ECLI:NL:GHDHA:2019:738

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
5 april 2019
Zaaknummer
200.232.569-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige overheidsaansprakelijkheid en schadevergoeding in verband met alcoholslotprogramma

In deze zaak heeft [appellant], de Staat der Nederlanden, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, sector kanton, dat op 19 juli 2017 is gewezen. De appellant heeft grieven ingediend tegen het vonnis, waarin hij stelt dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door artikel 17 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid uit te vaardigen en toe te passen. Dit artikel is later onverbindend verklaard door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De appellant heeft schade geleden door de kosten van deelname aan het alcoholslotprogramma (ASP), die hij op € 4.054,50 heeft gesteld. De Staat heeft de aansprakelijkheid afgewezen en betoogd dat de kosten voortvloeien uit het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) en niet uit de Regeling zelf.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant geen grieven heeft ingediend tegen de vastgestelde feiten van de rechtbank en dat het CBR het besluit heeft genomen dat de appellant aan het ASP moest deelnemen. Het hof oordeelt dat de appellant niet kan betogen dat de Staat schadeplichtig is, omdat het besluit van het CBR formele rechtskracht heeft en rechtmatig is. De vorderingen van de appellant worden afgewezen, en het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank voor zover het de niet-ontvankelijkheid betreft, maar bekrachtigt het vonnis voor het overige. De appellant wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.232.569/01
Rolnummer rechtbank : 05489319 / RL EXPL 16-30209

Arrest van 2 april 2019

in de zaak van

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. O.A. van Oorschot te Leeuwarden,
tegen

de Staat der Nederlanden,

zetelend te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. M.A.M. Verduijn te Den Haag.

Het procesverloop

[appellant] is tijdig in hoger beroep gekomen van het vonnis dat de rechtbank Den Haag, sector kanton, op 19 juli 2017 tussen partijen heeft gewezen. Bij memorie van grieven, tevens houdende akte vermeerdering gronden van eis, (met producties) heeft hij meerdere grieven tegen het vonnis aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft de Staat de grieven bestreden. Partijen hebben de zaak op 7 maart 2019 doen bepleiten, beiden aan de hand van pleitaantekeningen die zijn overgelegd. Ter gelegenheid van de pleidooizitting heeft [appellant] producties in het geding gebracht. Aansluitend is arrest bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

Vaststaande feiten
1.1
Tegen de in het vonnis vastgestelde feiten zijn geen grieven gericht. Het hof gaat daarom ook van die feiten uit. Met inachtneming daarvan staat tussen partijen onder meer het volgende vast:
1.2
Op 1 januari 2013 is [appellant] aangehouden wegens rijden onder invloed. Zijn rijbewijs is toen ingevorderd.
1.3
Bij besluit van 14 januari 2013 (hierna: het Besluit) heeft het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR) het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard en [appellant] de verplichting opgelegd om aan het alcoholslotprogramma (hierna: het ASP) deel te nemen om weer in het bezit van een geldig rijbewijs te komen. Dit Besluit was onder meer gebaseerd op artikel 17, eerste lid, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna: de Regeling).
1.4
[appellant] heeft geen bezwaar gemaakt tegen het Besluit zodat dit formele rechtskracht heeft verkregen. [appellant] heeft deelgenomen aan het ASP. Dit kostte hem € 4.054,50.
1.5
Op 10 december 2013 heeft de officier van justitie bij strafbeschikking een geldboete en 51 dagen ontzegging van de rijbevoegdheid aan [appellant] opgelegd. [appellant] heeft hiertegen geen verzet aangetekend.
1.6
Bij uitspraak van 4 maart 2015 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat artikel 17 van de Regeling onverbindend is (ECLI:NL:RVS:2015: 622; in een beroep aangaande een aan iemand anders opgelegd ASP-besluit). Kort daarna is artikel 17 vervallen.
1.7
Bij brief van 18 juli 2016 heeft [appellant] de Staat aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van onrechtmatige wetgeving met betrekking tot het alcoholslot. De Staat heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.
Vordering, grondslag, verweer en bestreden vonnis
2.1
[appellant] vordert in dit geding een verklaring voor recht dat de Staat onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door artikel 17, eerste lid, van de Regeling uit te vaardigen en/of toe te passen en veroordeling van de Staat tot betaling van de door [appellant] als gevolg van deze onrechtmatige daad geleden schade, zijnde € 4.054,50, alsmede de buitengerechtelijke- en de proceskosten.
2.2
Hij heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat hij schade heeft geleden – te weten de door hem gemaakte kosten voor deelname aan het ASP – doordat de Staat artikel 17, eerste lid, van de Regeling heeft uitgevaardigd en op hem heeft toegepast. Dit artikel is onverbindend verklaard en daarmee staat vast dat het een daad van onrechtmatige wetgeving vormt. Het was in strijd met artikel 3:4 lid 2 Awb, artikel 4 van het Zevende Protocol bij het EVRM, artikel 6 EVRM in verbinding met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en artikel 17 lid 1 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Bovendien handelt de Staat in strijd met artikel 14 EVRM door gelijke gevallen ongelijk te behandelen, aldus [appellant].
2.3
De Staat heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Daarbij heeft hij aangevoerd dat niet de Staat, maar het CBR de Regeling heeft toegepast door bij Besluit het ASP aan [appellant] op te leggen. De door [appellant] gemaakte kosten vloeien voort uit het Besluit, niet uit artikel 17 van de Regeling. Het Besluit was niet onevenredig, is niet door [appellant] aangevochten en is onherroepelijk geworden (evenals de strafbeschikking), aldus de Staat.
2.4
De rechtbank heeft [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen en hem in de proceskosten veroordeeld. Zij heeft daartoe, kort gezegd, het volgende overwogen.
Artikel 17 van de Regeling kwam ten aanzien van [appellant] pas tot toepassing door zijn overtreding van het verbod om met te veel alcohol op te rijden en het daarop gevolgde Besluit. [appellant] had bij de bestuursrechter tegen het Besluit kunnen opkomen en daarbij zijn bezwaren tegen de Regeling aan de orde kunnen stellen en, bij vernietiging van het Besluit, de schadevergoeding kunnen vorderen. Omdat er een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bij de bestuursrechter heeft opengestaan, kan [appellant] zijn bezwaren niet in een civiele procedure aan de orde stellen. Voorts kan hij zich tot het CBR richten met het verzoek terug te komen op het Besluit en daarbij het gelijkheidsbeginsel aan de orde stellen.
Beoordeling van de grieven
3.1
Bij memorie van grieven heeft [appellant] (wederom) uitdrukkelijk naar voren gebracht dat hij het Besluit in dit geding
nietaanvecht. Het gaat hem in deze civiele zaak alleen om de Regeling en hij vordert vergoeding van de schade die hij als gevolg van deze onrechtmatige wetgeving (artikel 17 van de Regeling) heeft geleden.
Zijn grieven zijn gericht tegen het oordeel dat de Regeling niet rechtstreeks werkt (grief I), dat [appellant] het oordeel van de bestuursrechter had kunnen –en moeten– vragen door op te komen tegen het Besluit (grieven II en III), dat hij zich tot het CBR moet richten met het verzoek terug te komen op het Besluit (grief IV) en ten slotte dat hij niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen en in de proceskosten moet worden veroordeeld (grief V).
3.2
Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het hof overweegt het volgende.
3.3
Het hof stelt voorop dat [appellant] in deze civiele zaak (uitdrukkelijk) niet opkomt tegen een jegens hem door een bestuursorgaan genomen besluit, maar schadevergoeding vordert wegens onrechtmatige regelgeving door de Staat. Hij voert daartoe aan dat de Staat jegens hem een onrechtmatige daad heeft gepleegd door een (algemene) onverbindende regeling uit te vaardigen en toe te (laten) passen waardoor hij de schade heeft geleden die hij thans vordert. Het hof constateert dat de toepassing van artikel 17 van de Regeling heeft plaatsgevonden door het nemen van het Besluit door het CBR. Daarop zien de vorderingen van [appellant] in dit geding tegen de Staat niet. Zijn vorderingen betreffen geen aantasting van een besluit waartegen hij bezwaar en beroep bij de bestuursrechter kon of kan indienen; hij vordert schadevergoeding. [appellant] is daarom ontvankelijk in deze civiele procedure. Voor zover de kantonrechter hem niet-ontvankelijk heeft verklaard, zal het hof het vonnis vernietigen. Dit baat [appellant] echter niet, vanwege het volgende.
3.4
In het onverbindende deel van de Regeling – waarvan uitvaardiging en toepassing volgens [appellant] de onrechtmatige daad vormt – stond (algemeen) omschreven dat het CBR in bepaalde (in de Regeling genoemde) gevallen besluit dat iemand zich aan een ASP dient te onderwerpen. Deze regeling is voor [appellant] alleen tot toepassing gekomen door het Besluit waarmee het CBR heeft besloten dat [appellant] aan het ASP moet deelnemen. [appellant] komt in deze civiele procedure uitdrukkelijk
nietop tegen dat Besluit van het CBR dat hij aan het ASP moet deelnemen. Tussen partijen staat vast dat dit besluit formele rechtskracht heeft gekregen. Door deze formele rechtskracht moet het hof in deze civiele procedure er van uitgaan dat het besluit om [appellant] aan het ASP te onderwerpen, zowel wat betreft de wijze van totstandkoming als wat betreft de inhoud, in overeenstemming is met de feiten en alle wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen. De civiele rechter (dit hof) moet dat Besluit dus voor juist houden. Dit geldt ook wanneer vast staat dat het Besluit had kunnen worden vernietigd als daartegen een rechtsmiddel zou zijn aangewend en ook wanneer soortgelijke besluiten jegens anderen dan [appellant] wel zijn vernietigd.
3.5
Omdat het Besluit om [appellant] te verplichten aan het ASP deel te nemen voor juist (dus rechtmatig) moet worden gehouden, kan [appellant] niet met vrucht betogen dat de Staat jegens hem schadeplichtig is omdat de wettelijke regeling waarop het Besluit berust onrechtmatig dan wel onverbindend is. Immers, omdat het Besluit formele rechtskracht heeft, moet de civiele rechter ervan uitgaan dat rechtmatig en niet in strijd met (internationaal) recht of rechtsbeginselen is besloten dat
[appellant]zich aan het ASP moest onderwerpen, dus dat [appellant] deze ASP-verplichting terecht opgelegd kreeg, dat hij zich terecht aan die verplichting heeft gehouden en dat hij daarvoor terecht de door hem aangevoerde ASP-kosten heeft gemaakt. Het hof kan daarom niet aannemen dat [appellant] de gestelde schade (de ASP-kosten) door onrechtmatig handelen van de Staat heeft geleden.
4. Uit het voorgaande volgt dat de grieven geen doel kunnen treffen. Jegens [appellant] is geen onrechtmatige daad gepleegd waardoor hij schade heeft geleden. Zijn vorderingen moeten worden afgewezen.
5. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het bestreden vonnis van de rechtbank Den Haag van 19 juli 2017 uitsluitend voor zover [appellant] niet-ontvankelijk is verklaard in zijn vordering,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- wijst de vorderingen van [appellant] af;
- bekrachtigt het vonnis voor het overige;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 716,- aan griffierecht en € 2.277,- aan salaris van de advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G. Dulek-Schermers, S.A. Boele en G.C.W. van der Feltz en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 april 2019 in aanwezigheid van de griffier.