In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen Dexia Nederland B.V. inzake effectenleaseovereenkomsten. [appellante] had in 1997 twee leaseovereenkomsten afgesloten met Dexia, die beide eindigden met een positief eindsaldo. In eerste aanleg had de kantonrechter de vordering van Dexia toegewezen, waarbij het verweer van [appellante] dat de leaseovereenkomsten vernietigd moesten worden, werd verworpen op basis van verjaring. In hoger beroep heeft [appellante] verschillende grieven ingediend, waaronder het betoog dat Dexia misbruik van recht maakt en dat er sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last. Het hof oordeelt dat de bevoegdheid tot vernietiging van de leaseovereenkomsten is verjaard en dat Dexia geen misbruik van haar bevoegdheid maakt. Het hof bevestigt dat de tussenpersoon, [v.o.f.], niet vergunningplichtig was en dat er geen op de persoonlijke situatie van [appellante] toegesneden advies is gegeven. De grieven van [appellante] worden verworpen, behalve de grief die betrekking heeft op de onaanvaardbaar zware financiële last. Het hof oordeelt dat Dexia een deel van de inleg aan [appellante] moet vergoeden, omdat de betalingsverplichtingen een onaanvaardbare last vormden. Dexia wordt veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.