In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen [appellante], een huurder, en Stichting Vestia, de verhuurder. [appellante] huurde sinds 1 februari 2007 een woning van Vestia en heeft in de loop der jaren bezwaar aangetekend tegen verschillende huurverhogingen die door Vestia zijn voorgesteld. In een eerdere procedure bij de kantonrechter te Rotterdam is een vordering van Vestia tot betaling van achterstallige huur afgewezen en is de huurovereenkomst vernietigd voor wat betreft de geharmoniseerde huur. Vestia heeft [appellante] vervolgens € 2.754,32 gerestitueerd voor teveel betaalde huur.
In hoger beroep heeft [appellante] de veroordelingen van de kantonrechter bestreden en vorderingen ingesteld tot vernietiging van het vonnis en toewijzing van haar tegenvorderingen. Vestia heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis. Het hof heeft zich gebogen over de vraag of [appellante] afstand heeft gedaan van haar verzet tegen de huurverhogingen in een eerdere procedure, en of de huurverhogingen die door Vestia zijn doorgevoerd rechtsgeldig zijn.
Het hof oordeelt dat Vestia onvoldoende heeft aangetoond dat [appellante] afstand heeft gedaan van haar verzet tegen de huurverhogingen. Het hof laat [appellante] toe tot tegenbewijs. De zaak is complex en er zijn verschillende juridische aspecten aan de orde, waaronder de werking van artikel 7:253 BW van het Burgerlijk Wetboek, dat betrekking heeft op huurverhogingen. Het hof heeft partijen aangespoord om te proberen het geschil in der minne op te lossen.