ECLI:NL:GHDHA:2019:2375

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2019
Publicatiedatum
6 september 2019
Zaaknummer
22-004371-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hennepteeltzaak na onvoldoende bewijs van bestemming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van veertig uren voor het voorbereiden van hennepteelt, maar heeft hoger beroep ingesteld. De tenlastelegging betrof het in bezit hebben van diverse materialen die bestemd zouden zijn voor hennepteelt, zoals thermo-hygrometers, knipscharen en lampen.

Het hof heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de wetsgeschiedenis van artikel 11a van de Opiumwet, waarin staat dat voor een bewezenverklaring van de bestemming vereist is dat de gedragingen strekken tot voorbereiding of vergemakkelijking van hennepteelt. Het hof oordeelde dat niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat de aangetroffen goederen bestemd waren voor beroepsmatige of bedrijfsmatige hennepteelt. De verklaring van de verdachte over de aanwezigheid van de goederen werd niet als onaannemelijk beschouwd.

Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De rechtmatigheid van het binnentreden en doorzoeken van de woning van de verdachte werd niet besproken, omdat dit niet leidde tot een ander eindoordeel. Het arrest is gewezen door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004371-18
Parketnummer: 09-124810-18
Datum uitspraak: 24 juli 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 8 november 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1981,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 10 juli 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep wordt bevestigd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstaf voor de duur van veertig uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 mei 2018 te Schoonhoven, in elk geval in Nederland, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 11 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van hennep en/of hash, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep en/of hash, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwetbehorende lijst II, voor te bereiden en/of te bevorderen, immers heeft verdachte meerdere thermo- hygrometers en/of knipscharen en/of frames ten behoeve van een growtent en/of schakelborden en/of tijdschakelaars en/of 1000 Watt lampen en/of transformators en/of flexslangen en/of één strijkijzer en/of één cannacutter en/of één ventilatiecontrole en/of één beluchtingspomp voorhanden gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 11a Opiumwet is voor een bewezenverklaring van de bestemming als bedoeld in dat wetsartikel vereist dat de gedragingen strekken tot voorbereiding of vergemakkelijking van hennepteelt, waarbij het uiteindelijke doel ten behoeve waarvan de handeling wordt verricht van belang is (zie onder meer ECLI:NL:HR:2018:328). Dat betekent voor de onderhavige zaak dat – om tot een bewezenverklaring te kunnen komen – buiten redelijke twijfel moet komen vast te staan dat de aangetroffen goederen op de in de tenlastelegging genoemde datum (nog steeds) bestemd waren voor beroepsmatige of bedrijfsmatige hennepteelt of de teelt van een groot aantal hennepplanten.
Het hof is van oordeel dat in casu niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de in de tenlastelegging genoemde goederen bestemd waren voor – kort gezegd - bedrijfs- of beroepsmatige hennepteelt. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de door de verdachte ter terechtzitting (ook) in hoger beroep gegeven verklaring voor de aanwezigheid van deze goederen – mede gelet op waar en hoe deze goederen zijn aangetroffen en de overige omstandigheden van het geval - niet zonder meer onaannemelijk is.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Gelet op dit oordeel behoeft de rechtmatigheid van het binnentreden en het doorzoeken van de woning van verdachte geen bespreking, nu dat niet kan leiden tot een ander eindoordeel.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en
spreekt de verdachtedaarvan
vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma, mr. H.P.Ch. van Dijk en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. R.S. Hogendoorn-Matthijssen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 juli 2019.
Mr. B.P. de Boer is buiten staat het arrest te ondertekenen.