Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
1.[B.V. X] ,
BV GOODWILL HOUDSTERMAATSCHAPPIJ PCPC-VBR,
[Y Groep B.V.],
1.[naam 1] ,
‘V’ BEHEER ROTTERDAM B.V.,
1.[B.V. X] ,
BV GOODWILL HOUDSTERMAATSCHAPPIJ PCPC-VBR,
[Y Groep B.V.],
1.Het verdere verloop van het geding in beide zaken
2.Verdere beoordeling van het hoger beroep
- Een geschil ter zake van het pandrecht omdat [appellanten] weigerden pandlijsten aan ‘V’ Beheer te verstrekken. [appellanten] zijn bij arrest van 6 maart 2012 door dit hof veroordeeld om de pandlijsten aan ‘V’ Beheer af te geven op straffe van een dwangsom. Tussen partijen is in geschil waarop het pandrecht precies ziet en of, en zo ja wanneer de vordering waarop het pandrecht ziet door [appellanten] is voldaan.
- Een geschil over (de bedoeling van) de aan BDO verstrekte opdracht en de vraag in hoeverre BDO die opdracht is nagekomen. En – deels daaruit voortvloeiend – of [appellanten] per saldo aan hun betalingsverplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst hebben voldaan.
- Het pandrecht heeft alleen betrekking op de lening en strekt zich niet uit tot hetgeen uit hoofde van de verrekeningen bedoeld in artikel 3.2 van de koopovereenkomst nog te vorderen is. Het pandrecht op de lening biedt niet enkel zekerheid voor de terugbetaling van het bedrag van € 3.423.288,- (zijnde het bedrag van € 5.281.750,- minus de in de koopovereenkomst genoemde totaal aan verrekenpost ‘negatief eigen vermogen’ van € 1.858.462,-), maar ziet op het door BDO nog definitief vast te stellen bedrag van de lening. Het hof heeft partijen verzocht om – met inachtneming van hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 6 – te komen met een berekening ter zake van de dwangsommen die uit hoofde van het arrest van 6 maart 2012 verschuldigd zijn, dan wel onverschuldigd betaald zijn.
- Wat betreft de taak van BDO heeft het hof geoordeeld dat BDO slechts de precieze bedragen van de verrekenposten diende vast te stellen die genoemd werden op Bijlage 1 bij de koopovereenkomst en dat partijen BDO niet hebben belast met een oordeel over de ‘rechtmatigheid’ van die posten. Het hof heeft ter zake van diverse verrekenposten in het tussenarrest al een beslissing genomen, maar heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vorderingen (verrekenposten) die betrekking hebben op “Global Trading B.V.”, zoals in de rechtsoverwegingen 10.7.3 en 10.7.4 van het tussenarrest nader is toegelicht.
lageris dan ten tijde van de koopovereenkomst werd aangenomen. Hiervan komt 92% (€ 122.032,-) voor verrekening in aanmerking, in die zin dat de verrekenpost wegens ‘negatief eigen vermogen’ lager is dan in de koopovereenkomst was voorzien. Het bedrag van € 132.643,- wordt voor 55% toegerekend aan het deel van de koopsom dat [B.V. X] direct diende te voldoen (vgl. art. 3.2, eerste gedachtestreepje) en voor 37% aan het restant van de koopprijs (de lening) (vgl. art. 3.3 van de koopovereenkomst). Het komt er dus op neer dat het eerste deel van de koopsom moet worden verhoogd met € 132.643,- * 0,55 = € 72.953,65. Het tweede deel van de koopsom (de lening) wordt verhoogd met € 132.643 * 0,37 = € 49.077,91.
grief 13 van [appellanten]– die ziet op deze renteverplichting – faalt. Deze grief is gericht tegen de afwijzing door de rechtbank van de vordering tot betaling van € 3.154,08 (
Vordering XI). In de inleidende dagvaarding hebben [appellanten] toegelicht dat zij van mening zijn dat zij te veel rente over de koopsom betaald namelijk € 333.832,- in plaats van € 330.677,92. Zoals hier voor is vastgesteld, is deze veronderstelling onjuist.
grieven 30 en 31 van [appellanten]zien op het negatief eigen vermogen. [appellanten] klagen dat de rechtbank ten onrechte de wettelijke handelsrente per 1 januari 2010 heeft toegewezen over het bedrag van € 122.032,- (de correctie op het negatief eigen vermogen). Deze grieven slagen. Hiervoor is uiteengezet dat de correctie van het eigen vermogen heeft geleid tot een hogere renteverplichting over de eerste tien maanden van 2008, die al was voorzien in de koopovereenkomst (althans in Bijlage 1 bij die overeenkomst). Voorts geldt dat de correctie op het negatief eigen vermogen geen afzonderlijke betalingsverplichting voor [B.V. X] oplevert, maar dat dit bedrag moet worden meegenomen in de berekening van de uiteindelijke betalingsverplichtingen van [B.V. X] . Wettelijke handelsrente is uitsluitend verschuldigd over het bedrag dat [B.V. X] schuldig is gebleven ter zake van de betaling van het eerste deel van de koopsom (dat vóór verrekening door partijen was vastgesteld op € 7.851.250,-).
uit hoofde van de leningnog een bedrag van € 49.077,91, te vermeerderen met rente overeenkomstig art. 4.1 van de koopovereenkomst, verschuldigd. Het pandrecht is dus op de verzekeringsportefeuille blijven rusten ter zekerheid van de betaling van dat bedrag.
- Het voorlopig op € 2.762.578,50 vastgestelde bedrag wegens door verkoopster aan te vullen negatief eigen vermogen;
- € 500.000,- aan afkoopsom;
- € 485.786,- zijnde het saldo per 31 oktober 2007 van diverse posten zoals gespecificeerd op Bijlage 1 bij de koopovereenkomst. Uit art. 9.5 volgt dat de posten die genoemd zijn in Bijlage 1 voorlopig zijn.
grieven 16, 17 en 18 van [appellanten]zien op deze kwestie.
grieven 16 en 17 van [appellanten](betrekking hebbende op deze drie bedragen) slagen dus.
- Met betrekking tot [de medewerker 1] bevindt zich in het dossier een opzeggingsbrief van [geïntimeerde sub 1] , namens Goodwill. Uit die brief volgt dat het dienstverband van [de medewerker 1] binnen de overeengekomen proeftijd met ingang van 18 september 2007 werd opgezegd. Op de bijgevoegde fiscale loonstaat staat een bedrag van € 416,92 voor periode 11; de daarop vermelde werkgever is [Y Groep B.V.] (productie 13 bij brief van 3 december 2014 van mr. Gelok aan de rechtbank). Dit bedrag komt overeen met het in rekening-courant geboekte bedrag voor loon voor [de medewerker 1] .
- Met betrekking tot [de medewerker 2] bevindt zich in het dossier een arbeidsovereenkomst waarin is vermeld dat [de medewerker 2] per 14 november 2007 in dienst is getreden van Goodwill tegen een bruto maandsalaris van € 3.624,55. De jaaropgaaf 2007 (die is verzonden door [Y Groep B.V.] ) vermeldt een bruto jaarloon over 2007 van € 7.566,-. De salarisstrook van [de medewerker 2] over december 2007 is verzonden door [Y Groep B.V.] en vermeldt dat zij een netto-maandloon van € 2.400,- per kas kreeg uitbetaald. (productie 14 en 15 bij brief van 3 december 2014 van mr. Gelok aan de rechtbank). Bij akte na tussenarrest hebben VBR c.s. een handgeschreven verklaring van [de medewerker 2] overgelegd waarin zij verklaart haar werkzaamheden in opdracht van de directeur van [Y Groep B.V.] , [geïntimeerde sub 1] , te hebben verricht en dat zij haar werk verrichtte vanuit een pand aan [adres] (gelegen naast de woning van [geïntimeerde sub 1] ).
- Met betrekking tot [de medewerker 3] bevindt zich in het dossier een arbeidsovereenkomst met Goodwill. De overeenkomst is gesloten voor bepaalde tijd voor de periode 12 juni 2006 tot 8 juni 2007, tegen een salaris van € 1.585,- bruto per maand. Bijgevoegd is een e-mail van 13 februari 2008 waarin staat:
Grief 18 van [appellanten]faalt derhalve voor zover het [de medewerker 1] en [de medewerker 2] betreft.
Grief 18 van [appellanten]slaagt derhalve voor zover het om [de medewerker 3] gaat. Het gaat om een bedrag van € 25.808,59 dat in de eindafrekening ten gunste van [appellanten] moet worden meegenomen.
grief 2 van VBR c.s.aangehouden. Deze grief ziet op het bedrag van € 25.212,- ter zake van “overig personeel ( [de medewerker 3] / [naam 4] )” in de periodieke posten, welk bedrag volgens VBR c.s. ten onrechte voor haar rekening is gebracht. Deze grief faalt, zoals volgt uit het vorenstaande in combinatie met rov. 8 van het tussenarrest.
- Het saldo van de periodieke posten zoals opgenomen in Bijlage 1 moet worden verhoogd met € 18.950,62. Dit volgt uit rov. 11.2 en 11.3 van het tussenarrest (waarin is beslist dat grief 8 van [appellanten] slaagt).
- Dit betekent dat ook de rente over de periodieke posten moet worden verhoogd. In Bijlage 1 was die rente vastgesteld op € 6.711,-. Het hof kan niet zelfstandig vaststellen wat het juiste bedrag aan rente is en zal daarom dit bedrag P.M. toewijzen.
- Het saldo van de rekening-courant verhouding met ‘V’ Beheer moet met
- € 4.621.040,-correctie +€ 122.032,-
€ 8.134.012,-
correctie € 338.917,-
€ 20.000,-€ 20.000,-
353.832,-€ 358.917,-
€ 145.874,89
€ 10.323,76
€ 27.682,11
€ 742,27
€ 6.571,31
€ -
€ 92,40
€ 1.482,51
€ 83.042,-
€ 325,55
€ 35.122,75
€ 518,-€ 518,49
€ 243.000,- (B)€ 243.000,-
€ 292.018,-(
C)€ 292.018,-
- [geïntimeerde sub 1] verschuldigd aan [Y Groep B.V.] € 827.845,-
- [Y Groep B.V.] verschuldigd aan [geïntimeerde sub 1]
€ 587.003,55
€ 6.711,- +P.M.
€ 5.063,-€ 5.063,-
€ 40.037,40 (+ P.M.)te veel heeft betaald. Het hof begrijpt
Vordering XIIvan [appellanten] aldus dat zij aanspraak maken op betaling van het bedrag dat zij te veel aan koopsom hebben betaald als gevolg van het feit dat het saldo van de rekening-courant niet juist was vastgesteld. Het hof zal dat bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 september 2009 (zoals gevorderd).
grief 6 van [appellanten]wordt aangevoerd dat er geen sprake was van verzuim ter zake van de lening omdat het nog verschuldigde bedrag door verrekening teniet is gegaan. Hiervoor (in rov. 2.12) is vastgesteld dat de lening van VBR c.s. aan [appellanten] € 49.077,91 hoger lag dan partijen deze aanvankelijk hadden vastgesteld. Gezien het oordeel van het hof dat [B.V. X] € € 40.037,40 (+ P.M.) te veel heeft betaald ter zake van het eerste deel van de koopsom, is de lening dus (net) niet door verrekening teniet gegaan. In zoverre faalt
grief 6. Daarentegen kan wel worden vastgesteld dat [B.V. X] de rentebedragen van € 9.144,- en € 1.277,07 (die in mei 2012 zijn betaald) had kunnen verrekenen met het bedrag van € 40.037,40 (+ P.M.).
- Vordering Iinhoudend een verklaring voor recht dat het pandrecht is vervallen op het moment dat [appellanten] het in de pandakte genoemde bedrag van € 3.423.288,- (met rente) heeft betaald. Het hof heeft in rov. 6.8 van het tussenarrest geoordeeld dat de rechtbank deze vordering terecht heeft afgewezen.
- Vordering Vinhoudend een verklaring voor recht dat [appellanten] na de betaling die zij op 7 april 2012 hebben gedaan, geen dwangsommen meer verbeurd heeft en dat de na die datum betaalde dwangsommen onverschuldigd betaald zijn en terugbetaald moeten worden. Deze vordering is door de rechtbank (vrijwel volledig) toegewezen (rov. 4.31-4.39 van het vonnis van 5 november 2014)
- Vordering VIIIinhoudend dat VBR c.s. moeten worden veroordeeld tot betaling van € 64.000,- wegens ten onrechte betaalde dwangsommen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2012. De rechtbank heeft geoordeeld dat er over de periode 4 april 2012 tot en met 9 april 2012 (= 6 dagen) dwangsommen (à € 1.000,- per dag) zijn verbeurd omdat [appellanten] niet voldeden aan het arrest van het hof Den Haag van 6 maart 2012. Op 10 april 2012 is het pandrecht vervallen. De rechtbank heeft VBR (maar niet [geïntimeerde sub 1] ) veroordeeld tot terugbetaling van € 58.000,- (rov. 4.52-4.55 van het vonnis van 5 november 2014).
Vordering VIIIvan [appellanten] ). De vordering van VBR c.s. tot betaling van € 205.000,- aan dwangsommen is ten onrechte afgewezen; de rechtbank had VBR c.s. niet-ontvankelijk moeten verklaren in deze vordering. De door de rechtbank toegewezen
Vordering Vvan [appellanten] (een verklaring voor recht) is niet geheel correct. Voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de dwangsommen over de periode vanaf 10 april 2012 onverschuldigd zijn betaald en moeten worden terugbetaald, is de verklaring voor recht juist. Voor zover de rechtbank heeft bepaald dat na de betaling op 10 april 2012 geen dwangsommen meer zijn verbeurd uit hoofde van het arrest van 6 maart 2012, is de verklaring voor recht onjuist. De vraag of er dwangsommen zijn verbeurd, is immers aan het oordeel van het hof onttrokken voor zover het gaat om de periode vanaf 6 juni 2012.
“voor zover ingesteld door V-Beheer”alsnog zal worden toegewezen en dat er
“onvoldoende [is] gesteld om de vordering ook jegens [geïntimeerde sub 1] – die geen partij is bij de desbetreffende overeenkomsten – toe te wijzen.”
de Schuldenaar( [B.V. X] i.o., hof)
jegens [Allianz] betalingsverplichtingen (de ‘Verplichtingen’) heeft of zal hebben uit hoofde van of in verband met een tussen de schuldenaar pandgever (Goodwill, hof
) en Allianz getekende Leningsovereenkomst (…)
de Schuldenaar en Pandgever uit hoofde van de Leningsovereenkomst verplicht is zekerheid voor de nakoming van de Verplichtingen te verschaffen;
(…)”
Pandgever verpandt hierbij de aan haar in eigendom toebehorende verzekeringsportefeuille inclusief huidige en toekomstige portefeuillerechten, een en ander zoals omschreven in en onder dezelfde voorwaarden als weergegeven in de [Allianz-pandakte].”De pandakte is de uitwerking van de koopovereenkomst en daarin is bepaald dat alle kosten in verband met de leningsovereenkomst, dus ook de kosten van juridische bijstand voor rekening van [appellanten] komen. De primaire vordering tot betaling van € 218.862,87 is hierop gebaseerd.
verbonden aan deze Akte en aan de uitoefening van de rechten van [de Pandhouder] daaruit.”Dat in de preambule van de Allianz-akte wordt gerefereerd aan “betalingsverplichtingen” van [B.V. X] B.V. i.o. jegens Allianz uit hoofde van
“de leningovereenkomst”maakt dit niet anders. De primaire vordering komt dus niet voor toewijzing in aanmerking.
grief 15aanspraak gemaakt op betaling van buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 15.767,-. Gezien de uitkomst van deze procedure is het hof van oordeel dat deze vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt.
allebetalingsverplichtingen die rechtstreeks uit de koopovereenkomst voortvloeien en met name uit de levenslange maandelijkse bruto-vergoeding van € 2.000,- die ingevolge art. 9.2 van de koopovereenkomst aan [geïntimeerde sub 1] betaald moest worden. Het hof heeft in het tussenarrest echter al bindend beslist dat het pandrecht uitsluitend ziet op de in art. 3.3 en 4.1 omschreven lening. Het gaat daarom aan deze stelling voorbij.
- De rechtbank heeft in het eindvonnis van 15 juli 2015 onder 3.1 ten onrechte voor recht verklaard dat [appellanten] na de betaling op 10 april 2012 geen dwangsommen meer hebben verbeurd uit hoofde van het arrest van 6 maart 2012 van dit hof. Dit onderdeel van de door [appellanten] gevorderde verklaring voor recht had moeten worden afgewezen.
- De rechtbank heeft terecht onder 3.1 voor recht heeft verklaard dat de dwangsommen die [appellanten] na 10 april 2012 uit hoofde van het arrest van 6 maart 2012 heeft betaald, onverschuldigd waren en moeten worden terugbetaald. Uit praktisch oogpunt zal het hof de door de rechtbank in 3.1 gegeven verklaring voor recht geheel vernietigen en het hier bedoelde onderdeel daarvan opnieuw toewijzen.
- De rechtbank heeft in 3.4 van het eindvonnis terecht VBR veroordeeld tot betaling van € 58.000,- aan [B.V. X] .
- Het hof zal VBR c.s. niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering van € 205.000,- tot betaling van dwangsommen uit hoofde van het arrest van 6 maart 2012.
- De door de rechtbank onder 3.5 en 3.6 uitgesproken betalingsveroordelingen (€ 9.746,70 ten laste van ‘V’ Beheer en € 122.032,- ten laste van [B.V. X] ) zijn niet geheel juist, omdat de rechtbank uit het oog heeft verloren dat deze bedragen onderdeel uitmaken van een aantal posten die met de door [B.V. X] te betalen koopsom moeten worden verrekend. Het hof zal het bestreden vonnis op dat punt vernietigen en in plaats daarvan de hieronder vermelde betalingsveroordeling uitspreken.
- Per saldo heeft [B.V. X] ter zake van het eerste deel van de koopsom
- [B.V. X] is ter zake van de lening nog een bedrag van € 49.077,91 verschuldigd. Het hof zal [B.V. X] veroordelen tot betaling van dat bedrag, te vermeerderen met rente overeenkomstig art. 4.1 van de koopovereenkomst. (rov. 2.12 van dit arrest).
- [appellanten] zullen worden veroordeeld tot betaling van € 21.916,83 aan ‘V’ Beheer, ter zake van de facturen BDO aan ‘V’ Beheer, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2013 (rov. 2.van dit arrest).
grief 32 van [appellanten]faalt), als in hoger beroep. Wat betreft het hoger beroep wordt dit als volgt toegelicht. [appellanten] is in het door hun ingestelde hoger beroep te beschouwen als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, terwijl hetzelfde geldt voor ‘V’ Beheer in het door haar ingestelde hoger beroep. De kosten voor beide hoger beroepen acht het hof gelijk, zodat per saldo tegen partijen over en weer een identieke kostenveroordeling zou moeten worden uitgesproken.
3.Beslissing
- verklaart voor recht dat de dwangsommen die [appellanten] na 10 april 2012 uit hoofde van het arrest van 6 maart 2012 heeft betaald, onverschuldigd waren en moeten worden terugbetaald;
- verklaart VBR c.s. niet-ontvankelijk in hun vordering tot betaling door [appellanten] van € 205.000,-;
- veroordeelt ‘V’ Beheer tot betaling van € 40.037,40
- veroordeelt [B.V. X] tot betaling van € 49.077,91 aan ‘V’ Beheer, te vermeerderen met rente overeenkomstig het bepaalde art. 4.1 van de koopovereenkomst;
- veroordeelt [appellanten] tot betaling van € 21.916,83 aan ‘V’ Beheer, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2013 tot de dag der algehele voldoening;