Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest in kort geding van 11 augustus 2020
in de zaak met bovenvermeld zaaknummer van:
[appellant] ,thans gedetineerd in de PI [locatie] ,appellant,hierna te noemen: [appellant] ,
de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie en Veiligheid),
hierna te noemen: de Staat,
Het geding
- het procesdossier van eerste aanleg, waaronder het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 24 december 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:14038, hierna: het bestreden vonnis);
- de dagvaarding in hoger beroep van 20 januari 2020;
- de memorie van grieven (met producties);
- de memorie van antwoord (met producties).
Hierna is arrest gevraagd.Beoordeling van het hoger beroep
(2.1) [appellant] is op 1 december 2016 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar wegens het leiden van een criminele organisatie die zich (kort gezegd) bezig hield met het bereiden en verkopen van synthetische drugs, vermeld op lijst I van de Opiumwet. [appellant] zit thans zijn straf uit.
(2.2) Het meldpunt GRIP (Gedetineerden Recherche Informatiepunt) heeft op 2 september 2019 een rapport uitgebracht met recente onderzoeksinformatie over [appellant] . Volgens deze informatie was [appellant] vanuit de gevangenis dagelijks betrokken bij twee laboratoria waar synthetische drugs werden geproduceerd. De betrokkenheid van [appellant] bestond uit het aansturen van een [A] via in de gevangenis binnengesmokkelde mobiele telefoons. Deze [A] was een voormalige medegedetineerde.
(2.3) Vervolgens is vanuit het Operationeel Overleg (OO) aan [appellant] de GVM-status ‘hoog’ opgelegd wegens voortgezet crimineel handelen vanuit detentie (VCHD). Dit is op 12 september 2019 aan [appellant] meegedeeld.
(2.4) GVM staat voor Gedetineerden met een Vlucht- en Maatschappelijk risico.
(i) Aan het OO, dat beslist of ten aanzien van een gedetineerde sprake is van een verhoogd, hoog of extreem vlucht en/of maatschappelijk risico, komt een grote mate van vrijheid toe. Dit brengt met zich mee dat een beslissing van het OO in rechte slechts marginaal kan worden getoetst (overweging 4.2).
(ii) [appellant] stelt dat volgens de GRIP-informatie niet is gebleken dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan voortgezet crimineel handelen. [appellant] ziet er echter aan voorbij dat alle omstandigheden meewegen bij de inschatting van zijn risicoprofiel. Daarbij gaat het ook om eerdere veroordelingen en de aard daarvan in relatie tot de huidige verdenking, het meerdere malen aantreffen van verboden mobiele telefoons die hij zeer frequent gebruikte voor het geven van instructies aan een medeverdachte [hof: voornoemde [A]] en het ook na plaatsing op de GVM-lijst weer aantreffen van een mobiele telefoon in zijn cel (overweging 4.3).
(iii) Weliswaar staat het voortgezet crimineel handelen niet vast, maar wel is blijkens de GRIP-informatie sprake van ernstige signalen die hebben geleid tot nader onderzoek. Hieruit is concrete informatie naar voren gekomen. De omstandigheid dat bij indicatief testen geen stoffen zijn aangetroffen die strafbaar zijn volgens de Opiumwet, laat onverlet dat nog niet is vastgesteld wat er geproduceerd werd en wat men wilde of kon produceren. Dit wordt nog verder onderzocht. De officier van justitie heeft laten weten dat [appellant] zeer waarschijnlijk vervolgd zal worden voor strafbare voorbereidings- en bevorderingshandelingen voor de productie van het verboden 2C-B (overweging 4.4).
(iv) Alle voornoemde omstandigheden zijn relevant. De stellige en gemotiveerde ontkenning van [appellant] dat hij zich bezig houdt met illegale activiteiten doet daar onvoldoende aan af (overweging 4.5).
Het geschil in hoger beroep
kosten van beide instanties.
Verdere beoordeling van het hoger beroep.
Slotsom