ECLI:NL:GHDHA:2019:1875

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
12 juli 2019
Zaaknummer
200.210.150/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrechtelijke geschil over uitkering naar herbouwwaarde of verkoopwaarde na brand in woonhuis

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een geschil tussen Allianz Benelux N.V. en twee geïntimeerden over de uitkering van schade na een brand in een woonhuis. De centrale vraag is of de uitkering moet plaatsvinden op basis van de herbouwwaarde of de verkoopwaarde van de woning. De brand vond plaats op een moment dat de woning door [naam 2] werd bewoond, wat door Allianz werd betwist. Het hof heeft vastgesteld dat [naam 2] gedurende de week in de woning verbleef, ondanks dat hij niet officieel ingeschreven stond. Dit verblijf werd door getuigen bevestigd, die verklaarden dat er regelmatig gebruik werd gemaakt van de woning.

Het hof heeft de stellingen van Allianz, die betoogde dat er onvoldoende bewijs was voor het gebruik van de woning, verworpen. De getuigenverklaringen gaven voldoende steun aan de claim van [geïntimeerden] dat de woning als woonhuis werd gebruikt. Het hof oordeelde dat het nachtelijk verblijf van [naam 2] in de woning als gebruik in de zin van de polisvoorwaarden kan worden gekwalificeerd. Allianz werd veroordeeld tot uitkering van de herbouwwaarde, maar het hof verduidelijkte dat deze uitkering pas dient plaats te vinden nadat aan de voorwaarden in de polis is voldaan.

De uitspraak van de rechtbank Rotterdam werd gedeeltelijk vernietigd, en Allianz werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof benadrukte dat de bewijsvoering en de verklaringen van de getuigen cruciaal waren voor de beslissing, en dat Allianz niet meer verplicht was dan wat de polisvoorwaarden stipuleerden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.210.150/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/498046 / HA ZA 16-308
arrest van 23 juli 2019
inzake
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Allianz Benelux N.V.,
gevestigd te Brussel (België) en kantoorhoudende te Rotterdam,
appellante,
hierna te noemen: Allianz,
advocaat: mr. R.S. Ariëns te Amsterdam,
tegen

1.[naam 1] ,

2. [naam 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna te noemen: [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. E.J. Eijsberg te Rotterdam.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Voor het verloop van de procedure in hoger beroep tot 2 oktober 2018 verwijst het hof naar zijn arrest van die datum. Daarbij merkt het hof nog op dat in dat arrest in nummer 12 abusievelijk is opgenomen dat ook de beslissing in het incident wordt aangehouden, terwijl in het dictum de vordering in het incident is afgewezen. Dat laatste is gebeurd omdat [geïntimeerden] bij memorie van antwoord de gevraagde stukken, voor zover zij daarover beschikten, hebben overgelegd. In dit arrest is daarom alleen de hoofdzaak nog aan de orde.
1.2.
Allianz heeft vervolgens bij akte gereageerd op de overgelegde stukken en op een door [geïntimeerden] bij memorie van antwoord gevoerd nieuw verweer. [geïntimeerden] hebben een antwoordakte ingediend. Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling van het hoger beroep

2.1.
In de tussen partijen geldende polisvoorwaarden is neergelegd wanneer een uitkering naar herbouwwaarde (“manier 1”) dan wel naar verkoopwaarde (“manier 2”) wordt gegeven. [geïntimeerden] beroepen zich erop dat de polisvoorwaarden in hun geval meebrengen dat een uitkering naar herbouwwaarde wordt gegeven, omdat de situaties in de polisvoorwaarden die een uitkering naar verkoopwaarde meebrengen zich niet voordoen. Nu [geïntimeerden] zich aldus beroepen op het rechtsgevolg van hun stellingen, rusten stelplicht en bewijslast op hen.
2.2.
[geïntimeerden] stellen zich op het standpunt dat [naam 2] vanaf eind oktober 2017 tot kort voor de brand van maandag tot en met vrijdag ’s nachts in de woning verbleef. Naar het oordeel van het hof heeft Allianz deze stelling van [geïntimeerden] onvoldoende weersproken, mede in het licht van de getuigenverhoren die – op basis van tussen partijen gemaakte afspraken – voorafgaand aan het indienen van de memories van grieven en antwoord hebben plaatsgevonden. [naam 2] en [naam 1] hebben immers onder ede op grote lijnen gelijkluidend verklaard over het feit dat [naam 2] van maandag tot en met vrijdag in de woning verbleef. Zij hebben ook dezelfde verklaring gegeven voor deze gang van zaken, namelijk huwelijksproblemen. De verklaring van getuige [de getuige 1] sluit aan op de verklaringen van [naam 2] en [naam 1] . Zij heeft verklaard dat zij met enige regelmaat in de woning heeft schoongemaakt, dat [naam 2] dan de deur opende in zijn pyjama, zij toen warm water gebruikte en dat zij duidelijk aan de keuken, de badkamer en de woonkamer zag dat iemand daar verbleef. Dat de woning karig was ingericht en dat er weinig tot geen kleding in de woning was ten tijde van de brand, zoals Allianz heeft aangevoerd, maakt naar het oordeel van het hof niet, dat moet worden getwijfeld aan de juistheid van de hiervoor genoemde verklaringen.
2.3.
Hetzelfde geldt voor het ontbreken van contracten met leveranciers van nutsvoorzieningen. [geïntimeerden] hebben daarover aangevoerd dat [naam 2] na de aankoop van de woning in 2014 een bedrijf opdracht heeft gegeven om de aanmelding bij de gas- en energiemaatschappij te verzorgen, maar dat daarbij iets is misgegaan. Een contract en facturen hebben zij daardoor nooit ontvangen. Ondanks de afwezigheid van contracten was er volgens [geïntimeerden] in de woning wel gas, elektriciteit en water beschikbaar. Allianz heeft in haar akte bevestigd dat het ontbreken van contracten niet betekent, dat geen water, gas en elektriciteit aan de woning werd geleverd. Partijen hebben op dat punt dus geen verschil van mening. Ook de verklaring van [de getuige 1] bevestigt dat er warm water aanwezig was. Uit de getuigenverklaring van [de getuige 2] is bovendien gebleken dat de verwarmingsketel pas kort voor de brand is verwijderd, zodat de woning tot dat moment verwarmd kon worden. Allianz heeft er verder nog op gewezen dat er tussen 3 oktober 2014 en 31 december 2014 (afgerond) slechts 1 m3 water is gebruikt (zijnde 1.000 liter), terwijl een gemiddeld dagverbruik van een eenpersoons huishouden volgens Allianz 144 liter is. Aan Allianz kan worden toegegeven dat het watergebruik laag is, maar [geïntimeerden] hebben in dat verband naar voren gebracht dat [naam 2] de woning pas vanaf eind oktober bewoonde en daar feitelijk alleen sliep en overdag in zijn restaurant verbleef, alwaar hij ook alle maaltijden gebruikte. Daarmee is naar het oordeel van het hof het geringe waterverbruik afdoende verklaard. Het hof merkt verder nog op dat als de woning in het geheel niet werd gebruikt (zoals Allianz betoogt) een verbruik van 1.000 liter water in de periode van drie maanden juist niet goed verklaard is.
2.4.
Vervolgens is aan de orde de vraag of het bovenomschreven gebruik ook valt aan te merken als gebruik in de zin van de polisvoorwaarden. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Voor zover Allianz aanvoert dat het, gezien het feit dat het hier gaat om een woonhuisverzekering, moet gaan om “gebruik als woonhuis”, overweegt het hof dat ook het nachtelijk verblijf van [naam 2] gedurende vijf dagen per week kan worden gekwalificeerd als “gebruik als woonhuis”. Het feit dat [naam 2] niet stond ingeschreven in de woning maakt dat niet anders. Dat het ingeschreven staan bij de gemeente een voorwaarde is om als “gebruik als woonhuis” te gelden volgt noch uit de polisvoorwaarden, noch uit de verkeersopvattingen op dit punt. Ook het feit dat [naam 2] in het weekend elders verbleef, maakt niet dat zijn verblijf door de week niet geldt als gebruik als woonhuis. De conclusie is derhalve, dat de grieven 1 t/m 3 falen.
2.5.
Met grief 4 betoogt Allianz dat ook als zij gehouden is tot uitkering van de herbouwwaarde in plaats van de verkoopwaarde, zij dit enkel is voor zover de polisvoorwaarden daarop daadwerkelijk aanspraak geven. Allianz heeft daarbij gewezen op de polisvoorwaarden onder 6, waar de uitkering van de herbouwwaarde onder het kopje “Wanneer betalen we op manier 1?” een aantal voorwaarden is opgenomen voor uitkering van de herbouwwaarde. In eerste aanleg hebben [geïntimeerden] hun eis naar aanleiding van dit verweer van Allianz c.s. bij akte van 12 september 2016 gewijzigd, maar de rechtbank heeft ten onrechte de oorspronkelijke eis toegewezen, aldus Allianz.
2.6.
Deze grief slaagt. Allianz is niet tot meer gehouden, dan waar de polis aanspraak op geeft. Hoewel de eerste rechter terecht heeft geoordeeld dat [geïntimeerden] recht hebben op een uitkering op grond van de herbouwwaarde, zal het vonnis dus toch deels worden vernietigd, omdat in het dictum tot uitdrukking moet worden gebracht dat Allianz pas behoeft uit te keren nadat is voldaan aan de hiervoor bedoelde voorwaarden.
2.7.
Het algemeen geformuleerde bewijsaanbod van Allianz zal worden gepasseerd. Allianz is in de gelegenheid geweest om voorafgaand aan de memorie van grieven alle getuigen naar voren te brengen die zij wenste te horen omtrent de met partijen ter comparitie besproken en in het proces-verbaal van de zitting genoemde bewijsthema’s, waaronder de – in hoger beroep nog aan de orde zijnde – vraag of de woning werd bewoond. De getuigenverhoren hebben plaatsgevonden voordat Allianz de memorie van grieven heeft genomen; ook Allianz was toen in de gelegenheid (eigen) getuigen te laten horen, maar heeft daarvan afgezien. In het licht daarvan mocht van Allianz worden verwacht dat zij in haar memorie van grieven nader zou specificeren, welke getuigen zij alsnog over dit onderwerp wilde horen.
2.8.
Het voorgaande brengt mee dat niet meer hoeft te worden ingegaan op het bij memorie van antwoord nog door [geïntimeerden] ingenomen standpunt, dat een uitkering op basis van de verkoopprijs enkel aan de orde is als de woning (cumulatief) èn te koop stond èn niet werd gebruikt.
2.9.
De slotsom is dat punt 5.1 van het dictum van het vonnis van de rechtbank aanpassing behoeft in verband met het slagen van grief 4. Het hof zal dit onderdeel van het dictum vernietigen en opnieuw formuleren. Aangezien grief 4 een relatief ondergeschikte kwestie betreft, is Allianz aan te merken als de in hoger beroep overwegend in het ongelijk gestelde partij. Allianz zal derhalve worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 716,= aan griffierecht en € 6.856,50 aan kosten advocaat.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het bestreden vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 oktober 2016, voor zover weergegeven in het dictum onder 5.1, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- verklaart voor recht dat Allianz de schade aan de woning ten gevolg van de brand op basis van de herbouwwaarde dient te vergoeden aan [geïntimeerden] zoals vastgesteld bij de akte van taxatie tussen partijen, zodra is voldaan aan de in de polisvoorwaarden onder 6 gestelde voorwaarden voor uitkering, waarbij de betalingen dienen plaats te vinden op de bankrekening van Obvion, te weten NL19RABO0192334417 (o.v.v. 519.261/ [naam 2] en [naam 1] / schadepenningen), een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente over die bedragen vanaf 2 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bekrachtigt het vonnis voor het overige;
- veroordeelt Allianz in de kosten het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerden] tot op heden begroot op € 716,= aan vastrecht en € 6.856,50 aan kosten advocaat;
- verklaart dit arrest wat betreft de daarin gegeven proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.A. Schreuder, C.A. Joustra en B.J. Lenselink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van PM in aanwezigheid van de griffier.