ECLI:NL:GHDHA:2019:323

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2019
Publicatiedatum
19 februari 2019
Zaaknummer
22-000768-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een groot contant geldbedrag van € 119.000,-

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van een groot contant geldbedrag van € 119.000,-. De verdachte werd eerder door de rechtbank Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden voor het ten laste gelegde feit. Het hof heeft de zaak behandeld na meerdere zittingen en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die een gevangenisstraf van 6 maanden heeft gevorderd. De verdachte heeft verklaard dat het geld afkomstig was uit de bloemenhandel, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze verklaring. Het hof heeft vastgesteld dat het geldbedrag op 7 juni 2012 in de woning van de verdachte is aangetroffen en dat het voorhanden hebben van een dergelijk groot bedrag onder verdachte omstandigheden plaatsvond, wat een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen rechtvaardigt. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte wist dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft het in beslag genomen geldbedrag verbeurd verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van witwassen en de impact op de legale economie.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000768-14
Parketnummer: 09-765003-13
Datum uitspraak: 18 februari 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 12 februari 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdache],

geboren te [geboorteplaats] (Sovjet-Unie) op 21 [geboortejaar] 1981,
[BRP-adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de [PI] (België).
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
24 november 2015, 12 augustus 2016, 26 augustus 2016, 23 augustus 2018 en 4 februari 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde – na afsplitsing bij tussenvonnis van de rechtbank Den Haag van 17 januari 2013 - veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Voorts is beslist omtrent het beslag als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 07 juni 2012, te Zoetermeer, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 119000 euro, althans een geldbedrag, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een geldbedrag van 119000 euro, althans een geldbedrag, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks07 juni 2012
,te Zoetermeer
, althans in Nederland, een voorwerp, te weteneen geldbedrag van 119000 euro,
althans een geldbedrag, heeft verworven,voorhanden heeft gehad,
heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een geldbedrag van 119000 euro, althans een geldbedrag, gebruik heeft gemaakt,terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De verdachte wordt verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan het witwassen van een groot contant geldbedrag ad € 119.000,- op 7 juni 2012.
Voor een veroordeling ter zake van witwassen dient wettig en overtuigend te worden bewezen dat het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag van enig misdrijf afkomstig was.
Het hof is van oordeel dat het onderzoek in de onderhavige zaak niet heeft geresulteerd in direct bewijs voor een criminele herkomst van het ten laste gelegde geldbedrag.
Nu direct bewijs voor een criminele herkomst van het geld ontbreekt, dient zich de vraag aan of er op basis van de feiten en omstandigheden, zoals deze uit het onderzoek en het verhandelde ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, bezien in samenhang met de zogenaamde typologieën van witwassen, sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Indien dat het geval is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld die niet zo onwaarschijnlijk is dat zij zonder meer terzijde kan worden geschoven. Ontbreekt een dergelijke verklaring dan kan witwassen in beginsel bewezen worden verklaard.
Gerechtvaardigd vermoeden van witwassen
Uit de stukken van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof af dat op 7 juni 2012 in de woning van de verdachte aan de [adres] te Zoetermeer een groot contant geldbedrag van € 119.000,- is aangetroffen, uitsluitend bestaande uit coupures van € 500,-. Het geld bevond zich in een plastic zak op de onderste plank van een keukenkastje boven de magnetron. Het bewaren van een dergelijk groot contant geldbedrag in een woning is hoogst ongebruikelijk en gaat gepaard met aanzienlijke veiligheidsrisico’s. Ook is gebleken dat het aangetroffen geldbedrag niet in verhouding staat tot de legale inkomsten van de verdachte. Het voorhanden hebben van het ten laste gelegde geldbedrag heeft mitsdien plaatsgevonden onder omstandigheden die onder voornoemde typologieën zijn te scharen en daarmee als kenmerkend voor witwassen zijn aan te merken.
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigen voormelde feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen van opbrengsten van misdrijven. Gelet op dit vermoeden mag van de verdachte worden verwacht dat hij een verklaring geeft over de herkomst van het geld.
Verklaring van de verdachte met betrekking tot het geldbedrag
De verdachte heeft zich tijdens het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 9 januari 2013 op het standpunt gesteld – kort gezegd – dat het in zijn woning aangetroffen geldbedrag van € 119.000,- in coupures van € 500,- afkomstig was uit legale bron, namelijk uit de bloemenhandel van [persoon] op Rusland voor wie de verdachte werkte. De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 17 januari 2013 overwogen dat deze verklaring niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk moet worden beschouwd. Vervolgens heeft zij de officier van justitie in de gelegenheid gesteld nader onderzoek naar de verklaring van de verdachte te doen. Zij heeft het witwasfeit (feit 4) afgesplitst. De verdachte is bij vonnis van 31 januari 2013 voor de feiten 1, 2 en 3 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
15 maanden, met aftrek van voorarrest. Deze feiten betroffen het bezit van heroïne, amfetamine en MDMA, het bezit van hasjiesj en vuurwapenbezit.
Bij eindvonnis van 12 februari 2014 heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld voor witwassen van € 119.000,- (feit 4). De rechtbank heeft voorop gesteld dat naast de vondst in zijn woning van dit geldbedrag in contanten tevens drugs, een vuurwapen en munitie zijn aangetroffen. De verdachte is voor het bezit daarvan ook veroordeeld. De rechtbank heeft het verweer van de verdachte dat dit geldbedrag afkomstig was uit legale bron verworpen op de grond dat hij geen concrete en voldoende verifieerbare verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geldbedrag. De verdachte heeft geen bewijs ingebracht voor zijn stelling dat het geldbedrag uit de bloemenhandel afkomstig was.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 12 augustus 2016 heeft de advocaat-generaal primair gerekwireerd tot bewezenverklaring van het witwassen van € 119.000,-, tot veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden en tot verbeurdverklaring van het geldbedrag. Subsidiair – in geval van vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging – heeft de advocaat-generaal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het geldbedrag gevorderd. De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat de verdachte niet voldoende heeft onderbouwd welke legale herkomst het geld zou kunnen hebben en dat – mede gelet op de wijze waarop dit is aangetroffen – dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. De raadsvrouw heeft bij pleidooi primair betoogd dat geen sprake is van geld uit ‘enig misdrijf’. De verdachte heeft het geld op de bloemenveiling in Naaldwijk ontvangen van een vrachtwagenchauffeur uit Rusland. Het geld is afkomstig uit de legale handel in bloemen. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de veroordeling van de verdachte voor het gronddelict, het voorhanden hebben van drugs, maken dat zeer aannemelijk is te achten dat het aangetroffen geldbedrag afkomstig is uit eigen misdrijf. De raadsvrouw heeft bepleit de verdachte vrij te spreken op de grond dat het feit niet als witwassen kan worden gekwalificeerd.
Bij tussenarrest van 26 augustus 2016 heeft het hof het onderzoek ter terechtzitting heropend en geschorst. Ter terechtzitting in hoger beroep van 23 augustus 2018 heeft het hof de zaak naar de raadsheer-commissaris verwezen teneinde de verdachte te horen.
Op 30 november 2018 heeft de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen (België) de verdachte in aanwezigheid van de raadsheer-commissaris gehoord. De verdachte heeft onder meer verklaard:
“Dat geld kwam uit mijn eigen misdrijf. Ik heb in drugs gehandeld. Mijnheer [medeverdachte] was toen ook bij mij thuis geweest, toen. Wij hebben samengewerkt om drugs te verkopen. Dat was heroïne. Het was ook heroïne die bij mij thuis is aangetroffen, dat was rond de 4 a 5 kilo.
U vraagt mij van wanneer tot wanneer we hebben verkocht. Ik zeg u dat dat ongeveer 1 a 2 weken was en dat dit geld was van ongeveer 6 a 7 kilo. U vraagt mij hoeveel we hadden aangekocht. Dit was 12 of 11 kilo. Het restant is bij mij in huis aangetroffen. U vraagt me waar we dit hebben aangekocht. Dit was aangekocht bij een zekere [persoon], een Marokkaanse jongen. Meer gegevens heb ik niet over deze persoon, ik kende hem amper. U vraagt of ik voordien ook al in heroïne gehandeld heb. Ik antwoord hierop neen en mijn kompaan ook niet. Ik had een moeilijke periode in de bloemenhandel. Ik kreeg mijn ontslag omdat een klant er met 160.000 euro vandoor ging. Hij had zijn factuur niet betaald en ik had geld nodig.
U vertelt mij dat ik deze heroïne toch niet op krediet kon krijgen. Wij hebben deze toch op krediet gekregen, elke keer wij verkochten, betaalde wij dan. Wij hadden al

1 keer 22.000 of 23.000 euro betaald. Die 119.000 euro was nog niet betaald omdat ik moest betalen, maar toen werd ik aangehouden. U zegt me dat u het vreemd vindt dat ik deze heroïne zomaar op krediet kreeg. Ik zeg u dat [medeverdachte] dit allemaal geregeld heeft. (…)

U vraagt me hoeveel we verkochten. Wij verkochten ongeveer voor 21.000 a 22.000 a 23.000 euro per kilo. We verkochten per kilo of per halve kilo. [medeverdachte] had de afnemers geregeld. Ik moest gewoon de drugs voor hem bewaren. Ik weet niet wie de afnemers waren, ik zag deze niet. [medeverdachte] wist dit. Ik wens niets meer bijkomend te verklaren. U vraagt me waarom ik niet meteen de waarheid verteld heb. Ik wist niet dat dit in mijn voordeel speelde. (…) Vraag: Dus jullie zijn op 1 a 2 weken al die heroïne gaan halen? Het was misschien iets meer, misschien 20 dagen tot 25 dagen.”

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 4 februari 2019 geconcludeerd tot vrijspraak (bedoeld zal zijn: ontslag van alle rechtsvervolging) nu sprake is van een onmiddellijk uit eigen misdrijf – namelijk handel in heroïne - verkregen geldbedrag. Voorts heeft zij verzocht te gelasten dat het in beslag genomen geldbedrag aan de verdachte wordt teruggegeven.
Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling of het bedrag van € 119.000,- onmiddellijk afkomstig is uit eigen misdrijf van de verdachte vooral van belang is of (vgl. HR 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:2962):
( i) naast het tenlastegelegde witwassen sprake is van een ten laste van de verdachte uitgesproken bewezenverklaring ter zake van het begaan van een ander misdrijf met betrekking tot hetzelfde voorwerp, door middel van welk misdrijf de verdachte dat voorwerp kennelijk heeft verworven of voorhanden heeft (bijvoorbeeld de buit van een door de verdachte zelf begaan vermogensmisdrijf), dan wel
(ii) rechtstreeks uit de bewijsvoering voortvloeit dat sprake is van — kort gezegd — het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, dan wel
(iii) de juistheid in het midden is gelaten van hetgeen door of namens de verdachte met voldoende concretisering is aangevoerd met betrekking tot dit verwerven of voorhanden hebben door eigen misdrijf.
De onder (i) genoemde situatie doet zich naar het oordeel van het hof niet voor. De verdachte is bij vonnis van 31 januari 2013 veroordeeld voor - kort gezegd - het voorhanden hebben van drugs, een vuurwapen en munitie, niet voor drugshandel.
Evenmin doet zich de onder (ii) genoemde situatie voor. Uit de bewijsvoering in onderdeel 3.4.2. van het vonnis van 31 januari 2013 vloeit niet rechtstreeks voort dat sprake is van het voorhanden hebben van € 119.000,- dat onmiddellijk afkomstig is uit een door verdachte zelf begaan misdrijf. De rechtbank overwoog – kort gezegd – dat de drugs in de woning van de verdachte zijn aangetroffen en dat zijn verklaring daarvoor (een ander verbleef in de woning) niet geloofwaardig is. Het hof tekent nog aan dat de in het vonnis vermelde CIE-meldingen (uiteraard) niet zijn gebruikt in de bewijsvoering, maar ter beantwoording van de vraag of de doorzoeking in de woning van de verdachte rechtmatig was.
Ten aanzien van de onder (iii) genoemde situatie heeft de raadvrouw aangevoerd dat het aangetroffen geldbedrag afkomstig is uit de handel van de verdachte in heroïne. Zij heeft daartoe met name verwezen naar de verklaring van de verdachte afgelegd ten overstaan van de Belgische onderzoeksrechter op 30 november 2018. Het hof oordeelt dat uit deze verklaring onvoldoende concreet blijkt dat de verdachte zelf in heroïne handelde. In de eerste plaats is ongeloofwaardig dat hij tezamen met [medeverdachte] 11 of 12 kilo heroïne op krediet heeft gekregen, zeker nu zij volgens de verdachte beiden niet eerder in heroïne hebben gehandeld. Daarbij komt dat zij dit krediet kregen van [persoon], van wie de verdachte geen verdere gegevens heeft. Hij kende hem amper en zij hebben hem in een café ontmoet. De verdachte heeft verder verklaard dat hij niet wist wie de afnemers waren en dat hij deze niet zag. [medeverdachte] wist dit. Ook dit roept bij het hof vragen op. De verdachte deelde immers de winst 50/50 met [medeverdachte], maar regelde niets en deed eigenlijk ook niets behalve het bewaren van de drugs voor [medeverdachte]. Nog meer vraagtekens roept op dat de verdachte (die dus eigenlijk niets deed of wist) en [medeverdachte] (die dus eigenlijk alles regelde en als enige wist wie de afnemers waren) in 1 à 2 weken (of wellicht 20 tot 25 dagen) als beginners in het vak 6 à 7 kilo heroïne (in kilo’s of halve kilo’s) aan de man brachten tegen ruim € 20.000,- cash per kilo.
Het hof tekent hierbij nog aan dat de verdachte aanvankelijk met klem en onder overlegging van stukken heeft betoogd dat het in zijn woning aangetroffen geldbedrag afkomstig was uit de bloemenhandel. Pas op 30 november 2018 heeft hij onthuld dat het geld afkomstig was uit eigen misdrijf en dat dit eigen misdrijf de handel in heroïne betrof. Illustratief acht het hof de opmerking van de verdachte dat hij dit nu pas verklaarde, omdat hij niet eerder wist dat dit in zijn voordeel speelde.
De verwijzingen van de raadsvrouw naar overige stukken uit het dossier onderbouwen slechts dat [medeverdachte] in harddrugs handelde en dat hij de woning van de verdachte bezocht. Ook daaruit is niet voldoende af te leiden dat de aangetroffen € 119.000,- afkomstig was uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf.
Het hof houdt het ervoor dat [medeverdachte] alleen in heroïne handelde en dat de verdachte de drugs thuis voor hem bewaarde. De verdachte is door de rechtbank voor het bezit van harddrugs veroordeeld. Het hof acht dan ook onvoldoende aannemelijk geworden dat het geld dat bij de verdachte is aangetroffen onmiddellijk afkomstig is uit een eigen misdrijf van de verdachte.
Gelet op het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat het ten laste gelegde geldbedrag afkomstig is van enig misdrijf en dat de verdachte hiervan op de hoogte was, zodat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen van een groot contant geldbedrag van € 119.000,-. Het voorhanden hebben van geld dat van misdrijf afkomstig is vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Bovendien heeft het in omloop zijn van een dergelijk groot, witgewassen en aan het zicht van justitie en ‘s rijksbelastingen onttrokken, geldbedrag een sterk corrumperende werking en faciliteert het veelal ander strafbaar handelen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 januari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Volledigheidshalve wordt nog overwogen dat het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in hoger beroep is overschreden, aangezien op 24 februari 2014 hoger beroep is ingesteld en het eindarrest eerst op 18 februari 2019 is gewezen.
De overschrijding van de redelijke termijn vindt zijn oorsprong in de volgende factoren:
Op 27 januari 2015 – mitsdien binnen 1 jaar na het op 12 februari 2014 gewezen vonnis – is het onderzoek in hoger beroep aangevangen, doch op verzoek van de verdediging aangehouden, teneinde de verdachte – op dat moment recent in vrijheid gesteld in Noorwegen - in de gelegenheid te stellen zijn aanwezigheidsrecht te effectueren.
Op 24 november 2015 is de behandeling van de zaak wederom op verzoek van de verdediging aangehouden, nu de verdachte in België gedetineerd bleek te zitten en hij nog altijd van zijn aanwezigheidsrecht gebruik wenste te maken.
Op 12 augustus 2016 is de zaak in aanwezigheid van de gemachtigde raadsvrouw inhoudelijk behandeld, waarbij door de raadsvrouw subsidiair het verweer is gevoerd dat aannemelijk kan worden geacht dat het in de woning van de verdachte aangetroffen geldbedrag afkomstig is uit eigen misdrijf, te weten de handel in verdovende middelen.
Naar aanleiding van het subsidiaire verweer van de raadsvrouw en het voorwaardelijk verzoek van de advocaat-generaal in reactie op dit verweer, heeft het hof op 26 augustus 2016 tussenarrest gewezen. Het hof achtte van belang nader te worden geïnformeerd op het punt van de verhouding tussen de verdachte, het vermoedelijke gronddelict (handel in verdovende middelen) en het in zijn woning aangetroffen geld en heeft de advocaat-generaal verzocht al het nodige te ondernemen om de bedoelde informatie aan het dossier toe te voegen. Tevens achtte het hof het geraden om de verdachte op dit punt ter terechtzitting te horen.
Van 1 december 2016 tot en met 17 april 2017 was de raadsvrouw van de verdachte met zwangerschapsverlof.
Op 23 augustus 2018 bleek de verdachte in Gent gedetineerd te zitten en nog altijd van zijn aanwezigheidsrecht gebruik te willen maken. Op verzoek van de verdediging is de behandeling van de zaak wederom aangehouden. Het hof heeft de zaak verwezen naar de raadsheer-commissaris, teneinde de verdachte, zo nodig in het buitenland (België), te horen omtrent het in zijn woning aangetroffen geld en de herkomst van dit geld.
De verdachte heeft uiteindelijk op 30 november 2018 ten overstaan van de raadsheer-commissaris verklaard dat het geld afkomstig was van een door hem zelf begaan misdrijf, te weten de handel in heroïne.
Op 4 februari 2019 is de zaak in aanwezigheid van de gemachtigde raadsvrouw inhoudelijk behandeld en is het onderzoek gesloten.
Naar het oordeel van het hof zijn alle factoren die hebben geleid tot de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep terug te voeren tot omstandigheden die voor rekening van de verdachte komen dan wel moeten blijven, te weten de herhaaldelijke detentie van de verdachte in het buitenland, zwangerschapsverlof van zijn raadsvrouw en het in een zeer laat stadium van het onderzoek wijzigen van zijn procespositie. Gelet hierop zal het hof deze overschrijding dan ook niet in de strafmaat verdisconteren, doch volstaan met de enkele constatering daarvan.
Beslag
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 4 februari 2019 primair gevorderd dat het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag ad € 119.000,- verbeurd zal worden verklaard. Subsidiair – in geval van ontslag van alle rechtsvervolging – heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het geldbedrag ad € 119.000,- zal worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Het na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag ad € 119.000,-, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is waarmee het bewezen verklaarde is begaan en niet is kunnen worden vastgesteld aan wie het toebehoort. Het hof zal daarom dit geldbedrag verbeurd verklaren. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven geldbedrag ad € 119.000,-.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten,
mr. D.M. Thierry en mr. H.M.D. de Jong, in bijzijn van de griffier mr. M. Bazuin.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 februari 2019.