inspecteur] geen grond ziet voor twijfel aan de geloofwaardigheid ervan, kan onder de door [belanghebbende] geschetste omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat zij moet worden geacht gegevens over de geldstromen naar en van de rekening te kunnen verschaffen als door [de Inspecteur] verzocht. [Belanghebbende] kan niet gehouden worden tot het verstrekken van inlichtingen waarover zij niet beschikt en evenmin kan beschikken (vgl. HR 25 januari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8475). Dat [de Inspecteur] van de ex-partner van [belanghebbende] vooralsnog geen informatie over de geldstromen naar en van de rekening heeft weten te verkrijgen, acht de rechtbank een omstandigheid welke voor risico van [de Inspecteur] dient te blijven. Ook in zoverre kunnen de in de informatiebeschikking geconstateerde informatieverzuimen niet tot omkering van de bewijslast leiden.
21. Nu de in de informatiebeschikking geconstateerde verzuimen niet tot omkering van de bewijslast kunnen leiden, kan de informatiebeschikking niet in stand blijven (vgl. Hoge Raad 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:130, r.o. 3.3.2). Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
22. De rechtbank veroordeelt [de Inspecteur] in de door [belanghebbende] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.251 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 249, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1).”

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Vooropgesteld zij dat de door de Inspecteur aan belanghebbende gevraagde informatie over het verloop, de opening en de herkomst van de gelden van (bank)rekeningnummer [… 1] bij de Zwitserse bank UBS van belang kan zijn voor de belastingheffing ten aanzien van belanghebbende.
5.2.
De voornaam, de achternaam en de geboortedatum van – in ieder geval – een van de rekeninghouders op het renseignement komen overeen met de voornaam, de achternaam en de geboortedatum van één persoon die voorkomt in het BVR-systeem, te weten belanghebbende. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de beschikking terecht is gegeven. Belanghebbende heeft daartegen geen incidenteel hoger beroep ingesteld.
5.3.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de beschikking niet in stand kan blijven omdat belanghebbende niet over de gevraagde informatie kon beschikken.
5.4.
Gelet op de saldi van de rekeningen per 1 februari 2013 en per 1 januari 2014 zoals opgenomen in het renseignement is het naar het oordeel van het Hof aannemelijk dat belanghebbende bij de UBS-bank een belegging voor de lange termijn aanhoudt of heeft aangehouden. Voor een bevestigende beantwoording van de vraag of de Inspecteur bij belanghebbende informatie mocht opvragen, is niet vereist dat de Inspecteur vermoedde dat belanghebbende een rekening bij de UBS-bank had in alle jaren waarover de informatie is gevraagd.
5.5.
De Inspecteur kon zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat de gevraagde informatie voor de belastingheffing van belanghebbende van belang kon zijn, omdat die informatie helderheid zou kunnen geven over de vraag of belanghebbende in de jaren 2004 tot en met 2015 over niet door haar aangegeven vermogen beschikte (vergelijk HR 18 april 2003, nr. 38 122, ECLI:NL:HR:2003:AF7498).
5.6.
De door de Inspecteur in hoger beroep overgelegde brief van 22 mei 2018 van de Zwitserse belastingautoriteiten met daarin een overzicht van de banksaldi (waaronder die van een depot), de vermelding dat de rekeningen ‘en/of’-rekeningen betreffen de bijgevoegde afschriften van de formulieren ten behoeve van de opening van de rekeningen en van de volmachten, beide met de handtekening van belanghebbende, bevestigen de redelijkheid van dit standpunt. Gelet op deze handtekeningen mag ervan worden uitgegaan dat genoemde formulieren door belanghebbende zijn ondertekend. Met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij niet haar handtekening op de formulieren niet bewust heeft geplaatst. Ook haar stelling dat zij geen weet had van het gebruik van (kopieën van) haar paspoort, is zonder nader bewijs, niet aannemelijk. De blote verklaring van belanghebbende dat zij zich niet bewust was van wat zij deed en/of dat de (ex-)partner buiten haar medeweten de rekening heeft geopend, is, wat er overigens van zij, niet voldoende om aannemelijk te achten dat zij geen deel heeft aan het in het buitenland bij de UBS-bank aangehouden vermogen.
5.7.
Het Hof concludeert dat het oordeel van de Rechtbank dat belanghebbende, na het verstrekken van de saldi-gegevens, de overige in het informatieformulier van de Inspecteur gevraagde gegevens over de herkomst van het vermogen bij de opening en het verloop niet hoefde in te vullen, geen steun vindt in de feiten. Belanghebbende heeft voorts geen feiten en/of omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt op grond waarvan zij de (ex-)partner niet om nadere gegevens over het verloop van de rekening zou kunnen vragen. Belanghebbende is immers blijkens de gegevens van de UBS-bank over de ‘en/of’-rekeningen (gelijkelijk) gerechtigd tot de tegoeden op de UBS-bankrekeningen.
Slotsom
5.8.
De Inspecteur heeft op de voet van artikel 47 van de AWR aan belanghebbende informatie over het verloop en de opening van de rekeningen behorende bij het klantnummer [… 1] bij de UBS-bank en over de herkomst van de betreffende gelden mogen vragen en, toen deze informatie uitbleef, de beschikking mogen geven. Derhalve is het hoger beroep van de Inspecteur gegrond.

Proceskosten en griffierecht

6.1.
Er zijn geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Ook in zoverre is het gelijk aan de Inspecteur.
6.2.
Evenmin is er aanleiding belanghebbende het bij de Rechtbank betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • handhaaft de informatiebeschikking, en
  • verstaat dat belanghebbende binnen een termijn van zes weken gehouden is alsnog de gevraagde informatie te verstrekken.
Deze uitspraak is vastgesteld door E.M. Vrouwenvelder, S.K.A. Efstratiades en G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema. De beslissing is op 18 juni 2019 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.