ECLI:NL:GHDHA:2020:2030

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
22 oktober 2020
Zaaknummer
200.230.406/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over conformiteit van een tweedehands auto en BOVAG-garantie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de conformiteit van een tweedehands auto en de toepassing van de BOVAG-garantie. De appellant, [naam 1] h.o.d.n. [X Auto's], heeft de auto gekocht van de geïntimeerde, [naam 2]. Na de aankoop heeft de geïntimeerde verschillende gebreken aan de auto gerapporteerd, waaronder olielekkage en problemen met de automaat. Het hof verwijst naar een eerder tussenarrest van 19 november 2019, waarin een deskundigenonderzoek is bevolen. De deskundige, D.C. van Aken, heeft gerapporteerd over de gebreken en de werking van de auto. Het hof heeft vastgesteld dat de BOVAG-garantie op 27 februari 2016 afliep, en dat de geïntimeerde binnen deze termijn slechts melding heeft gemaakt van enkele gebreken. Het hof concludeert dat de gebreken die na deze termijn zijn gerapporteerd, niet onder de garantie vallen. Verder is het hof van mening dat de gebreken die zijn gerapporteerd, niet voldoende zijn onderbouwd om te concluderen dat deze reeds bij aflevering aanwezig waren. De vorderingen van de geïntimeerde tot ontbinding van de koopovereenkomst worden afgewezen, met uitzondering van de vorderingen die betrekking hebben op de portiervergrendeling en de schade aan de tegels, waarvoor de appellant wordt veroordeeld tot betaling. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank, behoudens voor zover de vorderingen van de geïntimeerde zijn toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.230.406/01
Zaaknummer rechtbank : 5760849 CV EXPL 17-1705
arrest van 25 augustus 2020
inzake
[naam 1] h.o.d.n. [X Auto's],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. P.A.J.M. Lodestijn te Nijmegen,
tegen
[naam 2] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geintimeerde] ,
advocaat: mr. E.J. Eijsberg te Rotterdam.

1.Het geding

1.1.
Voor het verloop van het geding tot aan het tussenarrest van 19 november 2019, verwijst het hof naar dat arrest. Bij dat arrest is een deskundigenonderzoek bevolen door deskundige D.C. van Aken. Deze heeft ter zitting van 6 december 2019 gerapporteerd; daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Daarna hebben partijen memories na deskundigenbericht genomen, en antwoordmemories.
1.2.
Ten slotte heeft [geintimeerde] de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

BOVAG-garantie
2.1.
[geintimeerde] heeft aan zijn vorderingen mede zijn aanspraken uit de door [appellant] ter zake van de auto afgegeven BOVAG-garantie, ten grondslag gelegd. De termijn van deze garantie liep af op 27 februari 2016. Dat volgens een e-mail van BOVAG de garantietermijn “normaliter” gaat lopen op het moment dat de auto aan de koper wordt geleverd, zoals [geintimeerde] bij memorie van antwoord heeft aangevoerd, doet er niet aan af dat in het onderhavige geval het garantiebewijs tegelijkertijd met het sluiten van de koopovereenkomst op 27 augustus 2015 aan [geintimeerde] is afgegeven en dat volgens dit garantiebewijs de termijn ervan (zes maanden) ging lopen op het moment van afgifte ervan. Binnen deze termijn heeft [geintimeerde] slechts melding gedaan van (mogelijke) gebreken in de automaatbak (hierna, 2.3-4) en de vergrendeling van het bestuurdersportier (hierna, 2.15). Voor de overige door hem gestelde gebreken kan hij op deze garantie daarom geen beroep doen. Dit neemt niet weg dat op grond van artikel 7:18 lid 2 BW wordt vermoed dat de auto bij aflevering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord, indien een afwijking van het overeengekomene zich binnen een termijn van zes maanden na aflevering heeft geopenbaard (tenzij de aard van de zaak of die van de afwijking zich daartegen verzet). De op 3 maart 2016 door [geintimeerde] gerapporteerde gebreken vallen binnen de termijn van dit bewijsvermoeden (vlg. ook 4.5-6 van het tussenarrest van 16 juli 2019).
reparatie [appellant] eind februari/begin maart 2016?
2.2.
In 4.6 van het tussenarrest van 16 juli 2019 heeft het hof overwogen dat vast staat dat [geintimeerde] de auto na zijn klacht over olielekkage op 28 februari 2016 ter reparatie bij [appellant] heeft gebracht, dat er op het moment van ophalen geen olielekkage meer was en dat direct daarna, op 3 maart 2016, Dekra onvolkomenheden heeft gerapporteerd. Na teruglezing kan het hof deze vaststelling niet (meer) herleiden tot het dossier, nu [geintimeerde] in zowel zijn inleidende dagvaarding (21-25) als zijn memorie van antwoord (12-14) slechts – onweersproken – heeft beschreven dat hij na 28 februari 2016 de auto éérst door de BMW-dealer (Dubbelsteyn) en toen door Dekra heeft laten onderzoeken, en daarná (pas) de auto naar [appellant] heeft gebracht voor reparatie. Het hof kan nu in het midden laten of die extra reparatie door [appellant] – na 28 februari 2018, vóór Dubbelsteyn/Dekra – heeft plaatsgevonden, omdat het voor de beslissingen die in dit arrest worden genomen niet uitmaakt.
automaatbak
2.3.
Het hof gaat er vanuit dat het is voorgekomen dat de auto bonkte of schokte bij optrekken. [geintimeerde] heeft een dergelijk voorval immers bij e-mail van 21 september 2015 aan [appellant] gerapporteerd, en Dekra heeft in haar rapportage van 3 maart 2016 ook vermeld “Bonkt met optrekken”. Deskundige Van Aken heeft hierover gerapporteerd dat een dergelijke “hick-up” bij een auto van het type in kwestie zich vanaf ongeveer 120.000 km kan voordoen, afhankelijk van de intensiteit van het gebruik. Hick-ups in sequentie, dus van 1 naar 2 naar 3, “mogen”, volgens Van Aken, “bij deze tellerstand niet voorkomen”. Het hof leidt hieruit af dat volgens Van Aken het zich voordoen van hick-ups bij optrekken (uit stilstand), bij de door hem genoemde kilometerstand (afhankelijk van de intensiteit van het gebruik), op zichzelf niet noodzakelijk een gebrek oplevert. De kilometerstand van de door [geintimeerde] van [appellant] gekochte auto was bij aankoop 163.000. Bij die stand van zaken kan het hof niet vaststellen dat het enkele zich (wel eens) voordoen van hick-ups bij optrekken, een gebrek vormde van de door hem gekochte auto.
2.4.
[geintimeerde] stelt verder dat de auto ook bonkte tijdens het rijden (bij versnellen). Dat dit reeds bij aflevering of in de periode van de BOVAG-garantie het geval was, dan wel dat de daarachter liggende oorzaak zich toen reeds voordeed, heeft hij echter, tegenover de gemotiveerde betwisting van [appellant] , onvoldoende onderbouwd. In zijn hiervoor in 2.3 al aangehaalde e-mail van 21 september 2015 repte hij er weliswaar van dat de overgang tussen lage versnellingen/bij hoge toeren met een “kleine schok” en een “knal” ging, maar hij heeft de auto daarna voor reparatie naar [appellant] gebracht (inleidende dagvaarding, 15), en [geintimeerde] stelt niet dat aansluitend daarop het fenomeen zich bleef voordoen. Dubbelsteyn heeft dit eind februari/begin maart 2016 in elk geval niet gerapporteerd, en ook Dekra heeft in haar rapport van 3 maart 2016 deze constatering niet gedaan. In tegendeel, Dekra vermeldt in dat rapport onder het kopje “proefrit” bij “versn.bak bijgeluiden/goed schakelen” een voldoende. Weliswaar is in dat rapport ook bij “-automaatbak” een onvolkomenheid aangevinkt (2.9 van het tussenarrest van 16 juli 2019), maar dat had (slechts) betrekking op het aspect “niveau koppelingsvloeistof”, niet het gestelde bonken tijdens het rijden. Wel heeft Dekra in haar rapport van 27 juli 2016 gerapporteerd dat het schakelen af en toe met een schok gaat, vooral bij gas geven bij 50 á 60 km/u. Deze constatering, ongeveer 10 maanden na de hiervoor vermelde reparatie van het toenmalige schokkerig reageren van de automaat, is echter onvoldoende voor de vaststelling dat die reparatie toen niet adequaat is verricht of anderszins dat de achterliggende oorzaak van het op 27 juli 2016 gerapporteerde fenomeen reeds bij aflevering aanwezig was of in de periode van de BOVAG-garantie was ontstaan.
stuurbekrachtiging
2.5.
[geintimeerde] stelt dat de slangen van de stuurbekrachtiging lekkage vertoonden en dat de stuurbekrachtiging ook overigens onvoldoende functioneerde (te zwaar sturen). Vast staat dat Dubbelsteyn eind februari/begin maart 2016 noteerde “slangen stuurbekrachtiging zweten erg” en Dekra op 3 maart 2016 rapporteerde “slangen stuurbekrachtiging lekken”. In haar rapportage van 27 juli 2016 noteerde Dekra dat de slangen van de stuurbekrachtiging erg “zweten”. Vast staat verder dat de auto APK is goedgekeurd zowel op 3 september 2015 als op 5 september 2016. Volgens de daarop toepasselijke regelgeving (productie 11 bij memorie van grieven) is het criterium hiervoor, voor zover van belang, dat de slangen ten behoeve van de stuurbekrachtiging geen beschadigingen vertonen waarbij het bewapeningsmateriaal zichtbaar is, en de onderdelen van de stuurbekrachtiging geen ernstige lekkage vertonen. Volgens opgave van [appellant] van 22 mei 2016 waren, na de toen verrichte reparaties door [naam 3], de slangen stuurbekrachtiging “in orde”.
2.6.
Deskundige Van Aken heeft verklaard dat “zweten” (bij vastpakken mag je hand vuil en vochtig worden) naar zijn mening geen gebrek oplevert, maar “lekken” (bij vastpakken is je hand kletsnat) wel. De grens is volgens Van Aken niet scherp te trekken. Voor het hof leveren de hiervoor in 2.5 genoemde constateringen onvoldoende grond op voor de vaststelling dat de slangen van de stuurbekrachtiging ten tijde van de aflevering van de auto lekten, of althans zodanig lekten dat zou moeten worden gesproken van een gebrek, of dat een achterliggend gebrek op het moment van aflevering aanwezig was. De enkele niet nader gekwantificeerde of gespecificeerde kwalificatie “lekken” in de rapportage van Dekra van 3 maart 2016 is, tegenover de hiervoor genoemde andersluidende bevindingen/kwalificaties, daarvoor onvoldoende.
2.7.
Ook is er onvoldoende grond om aan te nemen dat de stuurbekrachtiging ten tijde van de aflevering (anderszins) disfunctioneerde, of dat een achterliggende oorzaak op dat moment aanwezig was. Dubbbelsteyn (eind februari/begin maart 2016) en Dekra 3 maart 2016 noemen dit niet. De auto is op 3 september 2015 en 5 september 2016 APK goedgekeurd; het op dit punt relevante criterium luidt dat de stuurbekrachtiging goed moet functioneren (productie 11 bij memorie van grieven). Deskundige Van Aken heeft verklaard dat als de stuurbekrachtiging defect is, dit bij een apk-keuring direct wordt geconstateerd, “kan niet worden gemist”. [naam 3] heeft verklaard dat bij een uitgebreide proefrit na reparatie op 19 mei 2016, de auto ook wat de stuurbekrachtiging betreft naar behoren functioneerde. Dekra heeft in haar rapportage van 27 juli 2016 wel vermeld dat het sturen met draaiende motor te zwaar ging. Naast de eigen stellingname van [geintimeerde] is deze enkele bevinding, bijna 11 maanden na aflevering, evenwel onvoldoende voor de vaststelling dat dit, of een achterliggend gebrek, zich reeds ten tijde van de aflevering voordeed.
2.8.
Aan het voorgaande doet niet af dat [garagebedrijf] in zijn offerte van 21 juli 2016 een nieuwe pomp voor de stuurbekrachtiging offreerde. Deskundige Van Aken heeft weliswaar verklaard dat dat zou kunnen betekenen dat [garagebedrijf] daaraan – toen – een defect had geconstateerd, maar ook dat je een kapotte pomp “meteen” constateert. Hij vermoedt daarom dat het gestelde defect zich niet al op 3 maart 2016 voordeed, omdat Dekra dit toen niet heeft gerapporteerd. Overigens verdient aantekening dat Dekra in haar rapportage van 27 juli 2016 ook niet heeft geconstateerd dat de pomp defect was, maar slechts dat de stuurbekrachtiging moest worden gecontroleerd en dat “waar nodig” reparaties moesten worden uitgevoerd.
olielekkage
2.9.
Volgens [geintimeerde] vertoonde de auto olielekkage. Dubbelsteyn (eind februari/begin maart 2016) en Dekra (3 maart 2016) hebben dit ook gerapporteerd. Dubbelsteyn meldde hierover “klepdekselpakkingen lekkage” en Dekra “lekkage motorolie” en “olielekkage carter? Klepdeksels? Etc.”. In maart 2016 heeft [naam 3] de klepdekselpakkingen vervangen en in mei 2016 een olielek gerepareerd.
2.10.
[garagebedrijf] heeft op 21 juli 2016 geoffreerd “vloeistofcarter uit- en inbouwen/afdichten en vervangen” (EUR 127,20). Dekra heeft op 27 juli 2016 gerapporteerd dat er nog duidelijk sprake is van olielekkage. Deskundige Van Aken heeft over de door Dekra aangeleverde foto’s niet eenduidig verklaard dat daarop is te zien dat sprake is van lekkage (in zijn schriftelijke verklaring sub C, bijlage bij het proces-verbaal, houdt hij rekening met “morsen”), met uitzondering van de foto van de omgeving van de carter (foto rechtsboven op p. 7 van het Dekra-rapport). Daar zag hij een lek. Tijdens het rijden wordt de lekkende olie verspreid over de hele onderkant van de auto en dat is wat je op die foto ziet, aldus Van Aken. Hij acht onaannemelijk dat de zichtbare olie afkomstig is van een reeds gerepareerd lek. Als je een lek hebt gerepareerd, dan zul je immers de omgeving van het lek gaan poetsen, en daarna druk op de olie gaan zetten om te constateren of het lek goed gedicht is (proces-verbaal, sub D). Op basis van deze bevindingen acht het hof aannemelijk dat eind juli 2016 sprake was van olielekkage van of bij de carter. Dit is echter onvoldoende – naast de eigen stellingname van [geintimeerde] – voor de vaststelling dat deze lekkage, of de achterliggende oorzaak daarvan, zich reeds ten tijde van de aflevering van de auto (bijna 11 maanden eerder) had voorgedaan. Pas op 28 februari 2016 had [geintimeerde] voor het eerst geklaagd over olielekkage. Dubbelsteyn heeft daarop “klepdekselpakkingen lekkage” gerapporteerd, en vaststaat dat [appellant] later de klepdekselpakkingen heeft laten vervangen. Dekra heeft het in haar rapport van 3 maart 2016 ook over olielekkage in relatie tot de klepdeksels (daarna vervangen), en ook in relatie tot de carter, maar beide met een vraagteken.
2.11.
Aan het voorgaande doet niet af dat deskundige Van Aken heeft verklaard dat de carterstopring bij auto’s van dit type, van deze serie, een bekend probleem was, en dat volgens zijn informatie destijds dealers deze aanstonds pleegden te vervangen. Het is immers niet duidelijk of op het moment van aflevering aan [geintimeerde] de carterstopring bij deze auto niet al (eens) was vervangen, en hoe dan ook is onduidelijk welke kwaliteit op dat moment de aanwezige carterstopring had.
2.12.
Ten overvloede overweegt het hof dat indien al zou worden aangenomen dat de carterstopring, of overigens olielekkage, een gebrek was dat reeds ten tijde van de aflevering aanwezig was, dit de door [geintimeerde] ingeroepen ontbinding van de overeenkomst niet zou wettigen of rechtvaardigen. Hierbij betrekt het hof dat [appellant] in hoger beroep een beroep heeft gedaan op een door hem op 27 juni 2016 aan de rechtsbijstandverlener van [geintimeerde] gezonden e-mail, naar aanleiding van klachten van deze van 21 juni 2016, waarin hij een nadere toelichting vraagt op de klachten, en zich tevens bereid verklaart om eventuele onvolkomenheden in de door [naam 3] verrichte reparaties te verbeteren. Deze in het hoger beroep door [geintimeerde] niet (nader) weersproken stellingname richt zich klaarblijkelijk, en met succes, tegen de ongeclausuleerde vaststelling door de rechtbank in 2.15 van het bestreden vonnis dat [appellant] naar aanleiding van klachten van [geintimeerde] van 21 juni 2016 “niet bereid bleek tot reparatie van de auto”. Mede tegen deze achtergrond slaagt het verweer van [appellant] dat het betreffende gebrek (verondersteld dat dit ten tijde van de aflevering al aanwezig was) de door [geintimeerde] ingeroepen ontbinding niet rechtvaardigde.
koelvloeistof
2.13.
Volgens [geintimeerde] was de auto (het koelvloeistofreservoir) afgevuld met verkeerde koelvloeistof: rode in plaats van blauwe. Dit heeft ook Dekra geconstateerd in haar rapport van 27 juli 2016, en ook volgens Van Aken moet voor een BMW blauwe koelvloeistof worden gebruikt in plaats van rode. Dit door [geintimeerde] gestelde gebrek was niet eerder aan [appellant] gemeld dan in de brief van [geintimeerde] van 11 augustus 2016, waarin hij de ontbinding reeds inriep. Nu [appellant] op dat specifieke punt niet in gebreke was gesteld, kan daarop de ontbinding ook niet slagen. Overigens had [appellant] in zijn antwoord op deze brief aangevoerd dat de koelvloeistof conform voorschrift van de BMW dealer was ingezet, en vermeldt de betreffende factuur van [naam 3] van 23 maart 2016 ook “BMW specificatie” bij het betreffende product Coulant SP 11. Dat dit product niet goed was, heeft [geintimeerde] niet specifiek aangevoerd. Hoe dan ook, dat [appellant] zich in zijn brief van 16 augustus 2016 niet aanstonds bereid verklaarde de mogelijke onvolkomenheid te herstellen (door de aanwezige koelvloeistof geheel te vervangen door die van de juiste soort) sauveert niet alsnog de ontbinding.
remleidingen
2.14.
Dekra heeft op 3 maart 2016 beginnende putcorrosie op de remleidingen gerapporteerd. Met zijn ingebrekestelling van 21 april 2016 heeft [geintimeerde] als gebrek vermeld dat de remleiding niet was “vervangen”. Dat vervanging nodig was blijkt uit de beschikbare rapportages echter niet. [appellant] heeft ook niet toegezegd – zijn grief tegen het andersluidende oordeel van de rechtbank slaagt – om alle in de ingebrekestelling genoemde gebreken, en dus ook dit gestelde gebrek, (aldus) te verhelpen. De foto’s in de rapportage van Dekra van 27 juli 2016 laten inderdaad (geringe) putcorrosie zien, maar – verondersteld dat deze ook al aanwezig was bij aflevering – deze is van onvoldoende gewicht om als gebrek te kwalificeren, althans om de ingeroepen ontbinding te rechtvaardigen, ook als zou worden uitgegaan van (combinatie met) het hiervoor in 2.12 veronderstellenderwijs aangenomen gebrek.
vergrendeling bestuurdersportier
2.15.
Het hof verwijst kortheidshalve naar 2.5-7 van het tussenarrest van 16 juli 2019. De in 2.7 van dat arrest vermelde verklaring van [naam 4] dat het slotmechanisme in slechte conditie en ernstig gecorrodeerd was, rechtvaardigt de kwalificatie dat sprake was van een gebrek. Op de voet van artikel 7:18 lid 2 BW wordt vermoed dat dit gebrek al ten tijde van de aflevering aanwezig was. Dat vermoeden heeft [appellant] niet ontzenuwd. Bovendien viel het binnen de termijn van, en daarom onder de BOVAG-garantie. De stelling van [appellant] dat [naam 4] zijn hier bedoelde verklaring onder druk van [geintimeerde] had afgelegd, maakt dit niet anders. Dat [appellant] mogelijk de vergrendeling in vastgevroren toestand had kapotgetrokken leidt evenmin tot een ander oordeel; staan blijft immers dat volgens de verklaring van [naam 4] het slot mechanisme in slechte conditie en ernstig gecorrodeerd was. Het bewijsaanbod van [appellant] op p. 8 van zijn conclusie van antwoord ziet niet specifiek hierop (dat wil zeggen: dat deze slechte conditie/ernstige corrosie zich niet voordeed), en het hof ziet ook geen aanleiding om op dit punt (tegen)bewijslevering toe te laten. De rechtbank heeft [appellant] terecht veroordeeld tot vergoeding van de betreffende kosten.
schade tegels
2.16.
[geintimeerde] heeft op of kort na 28 februari 2016 bij [appellant] melding gedaan van olielekkage; daarop hebben Dubbelsteyn en Dekra ook olielekkage vastgesteld, en [naam 3] heeft daaropvolgend in opdracht van [appellant] klepdekselpakkingen vervangen. Tussen partijen is niet in geschil dat defecte klepdekselpakkingen bron van olielekkage kunnen zijn. Tegen deze achtergrond acht het hof voldoende aannemelijk dat de door [geintimeerde] gemelde olielekkage op de tegels van zijn oprit eind februari 2016, inderdaad, zoals hij stelt, afkomstig was van de auto. De rechtbank heeft [appellant] daarom terecht veroordeeld tot vergoeding van de betreffende schade.
dwaling
2.17.
Nu niet kan worden vastgesteld dat de auto bij aflevering en (dus) ook bij het sluiten van de koopovereenkomst relevante gebreken vertoonde, faalt ook het (subsidiaire) beroep van [geintimeerde] op dwaling.
de door [geintimeerde] gevorderde expertisekosten
2.18.
[appellant] komt terecht op tegen de toewijzing door de rechtbank van de door [geintimeerde] gevorderde expertisekosten ter zake van het Dekra-rapport van 27 juli 2016. Dit rapport heeft geen gebreken aan het licht gebracht die de ontbinding van de koopovereenkomst rechtvaardigden, of die anderszins voor rekening van [appellant] zouden behoren te komen. Er is daarom geen grondslag aan te wijzen die rechtvaardigt dat [appellant] de kosten hiervan draagt.
de door [appellant] gevorderde expertisekosten
2.19.
Op grond van artikel 353 lid 1 Rv (slot) is [appellant] niet ontvankelijk in zijn vordering tot vergoeding van expertisekosten.
slotsom; restitutie, beslag- en proceskosten
2.20.
De grieven behoeven voor het overige geen bespreking. Partijen hebben geen gespecificeerd bewijs aangeboden van feiten die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen, behoudens voor zover de rechtbank heeft toegewezen de vorderingen van [geintimeerde] tot voldoening van € 245,91, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2016 (portiervergrendeling) en € 880,92 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2016 (olie op tegels), de overige vorderingen van [geintimeerde] en de hiervoor in 2.19 genoemde vordering van [appellant] (alsnog) afwijzen, en [geintimeerde] veroordelen tot restitutie aan [appellant] van wat deze ter uitvoering van dat vonnis aan [geintimeerde] heeft voldaan (€ 15.974,21), onder aftrek van de bedragen van de hiervoor bedoelde terecht toegewezen vorderingen ter zake van portiervergrendeling en olie op tegels en de daarop gevallen rente tot de dag van betaling, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling (8 januari 2018), en de beslagkosten. Het hof zal verder [geintimeerde] , als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de proceskosten van beide instanties. Het hof begroot de kosten aan de zijde van [appellant] tot op heden voor het beslag op € 526,93, voor de eerste aanleg op € 600 (2 punten x tarief € 300) en voor het hoger beroep op € 7.977,74 volgens de navolgende specificatie:
dagvaarding hoger beroep
€ 81,99
griffierecht hoger beroep
€ 726,00
kosten deskundige
€ 2.873,75
salaris advocaat hoger beroep (4 punten x tarief € 1.074)
€ 4.296,00
€ 7.977,74
2.21.
De nakosten begroot het hof zoals het dictum vermeldt.

3.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van 14 december 2017, behoudens voor zover de vorderingen van [geintimeerde] van € 245,91 + wettelijke rente (portiervergrendeling) en van € 880,92 + wettelijke rente (olie op tegels) daarin zijn toegewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
  • veroordeelt [geintimeerde] tot betaling aan [appellant] van € 15.974,21, verminderd met (€ 245,91 + wettelijke rente (artikel 6:119 BW) vanaf 8 december 2016 tot 8 januari 2018) en verminderd met (€ 880,92 + wettelijke rente (artikel 6:119 BW) vanaf 28 februari 2016 tot 8 januari 2018), dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) vanaf 8 januari 2018;
  • veroordeelt [geintimeerde] in de beslagkosten van [appellant] ten bedrage van € 526,93;
  • veroordeelt [geintimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg, aan de zijde van [appellant] tot aan de datum van het bestreden vonnis begroot op € 600;
  • veroordeelt [geintimeerde] in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van [appellant] begroot op € 7.977,74 tot op heden, en op € 131 voor het nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 68 indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 68, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van de betreffende termijn van 14 dagen;
  • verklaart dit arrest wat deze veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Frieling, P. Glazener en J.M. Heikens en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 augustus 2020 in aanwezigheid van de griffier.