ECLI:NL:GHDHA:2020:1551

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
25 augustus 2020
Zaaknummer
BK-19/00771 tot en met BK-19/00778
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen loonheffingen en vergrijpboetes opgelegd aan een onderneming in de technische sector

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X B.V.] tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin naheffingsaanslagen in de loonheffingen en vergrijpboetes zijn opgelegd voor de jaren 2013 tot en met 2016. De Belastingdienst had na een boekenonderzoek aan [X B.V.] naheffingsaanslagen opgelegd, omdat er twijfels bestonden over de juistheid van de loonadministratie. De inspecteur stelde dat [X B.V.] te weinig loonheffingen had ingehouden en afgedragen, wat leidde tot de naheffingsaanslagen. In hoger beroep werd de vraag aan de orde gesteld of deze aanslagen en de vergrijpboetes terecht waren opgelegd. Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd, omdat [X B.V.] als inhoudingsplichtige verantwoordelijk was voor de afdracht van de loonheffingen, ongeacht of zij haar administratie had uitbesteed aan een adviseur. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de inspecteur voldoende aannemelijk had gemaakt dat [X B.V.] niet de vereiste aangiften had gedaan. De vergrijpboetes werden ook bevestigd, omdat er sprake was van grove schuld bij [X B.V.] in de uitvoering van haar fiscale verplichtingen. De uitspraak van het Hof werd op 25 augustus 2020 openbaar gemaakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-19/00771 tot en met BK-19/00778

Uitspraak van 25 augustus 2020

in het geding tussen:

[X B.V.] te [Y] , belanghebbende,

(gemachtigde: [Z] )
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, de Inspecteur,

(vertegenwoordigers: [A] en [B] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 14 november 2019, SGR 18/7431 tot en met SGR 18/7438.

Procesverloop

BK-19/00771
1.1.1.
De Inspecteur heeft belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 een naheffingsaanslag in de loonheffingen ten bedrage van € 21.036 (naheffingsaanslag 1) opgelegd en bij gelijktijdig gegeven beschikking € 3.418 belastingrente in rekening gebracht.
BK-19/00772
1.1.2.
De Inspecteur heeft belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 een naheffingsaanslag in de loonheffingen ten bedrage van € 31.723 (naheffingsaanslag 2) en bij gelijktijdig gegeven beschikkingen een verzuimboete van € 578 en een vergrijpboete van € 6.485 opgelegd. Voorts is bij gelijktijdig gegeven beschikking een bedrag van € 5.154 belastingrente in rekening gebracht.
BK-19/00773
1.1.3.
De Inspecteur heeft belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 een naheffingsaanslag in de loonheffingen ten bedrage van € 58.397 (naheffingsaanslag 3) opgelegd en bij gelijktijdig geven beschikking € 7.299 belastingrente in rekening gebracht.
BK-19/00774
1.1.4.
De Inspecteur heeft belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 een naheffingsaanslag in de loonheffingen ten bedrage van € 26.753 (naheffingsaanslag 4) en bij gelijktijdig gegeven beschikkingen een verzuimboete van € 584 en een vergrijpboete van € 5.228 opgelegd. Voorts is bij gelijktijdig gegeven beschikking een bedrag van € 3.344 belastingrente in rekening gebracht.
BK-19/00775
1.1.5.
De Inspecteur heeft belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 een naheffingsaanslag in de loonheffingen ten bedrage van € 136.230 (naheffingsaanslag 5) en bij gelijktijdig gegeven beschikking € 11.579 belastingrente in rekening gebracht.
BK-19/00776
1.1.6.
De Inspecteur heeft belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 een naheffingsaanslag in de loonheffingen ten bedrage van € 24.291 (naheffingsaanslag 6) en bij gelijktijdig gegeven beschikkingen een verzuimboete van € 1.291 en een vergrijpboete van € 2.843 opgelegd. Voorts is bij gelijktijdig gegeven beschikking een bedrag van € 2.064 belastingrente in rekening gebracht.
BK-19/00777
1.1.7.
De Inspecteur heeft belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 een naheffingsaanslag in de loonheffingen ten bedrage van € 99.391 (naheffingsaanslag 7) opgelegd en bij gelijktijdig gegeven beschikking € 4.472 belastingrente in rekening gebracht.
BK-19/00778
1.1.8.
De Inspecteur heeft belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 een naheffingsaanslag in de loonheffingen ten bedrage van € 13.805 (naheffingsaanslag 8) en bij gelijktijdig gegeven beschikkingen een verzuimboete van € 278 en een vergrijpboete van € 2.755 opgelegd. Voorts is bij gelijktijdig gegeven beschikking een bedrag van € 621 belastingrente in rekening gebracht.
Alle zaken
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen voornoemde naheffingsaanslagen. De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraak op bezwaar het bezwaar gedeeltelijk toegewezen. De naheffingsaanslagen 1, 3, 5 en 7 en de gelijktijdig gegeven beschikkingen belastingrente zijn gehandhaafd. De naheffingsaanslagen 2, 4, 6 en 8 en de bij gelijktijdig gegeven beschikkingen opgelegde boetes en in rekening gebrachte belastingrente zijn verminderd tot de volgende bedragen:
Tijdvak
Nageheven loonheffingen
Vergrijpboete
Verzuimboete
Belastingrente
Naheffingsaanslag 2
2013
€ 30.149
€ 5.507
€ 0
€ 4.989
Naheffingsaanslag 4
2014
€ 24.867
€ 4.047
€ 0
€ 3.108
Naheffingsaanslag 6
2015
€ 23.977
€ 2.843
€ 0
€ 2.037
Naheffingsaanslag 8
2016
€ 13.805
€ 2.755
€ 0
€ 621
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake van dit beroep is eenmaal een griffierecht geheven van € 338. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 519. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.1.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van 14 juli 2020, gehouden te Den Haag. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Vertegenwoordigers van de Inspecteur zijn verschenen. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen en is geen bericht van verhindering binnengekomen.
1.5.2.
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 16 juni 2020 aan gemachtigde [Z] op het adres [C] , onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op zitting te verschijnen. Blijkens op de website van PostNL ingewonnen informatie is de vorenbedoelde brief op 17 juni 2020 uitgereikt.

Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende exploiteert een onderneming op het gebied van het beschikbaar stellen van technisch personeel, met name voor het uitvoeren van schilder- en straalwerkzaamheden. De heer [D] is enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende.
2.2.
De Inspecteur heeft in 2017 bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen voor tijdvakken in de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2016. Op 15 januari 2018 heeft de Inspecteur van dit onderzoek een rapport uitgebracht dat in kopie tot de gedingstukken behoort. Ten tijde van het boekenonderzoek waren er 19 werknemers in dienst bij belanghebbende.
2.3.
Na afronding van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur de naheffingsaanslagen opgelegd en de boete- en belastingrentebeschikkingen gegeven. In het controlerapport van het boekenonderzoek valt – voor zover hier van belang – het volgende te lezen:

“3.1. Registratie arbeidsuren en loonverantwoording

Inhoudingsplichtige heeft verklaard, dat voor de werkzaamheden bij (de grootste)
opdrachtgever [A B.V.] één van de werknemers wekelijks de
gewerkte uren bijhoudt. Het urenregistratieformulier wordt aan het einde van de week ter
goedkeuring door een dienstdoende voorman geparafeerd. Het origineel blijft bij de
opdrachtgever. Een kopie is voor de administratie van inhoudingsplichtige en dient als basis
voor de verwerking in de loonadministratie.
Opdrachtgever [B B.V.] houdt de uren zelf bij en stuurt wekelijks een
timesheet op naar inhoudingsplichtige.
Op basis van de urenoverzichten en timesheets maakt inhoudingsplichtige de facturen op.
Inhoudingsplichtige heeft de urenregistratieformulieren over de jaren 2015 en 2016 ter
inzage overhandigd. Bij controle daarvan ontstonden twijfels over de echtheid en
volledigheid.
Voor de juistheid en volledigheid van de urenregistratie en de daarmee gepaard gaande
loonverantwoording hebben wij opdrachtgever [A B.V.] te
[E] bezocht. Hier hebben wij geconstateerd dat de urenregistratie niet overeenstemt
met hetgeen wij in de administratie van inhoudingsplichtige hebben aangetroffen. Op de
door opdrachtgever bijgehouden urenlijsten hebben wij namen van werknemers
aangetroffen die niet in de loonadministratie van inhoudingsplichtige zijn verantwoord,
alsmede te weinig verantwoorde uren van werknemers die wel bekend zijn.
Aan de hand van de bij de opdrachtgever verzamelde gegevens over de jaren 2012 tot en
met 2016 hebben wij een berekening gemaakt van de verschuldigde loonheffingen met
betrekking tot het door inhoudingsplichtige uitgeleende personeel bij deze opdrachtgever.
Onderstaand een overzicht van "onbekende" werknemers en aantal gewerkte uren die in
het betreffende jaar niet in de loonadministratie zijn verantwoord:
Naam
2012
2013
2014
2015
2016
[Werknemer a]
18
[Werknemer b]
166
[Werknemer c]
191
100
86
[Werknemer d]
149
70
[Werknemer e]
351
[Werknemer f]
221
[Werknemer g]
99
848
[Werknemer h]
322
[Werknemer i]
179
[Werknemer j]
268
[Werknemer k]
1.635
[Werknemer l]
812
2.061
2.034
[Werknemer m]
192
[Werknemer n]
25
[Werknemer o]
516
1.451
490
[Werknemer p]
378
91
[Werknemer q]
43
[Werknemer r]
125
[Werknemer s]
126
[Werknemer t]
89
[Werknemer u]
336
[Werknemer v]
230
[Werknemer w]
8
[Werknemer x]
164
304
882
104
[Werknemer y]
207
Totaal uren
25
306
3.066
6.265
5.709
= 15.371
Onderstaand een overzicht van "bekende" werknemers die In het betreffende jaar in de loonadministratie zijn verantwoord met te weinig berekende uren:
Naam
2012
2013
2014
2015
2016
[Werknemer 1]
696
[Werknemer 2]
304
421
315
[Werknemer 3]
306
[Werknemer 4]
22
[Werknemer 5]
649
1.9
[Werknemer 6]
78
Totaal uren
696
975
499
2.215
306
= 4.691
Er worden naheffingen loonheffingen opgelegd, welke zijn berekend aan de hand van het
gebruteerde tabeltarief en aan de hand van het anoniementarief. De verschuldigde
loonheffingen van de werknemers die wel In de loonadministratie zijn opgenomen worden
berekend aan de hand van het gebruteerde tabeltarief. De verschuldigde loonheffingen van
de werknemers die niet in de loonadministratie zijn verantwoord zullen worden berekend
aan de hand van het anoniementarief, omdat ze "niet bekend" zijn en van hen geen kopie
van een identiteitsbewijs en verklaring ten behoeve van de loonheffingen bij de
loonadministratie zijn opgenomen.
Bij de berekening van de correctie zijn wij uitgegaan van een netto uurloon van € 10,00
voor de onbekende werknemers en € 13,00 bruto per uur voor de bekende werknemers.
Overzicht correcties:
Omschrijving correctie
Uren
Uur loon €
Grondsl
Ib/pv
Perc
%
LB/PV
Grondsl
premies
Premie
SV
Zvw
Totaal
Anoniemen 2012
25
10,00
€250
108,3
€270
€520
€113
€36
€419
Loon tabel tarief 2012
696
13,00
€9.048
72,4
€7.378
€16.426
€3.570
€1.166
€12.114
Anoniemen 2013
306
10,00
€3.060
108,3
€3.313
€6.373
€1.435
€493
€5.241
Loon tabel tarief 2013
975
13,00
€12.675
72,4
€9.176
€21.851
€4.926
€1.693
€15.795
Anoniemen 2014
3.066
10,00
€30.660
108,3
€33.204
€63.864
€12.656
€4.789
€50.649
Loon tabel tarief 2014
495
13,00
€6.487
72,4
€4.696
€11.183
€2.214
€838
€7.748
Anoniemen 2015
6.265
10,00
€62.650
108,3
€67.849
€130.499
€25.367
€9.069
€102.285
Loon tabel tarief 2015
2.215
13,00
€28.795
72,4
€20.847
€49.462
€9.648
€3.450
€33.945
Anoniemen 2016
5.709
10,00
€57.090
108,3
€61.828
€118.918
€24.994
€8.026
€94.848
Loon tabel tarief 2016
306
13,00
€3.978
72,4
€2.693
€6.671
€1.400
€450
€4.543
Totaal
€211.254
€30.010
€327.587
(…)
3.5.3.
Sectorfondspremie
Inhoudingsplichtige is ingedeeld in sector 052 uitzendbedrijven. Voor het kalenderjaar 2015
is door de Belastingdienst een beschikking afgegeven voor indeling in 5 risicopremiegroepen
(rpg). Het betreft:
Sector 52
Uitzendbedrijven
Percentage 2015
Rpg 07
Detachering
4,52%
Rpg 08
Intermediaire diensten
5,91%
Rpg 09
I B + II B
4,57%
Rpg 10
I A
5,18%
Rpg 11
II A
5,89%
In de aangiften loonheffingen over het jaar 2015 wordt uitgegaan van sector 052 met
risicogroepen 07, 09, 10 en 11.
Inhoudingsplichtige heeft verklaard dat alle werknemers werkzaam zijn op basis van
arbeidsovereenkomsten waarop het uitzendbeding van toepassing is. Ook zijn enkele ter
inzage verkregen contracten opgevraagd ter beoordeling van de toepassing van de juiste
risicopremiegroepen in sector 52. Hieruit blijkt dat inhoudingsplichtige niet de juiste
risicopremiegroep indeling heeft gehanteerd, waardoor de sectorfondspremie niet juist is
berekend. De overeenkomsten zijn te beschouwen als uitzendovereenkomsten met
uitzendbeding en gelet op de werkzaamheden (metaal) had in alle gevallen
risicopremiegroep 11 toegepast moeten worden. Het gevolg is dat te weinig
sectorfondspremie is afgedragen. Dit heeft ook gevolgen voor de aanvaardbaarheid van de
aangiften in de jaren 2013 en 2014, want in die jaren is ook uitgegaan van de foutieve
risicopremiegroepen. De juiste percentages en premies zijn in onderstaand overzicht
opgenomen:
Omschrijving
2013
2014
2015
Premieloon Sectorfonds
321.696
504.402
640.121
Percentage
15,73%
6,82%
5,89%
Af te dragen
50.602
34.4
37.703
Afgedragen
44.82
28.56
29.762
Verschil
5.782
5.84
7.941
De verschillen zullen worden gecorrigeerd.
(…)
4.2
Reiskostenvergoeding woon-werkverkeer
In 2015 hebben diverse werknemers van inhoudingsplichtige een onbelaste vergoeding voor
gemaakte reiskosten ontvangen. Deze vergoeding kan op geen enkele wijze onderbouwd
worden, maar is wel uitbetaald en in de boekhouding geboekt op een aparte
grootboekrekening (4077). Wij gaan er van uit dat inhoudingsplichtige deze vergoeding als
eindheffingsloon heeft aangewezen, hoewel dat niet als zodanig is genoemd. Een
vergoeding van maximaal € 0,19 per zakelijke kilometer is een gerichte vrijstelling, maar in
de administratie is geen onderbouwing aangetroffen. Het volledige bedrag aan uitbetaalde
reiskostenvergoeding (€ 14.541) zal als eindheffingsloon worden aangemerkt. Het heeft ook
gevolgen voor de aanvaardbaarheid van de aangiften in het jaar 2016. In 2016 is totaal
C 7.522 aan reiskosten uitbetaald. Zie verder rapportonderdeel 4.3.
4.3
Eindheffing werkkostenregeling
Over de kalenderjaren 2015 en 2016 heeft inhoudingsplichtige geen eindheffing
"overschrijding forfaitaire werkkosten" afgedragen. Volgens de berekening van
inhoudingsplichtige bleven alle (eventuele) daarvoor in aanmerking komende kosten en
verstrekkingen binnen de vrije ruimte van respectievelijk € 8.315 (= 1,2% van € 692.946)
en € 4.043 (= 1,2% van € 336,972). Uit het onderzoek blijkt dat de uitbetaling van alle
reiskosten (zie rapportonderdeel 4.2) ook als eindheffingsloon had moeten worden
aangemerkt. Zie onderstaand overzicht:
Jaar
Bedrag boven vrije ruimte
Percentage
Correctie eindheffing
2015
€ 6.226
80%
€ 4.980
2016
€ 3.479
80%
€ 2.7763
Totaal
€ 7.763
Het totaalresultaat zal worden gecorrigeerd. Zie verder rapportonderdeel 8.2.
4.4
Auto van de zaak
(…)
4.4.2
Beoordeling
In de jaren 2012 tot en met 2016 zijn er meerdere auto's ter beschikking gesteld aan de werknemers. Onderstaand is een overzicht opgenomen van de over deze jaren ter beschikking gestelde auto's.
Kenteken
Merk-type
Cat. prijs
Bijtelling
Toegepast
vanaf
tot/met
[Kenteken 1]
VW Touran
€ 57.531
25%
nee
mrt-14
juli-14
[Kenteken 2]
VW Transporter
€ 38.588
25%
nee
jan-12
heden
[Kenteken 3]
Audi Q5
€ 68.181
25%
deels
jan-12
mrt-14
[Kenteken 4]
VW Touran
€ 36.289
25%
nee
jan-12
nov-13
Gebleken is dat inhoudingsplichtige genoemde (personen)auto's aan het personeel ter beschikking heeft gesteld. De betrokken werknemers hadden de feitelijke beschikkingsmacht over de desbetreffende auto's, omdat zij telkens (voor woon-werkverkeer en ook na werktijd en in de weekenden) konden beschikken over de auto's.
Daarbij konden zij zelf bepalen voor welke doeleinden de auto's werden gebruikt. Daarom kan niet worden gezegd dat de betrokken werknemers de auto's slechts bestuurden ter uitvoering van bepaalde opdrachten van inhoudingsplichtige of om in diens belang personen of goederen te vervoeren. Immers, de auto's zijn ook buiten werktijd beschikbaar geweest.
Voor de auto met kenteken [Kenteken 3] heeft in de jaren 2012 en 2013 “deels" een fiscale
bijtelling plaatsgevonden. Echter, om onduidelijke redenen is niet het juiste
bijtellingspercentage van de auto gehanteerd. Door inhoudingsplichtige kan verder geen
(sluitend) bewijs worden geleverd waaruit kan worden opgemaakt dat de bijtelling van de
overige auto's achterwege mocht worden gelaten. Er is weliswaar in 2015 voor de auto met
kenteken [Kenteken 2] een kilometerregistratie overhandigd, maar deze is verre van volledig
en niet betrouwbaar:
- In alle gevallen ontbreekt zowel vertrek- als bezoekadres;
- In enkele gevallen zouden genoemde chauffeurs gereden hebben, ondanks het feit dat ze volgens de urenregistratie niet gewerkt hebben;
- Geen enkele wekelijkse afwijking van gereden (zakelijke) kilometers, ondanks dat naar dezelfde locatie gereden wordt; en
- Uit de administratie blijkt dat de auto regelmatig voor onderhoud en/of reparatie bij de garage heeft gestaan, maar dit komt nergens tot uiting in de kilometerregistratie.
Inhoudingsplichtige heeft op grond van bovengenoemde opmerkingen voor de auto's ten
onrechte geen of een foutieve fiscale bijtelling toegepast. Er is niet (strikt) bijgehouden aan
welke werknemer, welke auto, gedurende bepaalde perioden ter beschikking is gesteld.
Hierdoor dient over de fiscale bijtelling het gebruteerde tabeltarief te worden toegepast en
als eindheffing te worden nageheven. Dit percentage is berekend aan de hand van het
gemiddeld jaarloon van de betreffende werknemers en bedraagt 72,4% (tot en met 2015)
en 67,7% (2016). De auto met kenteken [Kenteken 2] stond ter beschikking van DGA [D] ,
maar wordt om praktische redenen in onderstaande berekening meegenomen.
Over de jaren 2012 tot en met 2016 dienen daardoor de volgende bijtellingen te worden
aangebracht:
Kenteken
Cat. prijs
Bijtelling
2012
2013
2014
2015
2016
[Kenteken 1]
€ 57.531
25%
-
-
3.595
-
-
[Kenteken 2]
€ 38.588
25%
9.647
9.647
9.647
9.647
9.647
[Kenteken 3]
€ 68.181
25%
3.231
3.231
4.261
-
-
[Kenteken 4]
€ 36.289
25%
9.072
7.938
-
-
-
Totaal
21.95
20.816
17.503
9.647
9.647
Op grond van voorgaande bevindingen heeft inhoudingsplichtige te weinig loonbelasting en
premies volksverzekeringen, bijdrage Zvw en premies werknemersverzekeringen
ingehouden en afgedragen. Zie onderstaande overzichten:
Jaar
Omschrijving
Fiscaal loon
Tabeltarief
Naheffing ib/vv
2012
Fiscale bijtelling
€ 21.950
72,4%
€ 15.891
2013
Fiscale bijtelling
€ 20.816
72,4%
€ 15.070
2014
Fiscale bijtelling
€ 17.503
72,4%
€ 12.672
2015
Fiscale bijtelling
€ 9.647
72,4%
€ 6.984
2016
Fiscale bijtelling
€ 9.647
67,7%
€ 6.531
Totaal
€ 57.148
Vanwege het uniforme loonbegrip worden vanaf 2013 ook de premies
werknemersverzekeringen berekend over het voordeel van het privégebruik. Bij de
genoemde bedragen van het fiscale loon horen onderstaande grondslagen voor de
berekening premies werknemersverzekeringen en werkgeversheffing Zvw.
Jaar
Omschrijving
Zvw/SV-loon
Percentage
Naheffing Zvw/SV premie
2012
Fiscale bijtelling
€ 37.841
7,10%
€ 2.686
2013
Fiscale bijtelling
€ 35.886
30,30%
€ 10.873
2014
Fiscale bijtelling
€ 30.175
27,32%
€ 8.243
2015
Fiscale bijtelling
€ 16.631
26,39%
€ 4.388
2016
Fiscale bijtelling
€ 16.178
27,77%
€ 4.492
Totaal
€ 30.682
Het totaalresultaat zal worden gecorrigeerd. Zie verder rapportonderdeel 8.2.
(…)
9.2.
Vergrijpboete loonheffingen
Over de correcties met betrekking tot de ter beschikking gestelde auto's zijn wij
voornemens naast de naheffingsaanslagen een vergrijpboete op te leggen op grond van
artikel 67f van de AWR en de paragrafen 25 en 28 van het BBBB. De feiten en
omstandigheden op grond waarvan wij deze vergrijpboete voornemens zijn op te leggen
betreffen:
Inhoudingsplichtige is bekend met de fiscale regelingen dat voor een ter beschikking
gestelde auto het privégebruik moet worden bijgeteld, tenzij uit een sluitende
rittenregistratie, aanwezigheid van een door de Belastingdienst aan de werknemer
afgegeven 'verklaring geen privégebruik auto' of op een andere overtuigende wijze blijkt
dat minder dan 500 kilometer privé met de auto is gereden. Dat inhoudingsplichtige bekend
is met de fiscale regelingen inzake auto's is onder andere af te leiden uit het gegeven dat
getracht is een sluitende rittenregistratie bij te (laten) houden.
Inhoudingsplichtige heeft verklaard dat de auto's ter beschikking zijn gesteld en meerdere
werknemers in de auto's hebben gereden. Er is niet aangetoond dat er niet meer dan 500
kilometer per kalenderjaar privé is gereden met de auto's.
Uit de administratie is onder andere gebleken dat de auto(s) regelmatig voor onderhoud
en/of reparatie bij de garage hebben gestaan, maar dit komt nergens tot uiting in de
kilometerregistratie. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van
een sluitende kilometerregistratie. Een rit, zakelijk dan wel privé, dient te allen tijde in dè
rittenregistratie te worden aangegeven.
Voorts is gebleken dat er bij één ter beschikking gestelde auto een te lage fiscale bijtelling
heeft plaatsgevonden. Een verklaring daarvoor is niet aan te geven.
Inhoudingsplichtige heeft op grond van voornoemde opmerkingen voor de auto's ten
onrechte geen of een te lage fiscale bijtelling toegepast.
De regelingen met betrekking tot de verplichtingen bij het ter beschikking stellen van een
bedrijfsauto zijn algemeen bekend. De genoemde onderwerpen worden uitvoerig toegelicht
op de internetsite van de Belastingdienst en ook in onafhankelijke media worden er
regelmatig artikelen aan gewijd.
Belanghebbende heeft de (loon)administratie laten verzorgen door een adviseur. Ook bij
het samenwerken met een adviseur mag worden verwacht dat de inhoudingsplichtige
controleert of er rekening is gehouden met de juiste bijtelling wegens het privé gebruik
auto.
Door niet (volledig) te controleren terwijl inhoudingsplichtige redelijkerwijs had moeten of
kunnen begrijpen dat dit tot een onjuiste of onvolledige aangifte zou leiden, is niet de
vereiste zorg in acht genomen. Inhoudingsplichtige had moeten begrijpen dat hierdoor het
risico bestond dat te weinig belasting zou worden geheven of betaald.
Uit de feiten blijkt dat er sprake is van grove schuld. Grove schuld is een laakbaarheid aan
opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat mede grove onachtzaamheid. Daarbij
kan gedacht worden aan "laakbare slordigheid" of "ernstige nalatigheid".
De boete bedraagt 25% van het bedrag van de te weinig ingehouden en afgedragen belasting.”
2.4.
De Inspecteur heeft de aangiften loonheffingen voor de tijdvakken in de jaren waarvoor de naheffingsaanslagen 1, 3, 5 en 7 zijn opgelegd, bij die naheffingsaanslagen gecorrigeerd wegens niet-verloonde uren. Bij de overige naheffingsaanslagen zijn correcties op de aangiften aangebracht ter zake van de reiskostenvergoedingen (naheffingsaanslagen 6 en 8), premie werknemersverzekeringen (naheffingsaanslagen 2, 4 en 6) en het privégebruik van de auto’s (naheffingsaanslagen 2, 4, 6 en 8). De vergrijpboetes zijn opgelegd naar aanleiding van de correcties in verband met privégebruik van de auto’s en bedragen 25% van de verschuldigde belasting.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen.

Motivering beroepen
7. [De Inspecteur] heeft zich primair op het standpunt gesteld dat [belanghebbende] haar beroepen onvoldoende heeft gemotiveerd, zodat de beroepen reeds hierom (kennelijk) ongegrond dienen te worden verklaard. De rechtbank stelt voorop dat in het algemeen geen hoge eisen worden gesteld aan de motivering van een beroep. Een summiere aanduiding van de gronden is in beginsel voldoende. Uit de bij het beroepschrift gevoegde uitspraken op bezwaar, het hoorverslag en de reactie van [belanghebbende] op het hoorverslag valt op te maken dat [belanghebbende] zich niet met de opgelegde naheffingsaanslagen en vergrijpboetes kan verenigen. Het beroepschrift van [belanghebbende] is derhalve voldoende gemotiveerd. Het primaire standpunt van [de Inspecteur] faalt dan ook.
Tenaamstelling naheffingsaanslagen
8. [Belanghebbende] heeft ter zitting gesteld dat de onderhavige naheffingsaanslagen aan de voormalige adviseur van [belanghebbende] hadden moeten worden opgelegd. Deze stelling faalt. Op grond van artikel 20, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) geschiedt de naheffing van te weinig geheven (loon)belasting bij degene die deze belasting had behoren af te dragen. In gevallen waarin ten gevolge van het niet naleven van bepalingen van de belastingwet door een ander dan de belastingplichtige te weinig belasting wordt geheven, wordt de naheffingsaanslag aan de ander opgelegd. Vast staat dat bij [belanghebbende] in de onderhavige tijdvakken werknemers in dienst waren ten aanzien van wie [belanghebbende] op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet) inhoudingsplichtig was. Nu [belanghebbende] inhoudingsplichtige is en de onderhavige naheffingsaanslagen betrekking hebben op het loon van de werknemers van [belanghebbende], zijn de naheffingsaanslagen in zoverre terecht aan [belanghebbende] opgelegd. Dat [belanghebbende], naar zij heeft gesteld, haar loonadministratie had uitbesteed aan haar voormalige adviseur, dat haar voormalige adviseur met haar loonadministratie heeft gefraudeerd en dat de onjuiste heffing niet aan haar te wijten zou zijn, brengt hierin geen verandering. Ook indien de loonadministratie wordt uitbesteed, blijft [belanghebbende] als werkgever en inhoudingsplichtige verantwoordelijk voor een juiste en volledige loonaangifte en voor een juiste inhouding en afdracht van de loonheffingen. De bevoegdheid tot naheffing vervalt dan ook niet in het geval de werkgever ter zake geen verwijt te maken valt. Van het niet naleven van de bepalingen van de belastingwet door een ander dan [belanghebbende] is dus geen sprake.
Niet-verloonde uren (naheffingsaanslagen 1, 3, 5 en 7)
9. [De Inspecteur] heeft bij een van de grootste opdrachtgevers van [belanghebbende] - [A B.V.] te [E] (de opdrachtgever) - een controle uitgevoerd naar de bij die opdrachtgever bijgehouden urenregistraties en deze vergeleken met de door [belanghebbende] ter zake van deze opdrachtgever bijgehouden urenregistraties. Hieruit is naar voren gekomen dat de urenregistraties van de opdrachtgever niet met de urenregistraties van [belanghebbende] overeenkomen. [De Inspecteur] heeft uitgaande van de bij de opdrachtgever bijgehouden urenregistraties omvangrijke correcties bij [belanghebbende] aangebracht, welke correcties deels naar het anoniementarief en deels naar het gebruteerde tabeltarief zijn berekend.
10. Uit de overzichten die zijn opgenomen op bladzijde 7 en 8 van het controlerapport komt naar voren dat het aantal uren volgens de urenregistraties van de opdrachtgever veel hoger is dan het aantal uren dat [belanghebbende] in haar loonadministratie heeft verantwoord. [De Inspecteur] heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd voldoende aannemelijk gemaakt dat [belanghebbende] dusdanig weinig uren in haar loonadministratie heeft verantwoord, dat het bedrag aan loonheffingen dat daardoor niet zou worden geheven relatief en absoluut omvangrijk is en dat [belanghebbende] dit wist of zich daarvan bewust moet zijn geweest. Dat [belanghebbende], naar zij ter zitting heeft gesteld, niet op de hoogte was van de regelgeving omtrent de loonheffingen en dat zij op de deskundigheid van haar voormalige adviseur vertrouwde, ontslaat [belanghebbende] nog niet van haar verantwoordelijkheid als werkgever en inhoudingsplichtige om de primaire vastleggingen van haar loonadministratie, zoals urenregistraties en loonbetalingen, bij te houden en deze gegevens alsmede de loonaangiften op juistheid te controleren. Het vorenstaande brengt mee dat [belanghebbende] voor de onderhavige tijdvakken niet de vereiste aangiften heeft gedaan. Daaruit volgt dat op grond van het bepaalde in artikel 27e, eerste lid, van de Awr de bewijslast dient te worden omgekeerd. Dit betekent dat de beroepen ongegrond worden verklaard, tenzij [belanghebbende] doet blijken, dat wil zeggen overtuigend aantoont, dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn.
11. [Belanghebbende] is naar het oordeel van de rechtbank niet in dat bewijs geslaagd. [Belanghebbende] heeft geen enkel bewijs geleverd waaruit blijkt dat door [de Inspecteur] teveel niet-verloonde uren in aanmerking genomen zouden zijn. Ook de stelling van [belanghebbende] ter zitting, dat de voormalige adviseur diverse schaduwboekhoudingen heeft bijgehouden, is onvoldoende concreet en niet nader met bewijsstukken onderbouwd om te kunnen concluderen dat de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. [Belanghebbende] gaat overigens, zoals [de Inspecteur] onweersproken heeft gesteld, voor de jaren 2014 tot en met 2016 kennelijk zelfs uit van een hoger aantal uren dan het totaal aantal uren waarmee bij het vaststellen van de naheffingsaanslagen voor die jaren rekening is gehouden. Ten slotte heeft [belanghebbende] ook haar stelling, dat diverse werknemers in haar loonadministratie zijn verantwoord die niet voor haar hebben gewerkt, niet met nadere bewijsstukken onderbouwd.
12. Op [de Inspecteur] rust ondanks de omkering van de bewijslast de verplichting om een redelijke schatting te maken van de door [belanghebbende] niet-verloonde uren. [De Inspecteur] heeft zijn schatting gebaseerd op de urenregistraties zoals die bij de opdrachtgever zijn aangetroffen en is daarbij uitgegaan van een, niet door [belanghebbende] weersproken, netto-uurloon van € 10 voor onbekende werknemers en een bruto-uurloon van € 13 voor bekende werknemers. De rechtbank acht de door [de Inspecteur] gemaakte schatting van de niet-verloonde uren dan ook redelijk. Ook overigens heeft [belanghebbende] tegen deze berekening niets aangevoerd.
Reiskostenvergoedingen
13. [Belanghebbende] heeft in 2015 en 2016 aan diverse werknemers een onbelaste reiskostenvergoeding uitbetaald. [De Inspecteur] heeft in de administratie van [belanghebbende] geen onderbouwing van deze reiskostenvergoedingen aangetroffen en heeft op grond van de werkkostenregeling deze reiskostenvergoedingen als eindheffingsloon aangemerkt. Daarbij is [de Inspecteur] uitgegaan van een totaal aan reiskostenvergoedingen van € 14.541(2015) en € 7.522 (2016) en van een door [belanghebbende] berekende vrije ruimte van respectievelijk € 8.315 (2015: 1,2% x € 692.946) en € 4.043 (1,2% x € 336.972). [De Inspecteur] heeft ter zake van de reiskostenvergoedingen de naheffingen op respectievelijk € 4.980 (80% x € 6.226) en € 2.783 (80% x € 3.479) berekend.
14. [Belanghebbende], op wie de bewijslast rust, heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door [de Inspecteur] aangebrachte correcties ter zake van de reiskostenvergoedingen ten onrechte hebben plaatsgevonden. [Belanghebbende] heeft op dit punt namelijk niets aangevoerd.
Premies werknemersverzekeringen
15. [De Inspecteur] heeft tijdens het boekenonderzoek geconstateerd dat de arbeidsovereenkomsten van de werknemers als uitzendovereenkomsten met uitzendbeding zijn te beschouwen en dat, gelet op de aard van de werkzaamheden, de sectorfondspremie voor risicopremiegroep 11, behorend bij sector 52, voor alle werknemers had moeten worden toegepast. Nu [belanghebbende] dat heeft nagelaten, heeft zij te weinig sectorfondspremie afgedragen. [De Inspecteur] heeft voor de jaren 2013, 2014 en 2015 de verschillen tussen de af te dragen sectorfondspremie voor risicopremiegroep 11 en de door [belanghebbende] afgedragen sectorfondspremie nageheven.
16. [Belanghebbende], op wie de bewijslast rust, heeft niet aannemelijk gemaakt dat de correcties ter zake van de sectorfondspremie ten onrechte zijn aangebracht. [Belanghebbende] heeft ook op dit punt niets aangevoerd.
Privégebruik auto
17. Op grond van artikel 13bis, eerste lid, van de Wet ligt het op de weg van [belanghebbende] om aan te tonen dat elk van de in het onderhavige jaar aan haar werknemers ter beschikking gestelde auto's op jaarbasis voor minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [belanghebbende] met hetgeen zij heeft aangevoerd niet het vereiste bewijs geleverd. De door [belanghebbende] ingebrachte rittenregistratie ter zake van de auto met het kenteken [Kenteken 2] voldoet niet aan de daartoe te stellen eisen. Zo ontbreekt per rit onder meer de datum, de begin- en eindstand van de kilometerteller, het begin- en eindadres alsmede de vermelding van het karakter van de rit. [Belanghebbende] heeft ter zake van de andere auto’s in het geheel geen rittenregistraties overgelegd. Daarnaast heeft [belanghebbende] evenmin bewijs geleverd van haar stelling dat er wel kilometerlijsten op een laptop of computer aanwezig zijn, maar dat deze door de FIOD in beslag zijn genomen. Ook anderszins heeft [belanghebbende] niet aangetoond dat elk van de aan haar werknemers ter beschikking gestelde auto’s op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt en dat zij ter zake van de auto met het kenteken [Kenteken 3] voor het jaar 2013 het juiste bijtellingspercentage heeft gehanteerd. [De Inspecteur] heeft dan ook terecht de onderhavige correcties privégebruik auto aangebracht.
Slotsom naheffingsaanslagen
18. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft [de Inspecteur] terecht de onderhavige correcties aangebracht. De naheffingsaanslagen zijn dan ook terecht aan [belanghebbende] opgelegd.
Belastingrente
19. [Belanghebbende] heeft tegen de in rekening gebrachte belastingrenten geen gronden ingebracht. Nu de beroepsgronden tegen de onderhavige naheffingsaanslagen geen doel treffen, blijven de belastingrentebeschikkingen, zoals die deels na bezwaar zijn verminderd, in stand.
Vergrijpboetes
20. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [de Inspecteur], met hetgeen hij heeft aangevoerd, aannemelijk gemaakt dat het aan grove schuld van [belanghebbende] te wijten is dat zij te weinig belasting heeft afgedragen. [Belanghebbende] heeft ten aanzien van twee ter beschikking gestelde auto’s geen rittenregistraties bijgehouden en voor één auto heeft zij, naar hiervoor onder 17 is overwogen, een onvolledige rittenregistratie bijgehouden, terwijl op [belanghebbende] de bewijslast rust dat terecht geen bijtelling wegens privégebruik bij haar werknemers heeft plaatsgevonden. [Belanghebbende] was naar het oordeel van de rechtbank wel op de hoogte van de regels omtrent het privégebruik auto, gelet op de aanwezigheid van rittenregistraties en aangezien zij voor de auto met het kenteken [Kenteken 3] wel een (te lage) bijtelling heeft gehanteerd en [belanghebbende] zich dus kennelijk bewust is geweest van de grens van 500 kilometer per jaar. Nu [belanghebbende] voorts ter zake van de andere aan haar werknemers ter beschikking gestelde auto’s geen bijtellingen wegens privégebruik heeft aangegeven, heeft zij dermate lichtvaardig gehandeld dat sprake is grove schuld. Dat [belanghebbende] haar loonadministratie en haar aangiften loonheffingen door haar voormalige adviseur heeft laten verzorgen, kan aan voormeld oordeel niet afdoen. Dit verwijt treft namelijk [belanghebbende] zelf en niet degene die zij heeft ingeschakeld voor het verzorgen van haar loonadministratie en haar aangiften loonheffingen. [Belanghebbende] diende immers zelf een rittenregistratie bij te houden. Bovendien heeft [belanghebbende] niets aangevoerd over de (reikwijdte van de) opdracht die zij destijds aan haar voormalige adviseur heeft gegeven en ook niets over de inhoud van de adviezen van die adviseur over het privégebruik auto. De vergrijpboetes zijn dan ook terecht opgelegd. De rechtbank acht, in aanmerking nemende de ernst van de beboetbare feiten en de omstandigheden van het geval, vergrijpboetes van 25% passend en geboden. Van overige (financiële) omstandigheden die mogelijk aanleiding kunnen zijn voor het verder matigen van de vergrijpboetes is de rechtbank niet gebleken.
Zorgvuldigheidsbeginsel
21. Voor zover [belanghebbende] heeft bedoeld te stellen dat [de Inspecteur] in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld, faalt dit beroep. De enkele omstandigheid dat [de Inspecteur] in de uitspraken op bezwaar heeft vermeld dat bepaalde berekeningen in het controlerapport niet juist zijn, brengt niet mee dat [de Inspecteur] het boekenonderzoek slordig en onzorgvuldig heeft uitgevoerd. In de bezwaarfase vindt namelijk een volledige heroverweging plaats van de in de aanslagregeling door [de Inspecteur] ingenomen standpunten. Ook overigens heeft [belanghebbende] geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat [de Inspecteur] in de controle- en/of bezwaarfase onzorgvuldig heeft gehandeld.
Slotsom
22. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of naheffingsaanslagen en de vergrijpboetes terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
4.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat niet zij, maar haar adviseur de aangiften heeft opgesteld. Daardoor wist zij niet en kon zij niet weten dat de volgens de aangiften verschuldigde belasting veel lager was dan de werkelijk verschuldigde belasting en dat de naheffingsaanslagen aan de adviseur hadden moeten worden opgelegd. In dit verband wijst belanghebbende erop dat de heer [D] als bestuurder van belanghebbende niet strafrechtelijk is vervolgd. Volgens belanghebbende kan dit worden geconcludeerd uit een brief van 12 december 2019 van de advocaat die de heer [D] bijstaat in de strafrechtelijke procedure.
4.3.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende niet de vereiste aangiften heeft gedaan en het instellen van een strafrechtelijk onderzoek jegens de heer [D] en/of een eventuele vervolging en veroordeling van de heer [D] , noch het nadrukkelijk staken van een strafrechtelijk onderzoek, van belang is voor het antwoord op de vraag of belanghebbende de van haar geheven belasting en de haar in rekening gebrachte belastingrente verschuldigd is.
4.4.
Voor de overige standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
4.5.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar, de naheffingsaanslagen en de vergrijpboetes en tot veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten.
4.6.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
De Rechtbank overweegt terecht dat belanghebbende inhoudingsplichtige is voor de lonen die zij aan haar werknemers betaalt. Als inhoudingsplichtige moet zij de loonheffingen over die lonen afdragen aan de Belastingdienst. Als belanghebbende de loonheffingen over de lonen van haar werknemers niet of niet volledig afdraagt aan de Belastingdienst, kan de Inspecteur de niet-afgedragen loonheffingen van belanghebbende naheffen. Een (eventuele) strafrechtelijke vervolging van de heer [D] voor valsheid in geschrifte of welk ander strafbaar feit dan ook, brengt daar geen verandering in. Hetzelfde geldt voor het staken van een jegens de heer [D] ingestelde strafrechtelijke vervolging en voor, als het daartoe zou komen, een veroordeling van de heer [D] . Ook als de adviseur van belanghebbende grove fouten in de loonadministratie heeft gemaakt – of dat zo is, laat het Hof in het midden – , blijft belanghebbende verplicht de loonheffingen over de lonen van haar werknemers af te dragen. Deze hogerberoepsgrond faalt dus.
Vereiste aangifte
5.2.
De Inspecteur stelt dat belanghebbende niet de vereiste aangiften heeft gedaan. Als belanghebbende inderdaad de vereiste aangiften niet heeft gedaan, heeft dat tot gevolg dat zij overtuigend moet aantonen dat de naheffingsaanslagen onjuist zijn. Dit is een omkering en – voor belanghebbende – verzwaring van de bewijslast. Als belanghebbende de vereiste aangifte wél heeft gedaan, geldt de gewone bewijslastverdeling. Daarin moet de Inspecteur aannemelijk maken dat de naheffingsaanslagen niet te hoog zijn.
De aangifte is niet de vereiste aangifte als de aangifte een of meer gebreken vertoont waardoor de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs veel lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Bovendien moet het verschil tussen werkelijk verschuldigde bedrag en het volgens de aangifte verschuldigde bedrag ook op zichzelf beschouwd aanzienlijk zijn.
Gebreken in de aangifte leiden niet altijd tot omkering van de bewijslast. Er is geen reden voor omkering van de bewijslast als (in dit geval) de inhoudingsplichtige bij het doen van de aangifte niet wist en zich ook niet ervan bewust had moeten zijn dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting veel lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting.
5.3
In het rapport van het boekenonderzoek is vermeld dat belanghebbende te weinig loonheffing heeft ingehouden en afgedragen. Dat betekent dat de werknemers loon hebben ontvangen dat niet in de loonadministratie en niet in de aangiften van belanghebbende is vermeld. Ook staat in het rapport van het boekenonderzoek dat niet alle werknemers van belanghebbende in de loonadministratie van belanghebbende voorkomen. Voor de werknemers die wel in de loonadministratie voorkomen zijn volgens het controlerapport niet alle gewerkte uren verantwoord. Deze bevindingen van de controlerende ambtenaren heeft belanghebbende niet ontkend. In het rapport van het boekenonderzoek wordt het ten onrechte niet verantwoorde loon, uitgaande van een uurloon van € 13, berekend op € 327.000. Ook die berekening heeft belanghebbende niet aangevochten. € 327.000 is een flink bedrag, zowel op zichzelf bezien, als in verhouding tot het in totaal verschuldigde bedrag aan loonheffingen. Daarmee heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat belanghebbende niet de vereiste aangiften heeft gedaan.
5.4.
Belanghebbende voert aan dat niet zij, maar haar adviseur de aangiften heeft opgesteld. Daardoor wist zij niet en kon zij niet weten dat de volgens de aangiften verschuldigde belasting veel lager was dan de werkelijk verschuldigde belasting. Het Hof volgt belanghebbende hierin niet. Het verschil tussen de volgens aangiften verschuldigde belasting en de werkelijk verschuldigde belasting is zo groot dat belanghebbende zich daarvan bewust moet zijn geweest. Voor haar stelling dat zij niet wist wat haar adviseur deed en zich daarvan ook niet kon weten, heeft zij geen enkel bewijs aangedragen.
5.5.
Gelet op het overwogene onder 5.2 tot en met 5.4 slaagt het beroep van de Inspecteur op omkering en verzwaring van de bewijslast.
5.6.
Met de Rechtbank is het Hof van oordeel, dat de Inspecteur, op wie ondanks de omkering van de bewijslast de verplichting rust een redelijke schatting te maken van de door belanghebbende niet-verloonde uren, van die niet-verloonde uren een redelijke schatting heeft gemaakt, en belanghebbende, op wie de bewijslast rust, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door de Inspecteur aangebrachte correcties ter zake van de reiskostenvergoedingen, de sectorfondspremie en het privégebruik auto ten onrechte hebben plaatsgevonden. Ook in hoger beroep heeft belanghebbende op deze punten niets aangevoerd.
Vergrijpboeten
5.7.
De vergrijpboeten die gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslagen 2, 4, 6 en 8 zijn opgelegd, bedragen 25% van de ter zake van de correcties privégebruik auto nageheven belasting:
Tijdvak
Bedrag naheffingsaanslag
Correctiesprivégebruik auto(aandeel in bedrag kolom 3)
Vergrijpboete
(25% van bedrag kolom 4)
1
2
3
4
5
Naheffingsaanslag 2
2013
€ 30.149
€ 22.028
€ 5.507
Naheffingsaanslag 4
2014
€ 24.867
€ 16.188
€ 4.047
Naheffingsaanslag 6
2015
€ 23.977
€ 11.372
€ 2.843
Naheffingsaanslag 8
2016
€ 13.805
€ 11.020
€ 2.755
Met overneming van de overwegingen van de Rechtbank komt het Hof evenzeer tot de conclusie dat de bij de uitspraak op bezwaar verminderde vergrijpboeten terecht zijn opgelegd en bovendien passend zijn, gelet op de aard van het vergrijp, en ook zijn geboden uit een oogpunt van normhandhaving. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd, brengt het Hof niet tot een ander oordeel.
Slot
5.8.
Het hoger beroep is ongegrond, ook overwegend dat geen reden is aan te nemen dat de belastingrente, waartegen geen afzonderlijke grief is ingebracht, ten onrechte of tot een onjuist bedrag is berekend.

Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door H.A.J. Kroon, W.M.G. Visser en G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van de griffier N. Veenstra. De beslissing is op 25 augustus 2020 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.