ECLI:NL:GHDHA:2020:207

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
11 februari 2020
Zaaknummer
200.241.483/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep loonvordering en proceskostenveroordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, waarin een gedeelte van haar loonvordering was afgewezen. [appellante] was in dienst bij Alpha Facility Group B.V. en had een loonvordering ingesteld voor achterstallig salaris en een transitievergoeding. De kantonrechter had de loonvordering voor een bepaalde periode afgewezen, maar de vordering voor een andere periode toegewezen.

[appellante] is in hoger beroep gegaan, waarbij zij haar vordering heeft vermeerderd. Het hof heeft vastgesteld dat de vermeerdering van eis niet tijdig aan de niet verschenen partij, Alpha, is betekend, en heeft deze buiten beschouwing gelaten. Het hof heeft de feiten van de zaak beoordeeld, waaronder de ontvangst van salaris door [appellante] op een bankrekening die zij betwistte.

Het hof heeft geoordeeld dat de kantonrechter de loonvordering over de afgewezen periode ten onrechte had afgewezen. Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd voor zover het de loonvordering over die periode betreft en heeft Alpha veroordeeld tot betaling van het achterstallige salaris, inclusief wettelijke verhoging. Tevens is Alpha veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.241.483/02
Zaaknummer rechtbank : 5665869 RL EXP 17-2333

arrest van 18 februari 2020

inzake

[appellante],

wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. Ü Arslan te Den Haag,
tegen

Alpha Facility Group B.V.,

gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Alpha,
niet verschenen.

Het geding

Bij exploot van 19 maart 2018 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, locatie Den Haag, van 19 december (het hof leest:) 2017 (hierna: het bestreden vonnis). Op de rolzitting van 26 juni 2018 is verstek verleend tegen Alpha waarna [appellante] een memorie van grieven heeft genomen, waarbij zij tegen het bestreden vonnis één grief heeft aangevoerd. Op 2 oktober 2018 is de zaak ambtshalve doorgehaald.
Vervolgens is de zaak op de rolzitting van 2 juli 2019 opnieuw opgebracht. Daarna is arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

De feiten
1. Aan het bestreden vonnis is voorafgegaan het tussenvonnis van 4 juli 2017. Het hof gaat uit van de door de kantonrechter onder punt 2 van dat tussenvonnis vastgestelde feiten omdat deze niet in geschil zijn. Het gaat, voor zover nu nog relevant, om de navolgende feiten.
1.1.
[appellante] is op [datum] 2012 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij Alpha als [functienaam]. Met ingang van [datum] 2014 is zij arbeidsongeschikt geworden.
1.2.
Bij brief van 13 april 2016 heeft Alpha, na de op 12 april 2016 verkregen vergunning van het UWV, de arbeidsovereenkomst met [appellante] met ingang van 23 mei 2016 opgezegd.
1.3.
Alpha heeft in de periode tussen 31 december 2014 en 23 april 2015 het salaris van [appellante] overgemaakt naar een bankrekening met IBAN-nummer [nummer IBAN].
De eerste aanleg
2.1.
Bij inleidende dagvaarding heeft [appellante] betaling gevorderd van € 2.955,55 aan achterstallig salaris, € 1.477,78 aan wettelijke verhoging en € 377,64 aan transitievergoeding, met nevenvorderingen. Bij verstekvonnis van 4 oktober 2016 (hierna: het verstekvonnis) zijn deze vorderingen toegewezen. Alpha heeft bij verzetdagvaarding de vernietiging van het verstekvonnis gevorderd alsmede niet-ontvankelijkverklaring van [appellante] in haar vorderingen, althans afwijzing daarvan, met nevenvorderingen.
2.2.
De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis (en het daaraan voorafgaande tussenvonnis) een onderscheid gemaakt tussen de loonvordering van [appellante] die betrekking heeft op de periode van [datum] 2015 tot en met 23 april 2015 (periode 1) en die betrekking heeft op de periode van 24 april 2015 tot en met [datum] 2016 (periode 2). Onder vernietiging van het verstekvonnis heeft de kantonrechter de vordering van [appellante] tot betaling van loon over periode 1 afgewezen, en die over periode 2 (in het vonnis berekend op € 1.821,12 netto en te vermeerderen met een wettelijke verhoging van 10%) toegewezen, met veroordeling van Alpha in de proceskosten “van de inleidende dagvaardingsprocedure”. De “proceskosten van de verzetprocedure” heeft de kantonrechter gecompenseerd.
Het hoger beroep
3. Het door [appellante] ingestelde hoger beroep heeft, naar het hof begrijpt, uitsluitend betrekking op het afgewezen gedeelte van de loonvordering, dus op het deel dat ziet op periode 1. Bij memorie van grieven (MvG) heeft zij haar vordering vermeerderd in die zin dat zij nu – anders dan bij inleidende dagvaarding, in verband met salaris over december 2014 – in totaal € 3.182,90 (in plaats van € 2.995,55) en een wettelijke verhoging van € 1.591,45 (in plaats van € 1.477,78) vordert.
4. Op grond van art. 353 lid 1 juncto 130 lid 3 Rv is een vermeerdering van eis ten opzichte van een niet in het geding verschenen partij uitgesloten, tenzij die vermeerdering tijdig bij exploot aan de niet verschenen partij is kenbaar gemaakt. Niet is gesteld of gebleken dat de vermeerderde eis bij exploot aan Alpha is betekend. De eisvermeerdering wordt dus bij de verdere beoordeling van het hoger beroep buiten beschouwing gelaten.
[appellante] heeft dezelfde vermeerdering van eis bij akte van 26 september 2017 ook in eerste aanleg voorgelegd. Voor zover [appellante] in hoger beroep beoogt aan te voeren dat de kantonrechter de vermeerderde eis ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten, gaat het hof daaraan in verband met het bepaalde in art. 130 lid 2 Rv voorbij.
5. De grief van [appellante] richt zich tegen rov. 5.1. van het bestreden vonnis waarin het volgende is overwogen:

De kantonrechter handhaaft hetgeen hij heeft overwogen in het tussenvonnis van 4 juli jongstleden. In het bijzonder handhaaft hij zijn oordeel dat, nu [appellante] heeft erkend dat de loonbetaling van Alpha van 31 december 2014 is ontvangen op bankrekeningnummer [nummer IBAN], dit bankrekeningnummer als het bankrekeningnummer van [appellante] heeft te gelden en dat daarmee ook de betalingen van Alpha tot en met 23 april 2015 door [appellante] zijn ontvangen. Gelet op de beslissing die in het tussenvonnis op dit deel van de vordering is gegeven zal de akte vermeerdering van eis van de zijde van [appellante], waarin wordt ontkend dat voornoemd bankrekeningnummer van [appellante] is, buiten beschouwing worden gelaten.
[appellante] stelt zich op het standpunt dat de genoemde bankrekening nooit haar bankrekening is geweest, ook niet in december 2014. Zij heeft, anders dan zij in de inleidende dagvaarding tot uitgangspunt heeft genomen, ook in december 2014 geen salaris van Alpha ontvangen. De gevolgtrekking die de kantonrechter verbindt aan haar oorspronkelijke standpunt in eerste aanleg – dus dat bankrekeningnummer [nummer IBAN] als van [appellante] heeft te gelden –, is dus ondeugdelijk, aldus [appellante].
5.1.
Het hof stelt bij de beoordeling van de grief voorop dat ook in hoger beroep een vordering, zoals de loonvordering betreffende periode 1 die nu voorligt, moet worden afgewezen wanneer deze de rechter ongegrond of onrechtmatig voorkomt (art. 139 Rv. jo art. 353 Rv, vgl. HR 11 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL8504). Verder geldt dat, gelet op de devolutieve werking van het appel, de desbetreffende grief moet worden beoordeeld met inachtneming van hetgeen de wederpartij in eerste aanleg heeft aangevoerd.
5.2.
[appellante] licht haar stelling dat de door de kantonrechter in rov. 5.1. van het bestreden vonnis genoemde bankrekening nooit de hare is geweest toe als volgt. Zij heeft tot en met juni 2014 haar salaris ontvangen op de bankrekening met nummer [nummer 1] en, op haar verzoek, vanaf juli 2014 op de bankrekening met nummer [nummer 2]. Na november 2014 heeft zij geen salaris meer ontvangen. Als Alpha haar salaris sedertdien op een andere bankrekening heeft betaald (vgl. rov. 1.3) heeft zij ten onrechte niet aan [appellante] betaald, aldus [appellante].
5.3.
In eerste aanleg heeft Alpha, voor zover nu relevant, het volgende tot haar verweer aangevoerd:
(i) [appellante] heeft te laat, want eerst nadat Alpha betalingsbewijzen heeft overgelegd, naar voren gebracht dat het rekeningnummer waarop betaald is, niet correspondeert met haar bankrekeningnummer waardoor Alpha ter comparitie niet inhoudelijk heeft kunnen reageren.
(ii) Alpha heeft aan haar (proces- en bewijsrechtelijke) verplichtingen voldaan en [appellante] maakt misbruik van procesrecht.
(iii) Pas bij brief van 28 april 2016 van haar gemachtigde verzoekt [appellante] betaling van achterstallig salaris. Indien betaling daadwerkelijk van de ene op de andere dag achterwege was gebleven, zou er een verzoek om hervatting van de betalingen zijn gedaan. Dan zou eerder ontdekt zijn dat zij het salaris niet had ontvangen.
(iv) De conclusie die de kantonrechter in zijn tussenvonnis van 4 juli 2017 aan de betaling van december 2014 heeft verbonden, is juist. Tot en met week 48 heeft Alpha betaald op een ABN-bankrekening en daarna op een ING-bankrekening. Dat volgt ook uit de door [appellante] overgelegde bankafschriften.
5.4.
Deze verweren weerleggen de grief niet. Daartoe overweegt het hof het volgende.
In dit stadium is niet relevant dat Alpha kennelijk ter comparitie in eerste aanleg niet heeft kunnen reageren op het betoog van [appellante] (punt (i)). Niet is gesteld of gebleken dat zij nadien niet heeft kunnen reageren. Door niet te verschijnen in hoger beroep heeft zij de mogelijkheid om in hoger beroep te reageren aan zich voorbij laten gaan.
De verweren onder de punten (ii) en (iv) doen geen recht aan het processuele debat tussen partijen. De discussie is niet of Alpha betalingen heeft gedaan, maar of Alpha betalingen op een aan [appellante] toebehorende bankrekening heeft gedaan. Dat Alpha in de relevante periode wel betalingen op een ING-bankrekening heeft gedaan maakt dit niet anders.
Het verweer onder (iii) moet kennelijk worden opgevat als een beroep op rechtsverwerking. Dit verweer faalt omdat een enkel stilzitten daarvoor onvoldoende is en Alpha geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan bij haar gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat [appellante] haar aanspraak niet meer geldend zou maken, of waardoor de positie van Alpha onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden indien het recht of de bevoegdheid alsnog geldend wordt gemaakt.
Grief 1 slaagt dus.
Tot slot
6. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep doel treft. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd voor zover daarbij de loonvordering over periode 1 (€ 909,40) is afgewezen en de proceskosten van de verzetprocedure zijn gecompenseerd. In het bestreden vonnis onder 5.6 heeft de kantonrechter de toegewezen wettelijke verhoging over periode 2 gemotiveerd beperkt tot 10%. Het hof neemt voor wat betreft de wettelijke verhoging over periode 1 deze motivering over en maakt deze tot de zijne. Er is, nu daartoe geen enkel argument is aangedragen, geen aanleiding de wettelijke verhoging over periode 1 op een ander percentage te bepalen. Bij deze uitkomst past dat Alpha als de in het ongelijk te stellen partij wordt veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep. Het arrest zal, zoals door [appellante] gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

Beslissing

Het hof:
  • vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 19 december 2017 voor zover daarbij de loonvordering over periode 1 is afgewezen en de proceskosten in de verzetprocedure zijn gecompenseerd, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
  • veroordeelt Alpha om tegen bewijs van kwijting aan [appellante] te betalen de som van € 909,40 netto aan achterstallig salaris, alsmede de som van € 90,94, zijnde de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 lid 1 BW;
  • veroordeelt Alpha tot betaling van de kosten van de procedure in eerste aanleg tot de datum van het vonnis vastgesteld op € 822,77, waaronder € 500,- als salaris gemachtigde;
  • veroordeelt Alpha tot betaling van € 100,- aan nasalaris, voor zover [appellante] daadwerkelijk nakosten zal maken, en voorts, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de explootkosten van betekening van het vonnis;
  • bekrachtigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderwerpen voor het overige;
- veroordeelt Alpha in de kosten van dit geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellante] tot deze uitspraak begroot op € 430,01 aan verschotten, op € 759,- aan salaris voor de advocaat en op € 157,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 82,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de datum van dit arrest dan wel, voor wat betreft het bedrag van € 82,-, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van veertien dagen tot aan de dag van algehele voldoening;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.T. Nijhuis, H.J. van Kooten en R.J.F. Thiessen, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 februari 2020 in aanwezigheid van de griffier.