ECLI:NL:GHDHA:2019:812

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
16 april 2019
Zaaknummer
200.252.358/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake geldlening en teruggave van uitgeleende zaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter te Den Haag, gewezen op 14 juni 2018. [appellante] heeft in hoger beroep vorderingen ingesteld met betrekking tot de teruggave van uitgeleende zaken en een geldlening. De zaak betreft een affectieve relatie tussen [appellante] en [geïntimeerde], waarbij [appellante] een aantal zaken in bruikleen heeft gegeven en een totaalbedrag van € 4.455,-- heeft verstrekt aan [geïntimeerde]. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellante] gedeeltelijk toegewezen, maar [appellante] is het niet eens met de beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

In het hoger beroep heeft [appellante] haar eis gewijzigd en in plaats van teruggave van de uitgeleende zaken, vordert zij vervangende schadevergoeding. Het hof heeft de grieven van [appellante] beoordeeld. Grief I, die zich richt tegen de afwijzing van de geldlening van € 3.055,--, faalt omdat [appellante] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de hoogte van de lening. Grief II slaagt, omdat het verweer van [geïntimeerde] over een terugbetaling van € 900,-- onvoldoende onderbouwd is. Grief III betreft de eiswijziging en het hof oordeelt dat de schadevergoeding voor de uitgeleende zaken toewijsbaar is, met uitzondering van de reeds teruggegeven tablet.

Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter voor zover het betreft de veroordeling tot betaling van € 500,-- en teruggave van de uitgeleende zaken, en bekrachtigt het vonnis voor het overige. [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van € 2.745,-- en in de kosten van het geding in hoger beroep. Dit arrest is uitgesproken op 23 april 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.252.358/01
Zaaknummer rechtbank : 6528703 RL EXPL 17-30515

arrest van 23 april 2019

inzake

[naam 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. P.H.J. Körver te Den Haag,
tegen

[naam 2] ,

zonder bekende woon- of verblijfplaats,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
niet verschenen.

Het geding

1.1.
Bij openbaar exploot van 13 september 2018 is [appellante] in hoger beroep gekomen van een door de kantonrechter te Den Haag (hierna: de kantonrechter) tussen partijen gewezen vonnis van 14 juni 2018. Bij memorie van grieven met producties heeft [appellante] drie grieven aangevoerd. Aan [geïntimeerde] is verstek verleend.
1.2.
Vervolgens heeft [appellante] de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

2.1.
Het gaat in deze zaak om de volgende feiten:
a. [appellante] en [geïntimeerde] hebben enige tijd een affectieve relatie gehad.
b. In deze periode heeft [appellante] een aantal zaken aan [geïntimeerde] in (bruik)leen gegeven. Daarnaast heeft [appellante] in bedoelde periode aan [geïntimeerde] een bedrag van in totaal € 3.055,-- overgemaakt en € 1.400,-- in contanten verstrekt.
2.2.
In dit geding vordert [appellante] afgifte van de uitgeleende zaken. Het gaat daarbij blijkens de vordering van [appellante] om een iPhone4, twee tablets en een harde schijf. Verder vordert [appellante] terugbetaling van een totaal bedrag van € 4.455,-- (€ 3.055,-- + € 1.400,--). Volgens [appellante] gaat het hier om geleende bedragen.
2.3.
[geïntimeerde] heeft erkend van [appellante] de iPhone, één tablet en de harde schijf in bruikleen te hebben ontvangen alsmede een bedrag van € 1.400,-- van [appellante] geleend te hebben. Op het geleende geldbedrag stelt [geïntimeerde] inmiddels € 900,-- te hebben terugbetaald.
2.4.
De kantonrechter heeft de vorderingen toegewezen voor zover dit betreft de uitgeleende iPhone, één tablet en de harde schijf alsmede een bedrag van € 500,-- ter zake van een nog openstaande schuld uit geldleen.
2.5.
In hoger beroep heeft [appellante] haar eis gewijzigd. In plaats van teruggave van de onder 2.4. bedoelde zaken vordert zij vervangende schadevergoeding. Deze eiswijziging is niet in strijd met de eisen van een goede procesorde, zodat het hof bij de beoordeling van het hoger beroep uit zal gaan van de gewijzigde eis.
2.6.
Grief I richt zich tegen de overweging van de kantonrechter dat [appellante] haar stellingen met betrekking tot de geldlening voor een bedrag van € 3.055,-- onvoldoende heeft onderbouwd.
2.7.
Deze grief faalt. [geïntimeerde] heeft de verschuldigdheid van de contant uitbetaalde € 1.400,-- erkend. Voor het overige heeft hij de geldlening (de verschuldigdheid van de per bank overgemaakte bedragen) gemotiveerd betwist en daartoe aangevoerd dat hij andere zaken voor [appellante] heeft betaald.
Op [appellante] rusten de stelplicht en de bewijslast niet alleen voor het bestaan van een geldlening, maar ook voor de hoogte van de geldlening. Uit de door [appellante] overgelegde bankafschriften blijkt wel dat [appellante] aan [geïntimeerde] in totaal per bank € 3.055,-- heeft overgemaakt, maar bij de overschrijvingen staat geen specificatie uit hoofde waarvan de desbetreffende bedragen aan [geïntimeerde] zijn overgemaakt. Uit de overgelegde WhatsApp-berichten - die [geïntimeerde] niet heeft weersproken, zodat het hof van de juistheid daarvan uit zal gaan - komt wel naar voren dat partijen spreken over een aan [geïntimeerde] uit te lenen en uitgeleend bedrag, maar er blijkt niet duidelijk uit om welk (totaal) bedrag het gaat. Enkel van een bedrag groot € 155,-- kan worden aangenomen dat [appellante] dat ook aan [geïntimeerde] heeft uitgeleend (WhatsApp-berichten van 11 augustus 2013 om 23:38 uur).Uit het bankafschrift van 12 augustus 2013 blijkt dat [appellante] dat bedrag op 12 augustus 2013 aan [geïntimeerde] heeft overgemaakt. Buiten deze € 155,--, zijn de bankafschriften en de WhatsApp-berichten zowel afzonderlijk als in samenhang bezien onvoldoende om op grond daarvan te concluderen dat [appellante] de litigieuze € 3.055,-- ( minus hiervoor besproken € 155,--) uit hoofde van geldlening ter beschikking heeft gesteld. [appellante] heeft in hoger beroep geen bewijsaanbod gedaan en het algemene bewijsaanbod dat zij in eerste aanleg heeft gedaan, voldoet niet aan de in hoger beroep aan een bewijsaanbod te stellen eisen. Voor bewijslevering ziet het hof geen aanleiding.
2.8.
Grief II richt zich tegen de overweging van de kantonrechter dat [appellante] niet heeft weersproken dat een bedrag van € 900,-- reeds is terugbetaald.
2.9.
Deze grief slaagt. Het verweer van [geïntimeerde] dat hij het desbetreffende bedrag heeft betaald is een bevrijdend verweer, en de stelplicht en de bewijslast voor die betaling rusten op [geïntimeerde] . Tegenover de betwisting van [appellante] heeft [geïntimeerde] deze stelling onvoldoende onderbouwd. Zo heeft hij niet gespecificeerd wanneer hij heeft terugbetaald, om welke bedragen dat ging en hoe (per bank of contant). Evenmin heeft hij stukken overgelegd, zoals bankafschriften, die de betaling(en) aantonen of aangeboden de betalingen te bewijzen. Het enkele verweer dat hij € 900,-- heeft betaald is te vaag. Ten onrechte heeft de kantonrechter dit bedrag in mindering gebracht op de erkende € 1.400,--. Het volledige bedrag is alsnog toewijsbaar.
2.10.
Grief III betreft een toelichting op de eiswijziging. Niet in geschil is dat [geïntimeerde] de onder 2.4. bedoelde zaken in bruikleen had. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep niet betwist dat het teruggeven van deze zaken in onbeschadigde toestand niet meer mogelijk is. De gevorderde schadevergoeding heeft [geïntimeerde] evenmin betwist en deze komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor, behalve dan dat de kantonrechter heeft bepaald dat slechts één tablet terug hoeft te worden gegeven. Hiertegen heeft [appellante] niet gegriefd Het bedrag van € 1.300,-- dient daarom te worden verminderd met € 310,--. € 990,-- is toewijsbaar.
2.11.
[appellante] heeft geen (wettelijke) rente gevorderd over de gevorderde sommen. Voor een veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van rente is daarom geen plaats. [geïntimeerde] heeft de gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 200,-- niet betwist. Dit bedrag is toewijsbaar.
2.12.
De grieven II en III slagen. Het bestreden vonnis zal vernietigd worden, voor zover de kantonrechter € 500,-- en teruggave van de zaken heeft toegewezen. Voor het overige (de kostenveroordeling) zal het worden bekrachtigd. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
  • vernietigt het vonnis van de kantonrechter van 14 juni 2018 voor zover de kantonrechter [geïntimeerde] heeft veroordeeld tot betaling van € 500,-- en teruggave van de iPhone, de tablet en de harde schijf;
  • bekrachtigt het vonnis voor het overige;
opnieuw rechtdoende
  • veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van € 2.745,--;
  • veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellante] tot op heden begroot op € 434,11 aan verschotten en € 759,--aan salaris advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.C.M. van Dijk, S.R. Mellema en M.J. van Cleef-Metsaars en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2019 in aanwezigheid van de griffier.