ECLI:NL:GHDHA:2019:3541

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
7 januari 2020
Zaaknummer
200.220.654/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om behandeling ter zitting in hoger beroep met betrekking tot een civiele zaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, hebben appellanten, beiden wonende te [woonplaats], hoger beroep ingesteld tegen Stichting Woonbron, gevestigd te Rotterdam. De zaak betreft een verzoek om een behandeling ter zitting, dat door de advocaat van appellanten, mr. M.J.J.A. Ooms, is ingediend. Het hof heeft op 5 november 2019 geoordeeld over dit verzoek, dat eerder op 31 juli 2018 was ingediend. Woonbron heeft bezwaar gemaakt tegen de toewijzing van dit verzoek, stellende dat het te laat was ingediend, aangezien zij al op 3 juli 2018 stukken had ingediend voor arrest. Het hof heeft echter geoordeeld dat het verzoek tijdig was, omdat de zaak nog niet in staat van wijzen was en dat de vertraging in de procedure beperkt was.

Het hof heeft besloten om het verzoek om een behandeling ter zitting toe te wijzen en een comparitie van partijen te gelasten. Deze comparitie is bedoeld om inlichtingen in te winnen en te proberen een minnelijke regeling te beproeven. Het hof heeft aangegeven dat de comparitie enkelvoudig zal zijn, tenzij een van de partijen verzoekt om een meervoudige comparitie. De comparitie zal plaatsvinden op een nader te bepalen datum, waarbij partijen deugdelijk vertegenwoordigd moeten zijn.

De beslissing van het hof is genomen op 12 december 2019, waarbij het hof ook voorwaarden heeft gesteld aan de comparitie, zoals het tijdig indienen van relevante stukken door de partijen. Het arrest is gewezen door de rechters M.P.J. Ruijpers, T.G. Lautenbach en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 5 november 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.220.654/01
Zaaknummer rechtbank : 4204692 CV EXPL 15-24845

arrest van 5 november 2019

inzake

1. [appellante 1] ,

2. [appellante 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna te noemen: [appellante 1] c.s.,
advocaat: mr. M.J.J.A. Ooms te Rotterdam,
tegen

Stichting Woonbron,

gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Woonbron,
advocaat: mr. M.W. Kox te Amsterdam.

Het geding

1. Voor het verloop van het geding tot het arrest van 23 januari 2018 verwijst het hof naar dat arrest. In dat arrest is een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 19 februari 2018. Van de comparitie is proces-verbaal gemaakt. Omdat [appellante 1] c.s. niet op de comparitie waren verschenen, zijn zij in de gelegenheid gesteld om een akte te nemen over de vraag of zij het hoger beroep willen intrekken. Op 6 maart 2018 hebben [appellante 1] c.s. een akte reactie uitlating genomen. Daarin hebben zij gesteld dat zij het hoger beroep wensen voort te zetten en verzocht een nieuwe datum voor comparitie te bepalen. Op 21 maart 2018 heeft de advocaat van [appellante 1] c.s. zich onttrokken. Nadat Woonbron arrest had gevraagd, is de zaak verwezen naar de rol van 8 mei 2018 voor het stellen van een procesvertegenwoordiger door [appellante 1] c.s. Onder opmerkingen vermeldt de rol:
“Indien geen nieuwe adv. a/z app. wordt gesteld, gaat de CnA niet door en gaat de zaak naar de rol voor MvA”.[appellante 1] c.s. hebben op 8 mei 2018 geen nieuwe advocaat gesteld. Woonbron heeft vervolgens een memorie van antwoord met producties genomen. Daarna heeft zij op 3 juli 2018 stukken overgelegd en arrest gevraagd. De zaak is daarop verwezen naar de rol van 31 juli 2018 voor dagbepaling arrest. Op de rol van 31 juli 2018 is vervolgens een datum voor arrest bepaald. Eveneens ter rolle van 31 juli 2018 heeft mr. Ooms, voornoemd, zich als advocaat van [appellante 1] c.s. gesteld en verzocht om
“een comparitie danwel zitting/pleidooi.”Woonbron heeft bezwaar gemaakt tegen toewijzing van dit verzoek.

Beoordeling van het verzoek om een behandeling ter zitting

2. De dagbepaling van het arrest en het verzoek van mr. Ooms om een behandeling ter zitting hebben op dezelfde roldatum plaatsgevonden. Zij zijn apart in het roljournaal vermeld. Uit het roljournaal blijkt niet dat het verzoek van mr. Ooms is geregistreerd, en ook niet of daarop is beslist. Het hof heeft daarom ambtshalve het griffiedossier geraadpleegd. Daaruit blijkt niet dat op het verzoek van mr. Ooms is beslist. Het hof zal hierna beoordelen of dit verzoek kan worden toegewezen.
3. Het recht om het eigen standpunt mondeling ten overstaan van een rechter uiteen te zetten, vormt een fundamenteel beginsel van procesrecht. Een verzoek daartoe mag daarom slechts in zeer uitzonderlijke gevallen worden afgewezen. Dit is het geval als van de zijde van de wederpartij tegen toewijzing van het verzoek klemmende redenen worden aangevoerd of dat toewijzing van het verzoek strijdig zou zijn met de eisen van een goede procesorde (vgl. HR 2 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7596).
4. Woonbron heeft bezwaar gemaakt tegen toewijzing van het verzoek van [appellante 1] c.s., omdat het verzoek in haar visie te laat is ingediend. Dat verzoek is gedaan op 31 juli 2018, terwijl Woonbron al op 3 juli 2018 stukken had gefourneerd voor arrest. De zaak bevond zich daarom volgens Woonbron al in staat van wijzen.
5. Het hof is van oordeel dat het verzoek om een behandeling ter zitting tijdig is ingediend. De zaak stond op dat moment voor dagbepaling arrest, en was dus nog niet in staat van wijzen. Het verzoek is bovendien niet zo laat ingediend dat dit in strijd komt met de goede procesorde. De zaak stond op 3 juli 2018 op de rol voor beraad partijen. [appellante 1] c.s. hadden op dat moment kunnen verzoeken om een behandeling ter zitting. Het feit dat dit niet op 3 juli 2018, maar pas op 31 juli 2018 gebeurd is, levert dus slechts een zeer beperkte vertraging van de procedure op.
6. Het hof zal het verzoek om een behandeling ter zitting gelet op het voorgaande toewijzen, en een comparitie van partijen gelasten. Het doel van deze comparitie is het inwinnen van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling. De comparitie kan ook worden benut om de mogelijkheden van mediation te bezien en om procedureafspraken te maken, zoals afspraken over termijnen en eventuele bewijslevering.
7. Het hof zal vooralsnog een enkelvoudige comparitie van partijen gelasten. Indien een van partijen aangeeft een meervoudige comparitie te wensen, zal de comparitie echter meervoudig plaatsvinden.

Beslissing

Het hof:
- beveelt partijen, deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is om een schikking aan te gaan, vergezeld van hun raadslieden, voor het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling te verschijnen voor de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. M.P.J. Ruijpers in één der zalen van het Paleis van Justitie, Prins Clauslaan 60 te Den Haag, op
12 december 2019,
om 9:30 uur,tenzij (een van) partijen
binnen veertien dagen na hedenschriftelijk verzoekt dat de comparitie meervoudig zal worden gehouden, in welk geval dat verzoek zal worden gehonoreerd en op die datum een zitting zal worden bepaald ten overstaan van de kamer die dit arrest wijst;
- bepaalt dat indien één van partijen
binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen in de maanden december 2019 tot en met maart 2020, opgeeft op de hiervoor genoemde datum verhinderd te zijn, het hof (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de comparitie zal vaststellen;
- verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van het volledige procesdossier, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor de comparitie niet nodig is;
- bepaalt dat partijen de bescheiden waarop zij voor het overige een beroep zouden willen doen, zullen overleggen door deze
uiterlijk veertien dagen vóór de comparitiein kopie aan de griffie handel en aan de wederpartij te zenden;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P.J. Ruijpers, T.G. Lautenbach, en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 november 2019 in aanwezigheid van de griffier.