Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Rolnummer rechtbank : 5753753 RL EXLP 17-5329
Arrest van 18 februari 2020
[appellant] ,
[geïntimeerde 1]
[geïntimeerde 2],
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
(…) Laat even snel weten wanneer [naam zoon ] weg kan bij Ons Huuske
[appellant] heeft de huur- en klantovereenkomsten bij e-mail van 5 september 2014 opgezegd. De overeenkomsten zijn per 1 januari 2015 geëindigd, zodat [appellant] de huur en zorg tot die datum moet betalen. Hij kan de betaling niet opschorten. Omdat de kamer van [naam zoon ] niet was ontruimd, moet [appellant] ook een gebruiksvergoeding voor drie maanden (tot en met maart 2015) en de ontruimingskosten betalen. Hij is de wettelijke rente, de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten verschuldigd.
grief 1komt hij op tegen de veroordeling van hemzelf, omdat hij met betrekking tot de huur- en zorgovereenkomsten van [naam zoon ] steeds als bewindvoerder van [naam zoon ] handelde. Zijn
grief 2richt zich tegen het oordeel dat de overeenkomsten pas per 1 januari 2015 zijn geëindigd terwijl hij deze op 5 september 2014, althans op 17 september 2014, heeft opgezegd en ook zodanig handelde dat de overeenkomsten op 27 september 2014 eindigden. Met
grief 3keert hij zich tegen de toegewezen gebruiksvergoeding over 1 januari t/m maart 2015, waartoe hij opmerkt dat van meet af aan duidelijk was dat [naam zoon ] afstand had gedaan van hetgeen op 27 september 2014 in zijn kamer was achtergebleven en subsidiair, dat [geïntimeerden] zelf het achtergeblevene per 1 januari 2015 zouden verwijderen. Met
grief 4stelt [appellant] aan de orde dat de overeenkomsten tussen [naam zoon ] en de vennootschap onder firma zijn gesloten en de individuele vennoten dan niet bevoegd zijn om de vordering te innen en dus niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Met
grief 5keert hij zich tegen het toegewezen bedrag voor voeding, schoonmaak en was omdat na 27 september 2014 daarvoor geen kosten voor [naam zoon ] zijn gemaakt.
[geïntimeerden] hebben de grieven bestreden.
eerste griefheeft [appellant] betoogd dat [geïntimeerden] de verkeerde hebben gedagvaard. Zij hadden niet hem, maar “
[appellant] in zijn hoedanigheid van bewindvoerder” moeten dagvaarden. [geïntimeerden] erkennen dat niet [appellant] , maar [naam zoon ] degene is die de geldvordering verschuldigd is; zij stellen dat zij [appellant] in deze procedure aanspreken in zijn hoedanigheid van bewindvoerder. Teneinde onduidelijkheid hierover weg te nemen, hebben zij hun eis jegens [appellant] in hoger beroep aanvullend geformuleerd met de zinssnede “
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [naam zoon ]”.
optredend als de (wettelijk) vertegenwoordiger/gemachtigde” van [naam zoon ] . De klantovereenkomst is niet door [naam zoon ] zelf ondertekend, maar door mevrouw [X] . De huurovereenkomst hebben [geïntimeerden] gesloten met [appellant] “
als gemachtigde/wettelijk vertegenwoordiger” van [naam zoon ] , met [naam zoon ] als ‘huurder’ (hij gebruikt het gehuurde als woonruimte). Ook deze overeenkomst is niet door [naam zoon ] zelf ondertekend.
q.q.aanspreken.
vierde griefheeft [appellant] aangevoerd dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ( [geïntimeerden] ) niet bevoegd zijn om de vorderingen te innen, omdat de overeenkomsten zijn gesloten met hun vennootschap onder firma. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hadden niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, aldus de grief.
tweede griefheeft [appellant] zich op het standpunt gesteld dat hij de overeenkomst op 5 september 2014, althans op 17 september 2014 heeft opgezegd en dat deze opzegging en zijn handelen de overeenkomsten heeft doen eindigen op 27 september 2014, de dag waarop hij en [naam zoon 2] [naam zoon ] hebben opgehaald. Hij heeft daartoe aangevoerd dat artikel 7:408 lid 1 BW en 7:413 lid 1 BW van toepassing zijn en in de weg staan aan de contractuele opzegtermijn van zes maanden. Uit zijn schrijven en handelen was duidelijk dat hij de overeenkomsten op de kortst mogelijke termijn wilde beëindigen en op grond van artikel 7:411 BW kan hooguit doorbetaling tot 1 oktober 2014 worden toegewezen, aldus [appellant] .
eind 2014” weer in de Randstad gaat wonen. Dat duidt erop dat hij wilde dat de overeenkomsten tot die tijd – dus tot “eind 2014” – in stand zouden blijven en dat [appellant] ze níet per een eerdere datum (laat staan onmiddellijk) wilde opzeggen. Bovendien heeft hij in deze e-mail aan [geïntimeerden] gevraagd om hem bij te staan om “
het proces van afscheid en alles wat daarmee samengaat” mogelijk te maken. Ook dit duidt erop dat [appellant] er zelf van uitging dat de daadwerkelijke beëindiging van de overeenkomst nog enige tijd op zich zou laten wachten.
een proces van afscheid”. Ook uit de (ferme) toon van de e-mails hoefden [geïntimeerden] niet te begrijpen dat de contractuele verplichtingen meteen of op de kortst mogelijke termijn werden beëindigd of met onmiddellijke ingang werden opgezegd, te meer niet nu de overeenkomsten al jarenlang naar (meermalen geuite) tevredenheid liepen en [appellant] kort daarvoor nog had gesproken over een verhuizing “eind 2014”.
derde griefkomt [appellant] op tegen het oordeel dat hij voor de periode na 1 januari 2015 (in plaats van huur) een gebruiksvergoeding voor gebruik van de kamer van [naam zoon ] verschuldigd is. Deze grief slaagt.
vijfde griefheeft [appellant] aangevoerd dat de door [geïntimeerden] gevorderde betaling van drie facturen ad € 304,30 voor voeding (€ 248,98 per maand) en schoonmaak/wasfaciliteiten (€ 55,32 per maand) voor de maanden oktober, november en december 2014, kosten betreffen die niet gemaakt zijn. Betaling van deze facturen had daarom moeten worden afgewezen, aldus [appellant] . Het hof overweegt daarover het volgende.
Beslissing
bekrachtigthet bestreden vonnis van de kantonrechter Den Haag van 4 september 2017
behalvevoor zover daarin de bedragen van € 30.987,05 en 25.440,02 zijn genoemd; vernietigt die bedragen en
in zoverre opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [appellant] in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [naam zoon ] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerden] te betalen € 29.397,47, vermeerderd met de wettelijke rente over € 24.148,35 vanaf 1 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- wijst af het meer of anders gevorderde;