1.12Nadat [appellant 5] c.s. de woning aan Woonbron in 2017 te koop had aangeboden, is in juli 2017 een taxatie uitgevoerd. Hieruit kwam een marktwaarde van € 186.000,- exclusief verbeteringen respectievelijk € 210.000,- inclusief verbeteringen. Dit kwam neer op een terugkoopprijs van € 172.800,-: de uitgifteprijs van € 168.000,- vermeerderd met waarde verbeteringen ad € 24.000,- en verminderd met de waardedaling van € 19.200,- (nl. 80% van het verschil tussen de marktwaarde bij uitgifte van € 210.000,- enerzijds en de marktwaarde exclusief verbeteringen ten tijde van eventuele terugkoop ad € 186.000,- i.e. 80% van min € 24.000,-). [appellant 5] c.s. heeft de verkoop niet doorgezet.
2. De Kopers hebben bij inleidende dagvaarding gevorderd dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, zakelijk weergegeven en samengevat:
Primair: voor recht zal verklaren dat de met Woonbron gesloten (koop)overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten (artikel 6:228 lid 1 sub a en/of sub b BW) en zal bepalen dat de overeenkomst wordt gewijzigd ter opheffing van het nadeel (artikel 6:230 lid 2 BW), dit door middel van het buiten toepassing laten van artikel 11 van de Erfpacht- en Koopgarantbepalingen, althans van hoofdstuk D (Terugkoopprocedure) althans hoofdstuk F (Koopgarant prijsvorming) althans hoofdstuk F lid 2 (Vaststelling Koopgarantprijs bij terugkoop door de Woningcorporatie) van dat artikel 11;
Subsidiair: voor recht zal verklaren dat voormeld artikel 11, althans (een of meer van) voormelde hoofstukken van dat artikel, een of meer onredelijk bezwarende bedingen bevat (artikel 6:233 aanhef en onder a BW) en op grond daarvan voormeld artikel 11, althans (een of meer van) voormelde hoofdstukken van dat artikel zal vernietigen;
Meer subsidiair: voor recht verklaart dat sprake is van onvoorziene omstandigheden (artikel 6:258 BW) en zal bepalen dat op grond daarvan voormeld artikel 11, althans (een of meer van) voormelde hoofdstukken van dat artikel buiten toepassing dient/dienen te blijven;
Meest subsidiair: zal bepalen dat voormeld artikel 11, althans (een of meer van) voormelde hoofdstukken van dat artikel, op grond van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid buiten toepassing dient/dienen te blijven,
met veroordeling van Woonbron in de kosten van het geding, inclusief de nakosten.
3. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen en de Kopers in de proceskosten veroordeeld.
4. In appel vorderen de Kopers vernietiging van het bestreden vonnis en alsnog toewijzing van hun vordering. Zij hebben hun vordering in appel vermeerderd en vorderen thans tevens dat het hof op grond van artikel 194 jo. 353 Rv althans 202 Rv een (voorlopig) deskundigenonderzoek zal bevelen over de in de memorie van grieven beschreven kwestie inzake de taxaties bij aankoop en terugverkoop.
5.
Grief 1houdt verband met de feitenvaststelling in het bestreden vonnis. Volgens de Kopers geeft deze grief het hof de mogelijkheid de feiten in deze procedure “aan te vullen en opnieuw/anders te waarderen”. De grief bevat slechts één concrete klacht, te weten dat de rechtbank ten onrechte niet heeft vastgesteld dat de Kopers geen verkoopbrochure met duidelijke informatie over de koperskorting hebben ontvangen. Met deze klacht heeft het hof hierboven in overweging 1.5. rekening gehouden.
Grieven 2 tot en met 5zijn gericht tegen de verwerping van het beroep van de Kopers op dwaling en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen.
Grief 6houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van een onredelijk bezwarend beding.
Grief 7is gericht tegen de verwerping van het beroep op onvoorziene omstandigheden en
grief 8heeft geen zelfstandige betekenis. Het hof gaat hieronder bij de bespreking van de desbetreffende geschilpunten in op grieven 2 tot en met 7.
De terugkoopregeling – berekening terugkoopprijs
6. De bij de koopovereenkomsten van [appellant 1] c.s. en [appellant 3] c.s. behorende Koopgarantbepalingen zijn niet afzonderlijk in het geding gebracht. Uit de stellingen van partijen blijkt echter dat het in deze zaak relevante artikel 11 van deze bepalingen gelijkluidend is aan artikel 11 van de Akte Erfpacht (hierboven onder 1.6. geciteerd). Zowel de Koopgarantbepalingen, als de erfpachtbepalingen en het ontwerp van de akte van vestiging van erfpacht zijn voor/bij het sluiten van de koopovereenkomsten aan de Kopers overhandigd. De Kopers hebben voor ontvangst getekend.
7. De Koopgarantregeling beoogt het kopen van een woning ook mogelijk te maken voor starters voor wie een woning op de vrije markt te duur is. Het kopen van een woning met toepassing van de Koopgarantregeling houdt het volgende in. De marktwaarde van de in erfpacht uitgegeven woningen wordt van tevoren bepaald door een onafhankelijke taxatie op een wijze als bepaald in hoofdstuk E van artikel 11 van de Koopgarantbepalingen. Bij de aankoop betaalt de koper een prijs die een bepaald percentage (in het geval van de Kopers 20%) onder de aldus vastgestelde marktwaarde ligt. Het is deze lagere prijs (de “uitgifteprijs”) die moet worden gefinancierd in plaats van de hogere marktconforme koopsom. Hierdoor liggen de maandelijkse woonlasten lager. De koper die wil verhuizen is verplicht de woning aan Woonbron aan te bieden, waar tegenover staat dat Woonbron verplicht is de woning binnen drie maanden te kopen. Niet in geschil is dat de terugkoopprijs als volgt wordt berekend:
- de uitgifteprijs, vermeerderd of verminderd met
- het van te voren afgesproken aandeel van de koper (in dit geval 70% in geval van [appellant 1] c.s. en [appellant 3] c.s. en 80% in geval van [appellant 5] c.s.) in de positieve of negatieve marktwaardeontwikkeling sinds uitgifte (dat wil zeggen het verschil tussen de marktwaarde ten tijde van de uitgifte enerzijds en de marktwaarde ten tijde van de terugkoop anderzijds), waarbij wordt geabstraheerd van eventuele door de koper zelf aan de woning aangebrachte verbeteringen, en vermeerderd met
- 100% van de waarde van die zelf aangebrachte verbeteringen.
Ook de marktwaarde ten tijde van terugkoop (inclusief respectievelijk exclusief de zelf aangebrachte verbeteringen) wordt bepaald door een onafhankelijke taxatie op de wijze als bedoeld in hoofdstuk E van artikel 11 van de Koopgarantbepalingen. Er is voorzien in een geschillenregeling als de koper of Woonbron het niet eens is met de uitkomst van deze taxatie.
8. Kern van de stellingen van de Kopers is dat zij onjuist/onvoldoende zijn ingelicht over de inhoud en gevolgen van de terugkoopregeling en meer in het bijzonder over de wijze van berekening van de terugkoopprijs. Volgens de Kopers zijn zij bij de aankoop ervan uitgegaan dat de bij aankoop berekende korting van 20% onvoorwaardelijk zou zijn, in die zin dat de marktwaarde bij uitgifte niet meer zou terugkomen bij de berekening van de terugkoopprijs. Zij meenden dus dat bij die berekening uitsluitend zou worden gekeken naar de waardeontwikkeling ten opzichte van de – lagere, niet marktconforme – uitgifteprijs. De Kopers stellen dat Woonbron hen ten onrechte niet heeft gewaarschuwd voor de risico’s van een hoge restschuld.
9. In alinea 56 van hun memorie van grieven verbinden de Kopers aan deze stellingen primair een beroep op dwaling en subsidiair een beroep op schending van een bijzondere zorgplicht, waarmee sprake zou zijn van een toerekenbare tekortkoming dan wel onrechtmatig handelen. Het hof merkt op dat de vorderingen niet aansluiten op een beroep op wanprestatie of onrechtmatige daad: er wordt geen nakoming gevorderd en evenmin ontbinding of schadevergoeding. Het hof zal het beroep op wanprestatie of onrechtmatige daad hierna dan ook buiten beschouwing laten en de stelling dat sprake is van schending van een bijzondere zorgplicht uitsluitend bespreken in het kader van het beroep op dwaling.
Dwaling? Grieven 1 tot en met 5
10. De Kopers stellen dat de Wet financieel toezicht (Wft) van toepassing is en dat op Woonbron daarom een “bijzondere zorgplicht” rustte. Volgens hen is sprake van een financieel instrument in de zin van de Wft en/of een (renteloze) lening. Woonbron heeft dit betoog uitvoerig en gemotiveerd betwist (memorie van antwoord onder 20 e.v.) en de Kopers hebben hier nauwelijks meer op gereageerd. Het hof volgt Woonbron. Partijen hebben afspraken gemaakt over de hoogte van de aankooprijs en over de berekening van de terugkoopprijs. Anders dan de Kopers stellen, heeft Woonbron geen lening/krediet verstrekt. Afgezien daarvan zou dit hooguit een renteloze lening kunnen zijn, zoals de Kopers zelf ook toegeven. Woonbron heeft onweersproken gesteld dat de Wft daarop in dit geval niet van toepassing is. Ook de stelling dat sprake is van een adviesrelatie slaagt niet. Woonbron heeft geen opdracht aanvaard van de Kopers en er is niet voldaan aan de definitie van adviseren als neergelegd in artikel 1:1 Wft, zoals Woonbron terecht en onweersproken heeft aangevoerd (memorie van antwoord onder 24).
11. Evenmin is sprake van een schending van een mededelings-/waarschuwingsplicht als bedoeld in artikel 6:228, eerste lid, sub a en b BW. In dat verband is onvoldoende dat het woord “korting” verwarring kan wekken en/of dat Woonbron een professionele marktpartij is met ervaring op de vastgoedmarkt, terwijl de Kopers onervaren en ondeskundig waren. Nog daargelaten dat het de Kopers vrijstond om advies in te winnen bij een makelaar of andere deskundige – hetgeen ook niet ongebruikelijk is bij een belangrijke transactie als de aankoop van een woning –, is het hof van oordeel dat de Koopgarantbepalingen en bepalingen in de erfpachtakte voldoende duidelijke informatie bevatten over de wijze van berekening van de terugkoopprijs. Op basis van die informatie konden de Kopers in redelijkheid niet menen dat zij bij terugkoop zouden delen in elke marktwaardestijging ten opzichte van de – niet marktconforme – uitgifteprijs. Een dergelijk “cadeautje”, zoals de Kopers het tijdens het pleidooi in appel meermalen zelf hebben genoemd, zou ook in strijd zijn met het belang van een goede huisvesting. Dit “cadeautje” zou immers in feite worden betaald door de huurpenningen van huurders van voornamelijk niet geliberaliseerde woonruimte. De voorgestane uitleg van de Kopers zou er ook op neerkomen dat zij vrijwel direct na aankoop de woning te koop hadden kunnen aanbieden aan Woonbron die de woning dan had moeten terugkopen tegen de marktwaarde. Woonbron zou dan verlies hebben geleden en de Kopers hadden een vermogenswinst kunnen incasseren zonder dat sprake zou zijn geweest van een daadwerkelijke waardestijging van het huis. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat dit een “ongerijmde consequentie” (bestreden vonnis onder 4.12.) zou zijn. Voor zover de Kopers ten tijde van de aankoop van hun woningen dan ook in een onjuiste veronderstelling verkeerden, is dat niet te wijten aan een schending van een mededelingsplicht door Woonbron, maar moet dit voor hun eigen rekening blijven.
12. De stelling van de Kopers dat zij
ten gevolge van deKoopgarantbepalingen met een
hoge restschuldachterblijven, kan het hof ook niet volgen. Daargelaten dat het nog niet van daadwerkelijke terugkoop is gekomen en dat bovendien niet bekend is of de Kopers de hele uitgifteprijs hebben gefinancierd en of zij al dan niet iets hebben afgelost, is van een restschuld
als gevolg van de terugkoopregelinghoe dan ook geen sprake. Woonbron merkt terecht op dat waar de Kopers het over “restschuld” hebben, zij waarschijnlijk eigenlijk “verlies” bedoelen. Dit verlies is het gevolg van de marktwaardeontwikkeling en zou nog groter zijn geweest als de Kopers op de vrije markt zouden hebben gekocht.
13. Niet duidelijk is dan ook waarom sprake zou zijn van een nadeel dat opgeheven zou moeten worden. Dit brengt tevens mee dat de Kopers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij de woning niet zouden hebben gekocht als zij van meet af aan zouden hebben begrepen hoe de terugkoopprijs zou worden berekend, laat staan dat zij aannemelijk hebben gemaakt dat dit kenbaar was voor Woonbron. Dat de Kopers teleurgesteld waren over de daling in de marktwaarde is begrijpelijk, maar zij verschillen in zoverre niet van elke andere eigenaar van een woning die zijn woning wil verkopen. Voor zover de Kopers de juistheid van de taxaties in twijfel trekken, verwijst het hof naar hetgeen hieronder (onder 21. e.v.) wordt overwogen.
14. Grieven 1 tot en met 5 falen dus. De rechtbank heeft de primaire vordering terecht afgewezen.
Onredelijk bezwarend en/of oneerlijk beding? Grief 6
15. Een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld wordt op grond van artikel 3 van de Europese Richtlijn 93/13/EEG als oneerlijk beschouwd indien dat beding, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. Bij de beoordeling van de vraag of hiervan sprake is moeten de verschillende Koopgarantbepalingen mede in hun onderlinge samenhang worden beschouwd.
16. Hierboven is reeds overwogen dat de bepalingen voldoende duidelijk zijn. Naar het oordeel van het hof zijn zij bovendien niet oneerlijk in bovenbedoelde zin. De Koopgarantregeling bevat op zich enige beperkingen. Zo deelt Woonbron mee in een eventuele waardestijging en als de koper wil verkopen, moet hij de woning aan Woonbron aanbieden. Daar staan echter ook enkele aanzienlijke voordelen tegenover: de lagere aankoopprijs met als gevolg lagere woonlasten, de verplichting van Woonbron om de woning terug te kopen (ook in een voor haar ongunstige markt) en de omstandigheid dat Woonbron deelt in een eventuele waardedaling. Het hof concludeert dat het evenwicht op de markt niet aanzienlijk wordt verstoord door de Koopgarantbepalingen.
17. Uit het voorgaande vloeit voort dat van een onredelijk bezwarend beding evenmin sprake is.
18. Grief 6 slaagt dus evenmin. De subsidiaire vordering is terecht afgewezen.
Onvoorziene omstandigheden? Derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid? Grief 7
19. Van onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW is geen sprake, nu de in deze zaak relevante toekomstige omstandigheden (mogelijke terugverkoop, wijze van berekening van terugkoopprijs en wijze waarop eventuele waardeontwikkelingen daarbij moeten worden betrokken) nu juist wel in de overeenkomst zijn verdisconteerd. Dat de Kopers stellen van een andere uitleg van de bepalingen te zijn uitgegaan, maakt dat niet anders. In zoverre faalt grief 7.
20. Grief 7 is ook gericht tegen r.o. 4.22 van het bestreden vonnis waarin de rechtbank overweegt dat “in het voorgaande ligt besloten” dat ook het beroep op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid faalt. De grief faalt ook in zoverre. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat hetgeen hiervoor is overwogen meebrengt dat toepassing van de terugkoopregeling niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De Kopers hebben overigens ook geen zelfstandige klacht geformuleerd op dit punt.
Onjuiste taxatie? (voorlopig) deskundigenonderzoek?Eisvermeerdering
21. De Kopers voeren aan dat zowel tijdens de uitgifte als ten tijde van de (voorgenomen) terugkoop niet is voldaan aan de eisen als neergelegd in hoofdstuk E van artikel 11 van de Koopgarant- en Erfpachtbepalingen. De Kopers menen dat de waarde bij uitgifte te hoog is vastgesteld en/of de waarde bij terugkoop te laag en willen daarom een (voorlopig) deskundigenonderzoek op grond van primair artikel 194 jo. 353 Rv en subsidiair 202 Rv. Woonbron heeft de stellingen van de Kopers gemotiveerd betwist en heeft er onder meer op gewezen dat de Kopers zich bij het sluiten van de koopovereenkomst akkoord hebben verklaard met de bij de uitgifte vastgestelde waarde, dat van terugkoop nog geen sprake is en dat partijen bovendien een geschillenregeling zijn overeengekomen bij discussie over de juistheid van de taxatie. Deze verweren – die het hof steekhoudend voorkomen – kunnen verder onbesproken blijven, nu het verzoek van de Kopers hoe dan ook niet voor toewijzing vatbaar is.
22. Zoals Woonbron terecht heeft opgemerkt sluiten de vorderingen in dit geding immers niet aan op de stellingen waarvan de bevindingen van de deskundige een nadere onderbouwing zouden moeten zijn. De Kopers hebben geen nakoming van de taxatiebepalingen gevorderd en hebben evenmin een vordering ingesteld die is gebaseerd op de stelling dat Woonbron tekort is geschoten in de nakoming van de contractuele taxatiebepalingen. Bij pleidooi in appel hebben de Kopers aangevoerd dat zij met de uitkomst van het deskundigenonderzoek “met name de dwalingsgrondslag” “van concreet nader bewijs” kunnen voorzien (pleitnota sub 46). Het hof kan hen daarin niet volgen. Het aan de primaire vordering ten grondslag gelegde beroep op dwaling is gebaseerd op de stelling dat de Kopers door schending van de mededelingsplicht door Woonbron bij het aangaan van de koopovereenkomst in een onjuiste veronderstelling verkeerden over de wijze van berekening van de terugkoopprijs (zie hierboven). Noch het hof noch Woonbron heeft de stellingen van de Kopers in de memorie van grieven zo gelezen dat de Kopers tevens hebben beoogd te betogen dat zij hebben gedwaald omtrent de wijze van taxeren, nog daargelaten dat dan niet duidelijk is wat de stelling precies inhoudt (hebben de Kopers gedwaald omtrent de inhoud van de contractuele taxatiebepalingen of omtrent de wijze waarop feitelijk al dan niet is getaxeerd? en als gevolg van een schending van welke mededelingsplicht hebben de Kopers dan gedwaald?). Woonbron hoefde de stellingen van de Kopers in redelijkheid ook niet zo te lezen. Voor zover de Kopers met hun stelling tijdens het pleidooi in appel hebben bedoeld (de grondslag van) hun primaire vordering te vermeerderen, dan is dat te laat.
23. Het hof voegt volledigheidshalve het volgende toe. De Kopers verzoeken het hof een deskundigenonderzoek te bevelen over de
“in deze memorie beschreven kwestie inzake de taxaties bij aan- en verkoop”(memorie van grieven onder 94). Het hof begrijpt hieruit dat ook het subsidiaire verzoek op grond van artikel 202 Rv (voorlopig deskundigenonderzoek) verband houdt met de onderhavige procedure (vgl. lid 2 van artikel 202 Rv); iets anders hebben de Kopers ook niet gesteld. Dit betekent dat ook het verzoek om een voorlopig deskundigenonderzoek afstuit op hetgeen hiervoor is overwogen.
24. De conclusie luidt dat het appel faalt en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. De Kopers zullen als de in het ongelijk te stellen partijen in de kosten van de procedure in appel worden veroordeeld.