ECLI:NL:GHDHA:2020:2468

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
18 december 2020
Zaaknummer
200.263.669/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementspauliana en de nietigheid van de koopovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank in een faillissementskwestie. De curator van Hops VD Vastgoed B.V. heeft de nietigheid ingeroepen van een koopovereenkomst tussen Hops en de appellanten, [appellant 1] en de gezamenlijke erfgenamen van [erflater]. De curator stelt dat de verkoop van een woning aan de appellanten plaatsvond voor een prijs die aanzienlijk onder de marktwaarde lag, waardoor de schuldeisers van Hops benadeeld werden. Het hof verwijst naar eerdere arresten en vonnissen, waaronder een tussenvonnis van de rechtbank en een tussenarrest van het hof zelf, waarin de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde kwam. Het hof oordeelt dat de koopovereenkomst onverplicht was en dat de appellanten wisten of moesten weten dat de transactie de schuldeisers zou benadelen. De curator heeft voldoende bewijs geleverd dat de waarde van de woning de koopprijs overtrof, en het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen van de rechtbank. De appellanten worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.263.669/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/550699/ HA ZA 18-374
arrest van 8 december 2020
inzake

1.[ appellant 1],

wonende te Zoetermeer,
2. de gezamenlijke erfgenamen van [erflater],
wonende te Voorschoten,
appellanten,
hierna te noemen: [ appellant 1] en de erven [erflater], en gezamenlijk ook [appellanten],
advocaat: mr. G.J. de Bock te Leiden,
tegen
mr. W.T.N. Vlasveld in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Hops VD Vastgoed B.V.,
kantoorhoudende te Leiden,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de curator,
Hops VD Vastgoed B.V. hierna te noemen: Hops,
advocaat: mr. R.O. Tefij te Leiden.

1.Het geding

1.1.
Voor het verloop van het geding tot aan het arrest van 7 juli 2020 (hierna: het tussenarrest), verwijst het hof naar dat arrest. Bij dat arrest heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over de ontvankelijkheid van het hoger beroep.
1.2.
Partijen hebben aktes genomen, de stukken overgelegd en weer arrest gevraagd.

2.Beoordeling van het hoger beroep

2.1.
Het gaat in deze zaak om de verkoop en levering van een woning door Hops aan [ appellant 1] en [erflater] (hierna: [erflater]) enige maanden voorafgaand aan het faillissement van Hops. De curator in het faillissement van Hops stelt dat deze verkoop aanmerkelijk beneden de waarde was, en heeft daarom met een beroep op de faillissementspauliana de nietigheid ervan ingeroepen. Hij vordert in dit geding teruglevering van de woning aan de boedel.
feiten
2.2.
De door de rechtbank in het vonnis van 28 november 2018 (hierna: het tussenvonnis) onder 2. vastgestelde feiten zijn niet in geschil, behoudens:
  • de vaststelling in 2.2 dat [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) steeds (middellijk) enig aandeelhouder van Hops is geweest;
  • de vaststelling in 2.3 dat [ appellant 1] (middellijk) bestuurder van Hops is geweest; en
  • de vaststelling in 2.5 dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] werkneemsters van Hops zijn geweest.
2.3.
Het hof zal bij de beoordeling van de vorderingen van de curator op deze drie punten ingaan (hierna, achtereenvolgens 2.22, 2.25 en 2.19). Overigens gaat het, samengevat, om het volgende.
2.4.
[betrokkene 1] heeft op 29 april 2011 tegen een koopsom van € 215.000 de eigendom verworven van het woonhuis met ondergrond, erf, tuin en verder aanbehoren, staande en gelegen aan de [adres] (hierna: de woning), in onverhuurde staat.
2.5.
Op 8 maart 2013 is Hops opgericht, met [betrokkene 1] als (middellijk) enig aandeelhouder. Hops heeft zich mede beziggehouden met het uitlenen van personeel.
2.6.
Volgens inschrijvingen in het handelsregister was [ appellant 1] vanaf de datum van de oprichting van Hops tot aan zijn uittreding op 11 november 2016, via [Beheer B.V.] (hierna: [Beheer B.V.]), middellijk bestuurder van Hops. [betrokkene 1] was in deze periode en ook na 11 november 2016, ook middellijk bestuurder.
2.7.
Op 17 januari 2014 heeft [betrokkene 1] de woning in verhuurde staat aan Hops verkocht en geleverd tegen een koopsom van € 120.000.
2.8.
Op 11 november 2016 hebben Hops als verkoper en [ appellant 1] en [erflater] als kopers een koopakte ter zake van de woning getekend (hierna: de koopovereenkomst). De daarin opgenomen koopsom bedraagt € 120.000. Op dezelfde datum heeft Hops de woning in verhuurde staat aan [ appellant 1] en [erflater] geleverd. Volgens de leveringsakte werd de koopprijs voldaan door:
  • verrekening met een schuld uit geldlening aan [ appellant 1] van € 60.000;
  • betaling van € 30.000 op een rekening ten name van verkoper (zonder tussenkomst van de notaris);
  • betaling van € 30.000 op een door de notaris gehouden kwaliteitsrekening, ter uitbetaling zoals in de koopovereenkomst vermeld.
2.9.
Op 21 februari 2017 is Hops in staat van faillissement verklaard. Per 23 mei 2017 is in dit faillissement de curator als (opvolgend) curator benoemd. In het faillissement zijn preferente vorderingen ingediend door de belastingdienst (ten minste circa € 9.000) en door het UWV (€ 7.941,88 + € 1.496,25).
2.10.
[erflater] is op 23 juni 2017 overleden.
2.11.
De curator heeft tegenover [appellanten] de nietigheid van de koopovereenkomst ingeroepen op grond van artikel 42 Fw (faillissementspauliana).
vorderingen en vonnissen eerste aanleg
2.12.
In eerste aanleg heeft de curator gevorderd, samengevat:
- primair: verklaring voor recht dat de verkoop en levering van de woning door Hops aan [ appellant 1] en [erflater] paulianeus is en dat de curator die rechtshandelingen heeft vernietigd, althans vernietiging van deze verkoop en levering door de rechtbank, en tevens machtiging aan de curator om de vereiste teruglevering van de woning en de inschrijving daarvan in de openbare registers zelf te bewerkstelligen, met bepaling dat het vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van degenen die tot de rechtshandeling zijn gehouden, althans veroordeling van [appellanten] tot teruglevering, op verbeurte van een dwangsom;
- subsidiair: veroordeling van [appellanten] tot voldoening aan de curator van € 30.000, te vermeerderen met rente;
telkens met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten, waaronder beslagkosten en de nakosten, bij vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
2.13.
Met het tussenvonnis heeft de rechtbank voorshands vastgesteld dat [ appellant 1] en [erflater] ten tijde van de koopovereenkomst wisten dat benadeling van de schuldeisers van Hops daarvan het gevolg zou zijn, en [appellanten] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Na aktewisseling – met bewijsstukken – heeft de rechtbank bij vonnis van 29 mei 2019 (hierna: het eindvonnis en samen met het tussenvonnis: de bestreden vonnissen) het tegenbewijs niet geleverd geoordeeld, en de primaire vordering van de curator toegewezen, met veroordeling van [appellanten] in de kosten.
ontvankelijkheid van het hoger beroep
2.14.
[appellanten] heeft desgevraagd medegedeeld dat hij het instellen van het onderhavige hoger beroep niet heeft doen inschrijven in het rechtsmiddelenregister van de rechtbank Den Haag. Het hof komt terug van zijn voorlopige oordeel in het tussenarrest dat het hoger beroep alsdan niet ontvankelijk is. [appellanten] heeft terecht aangevoerd dat de vorderingen van de curator niet mede behelzen, en de rechtbank ook niet heeft toegewezen, vorderingen als bedoeld in artikel 3:300 lid 2 BW, maar vorderingen als bedoeld in artikel 3:300 lid 1 BW. Artikel 3:301 lid 2 BW is hierop niet van toepassing. [appellanten] is ontvankelijk in zijn hoger beroep.
beoordeling van de vorderingen in het hoger beroep
2.15.
[appellanten] vordert vernietiging van de bestreden vonnissen en afwijzing van de vorderingen van de curator, met veroordeling van de curator in de kosten van beide instanties. Met
grief 2komt hij op tegen het oordeel van de rechtbank dat [ appellant 1] tot en met 11 november 2016 middellijk bestuurder van Hops is geweest. Met
grieven 3 en 7komt [appellanten] op tegen het oordeel van de rechtbank dat de koopovereenkomst eerst op 11 november 2016 tot stand is gekomen en dat eerdere (mondelinge) afspraken daarover irrelevant zijn.
Grieven 5 en 6bestrijden het door de rechtbank aangenomen aanmerkelijke verschil tussen de koopprijs en de waarde van de woning.
Grieven 8 en 11bestrijden dat schuldeisers van Hops zijn benadeeld. Met
grieven 4 en 9-14komt [appellanten] op tegen het oordeel van de rechtbank dat [ appellant 1] en [erflater] wisten of moesten weten dat de koopovereenkomst en de uitvoering daarvan tot benadeling van schuldeisers van Hops zou leiden. [appellanten] voert met grief 14 ook nog aan dat de door de curator gevraagde veroordeling slechts kan worden uitgesproken onder veroordeling van hemzelf tot terugbetaling van de koopprijs (€ 120.000) en teruglevering van de aandelen in Hops.
Grief 1betreft de subsidiaire vordering van de curator.
2.16.
Voor een succesvol beroep op de faillissementspauliana (artikel 42 Fw) dient sprake te zijn van:
een onverplichte rechtshandeling
waardoor schuldeisers van de latere gefailleerde zijn benadeeld, terwijl
zowel de latere gefailleerde als – wanneer het, zoals hier, om een wederkerige overeenkomst gaat – diens contractspartij van die benadeling wist of moest weten.
2.17.
Onverplichte rechtshandeling (de koopovereenkomst).Tussen partijen is niet in geschil dat niet eerder dan op 11 november 2016, de dag van de levering, een schriftelijke koopovereenkomst tussen Hops, [ appellant 1] en [erflater] tot stand is gekomen. Eerdere gesprekken of zelfs mondelinge afspraken daarover zijn in het licht van het bepaalde in artikel 7:2 BW irrelevant. Grieven 3 en 7 falen. Op 11 november 2016 was het aangaan van de koopovereenkomst nog onverplicht; het gaat erom of Hops, [ appellant 1] en [erflater] toen wisten of moesten weten dat schuldeisers van Hops zouden worden benadeeld.
2.18.
Benadeling van schuldeisers.Volgens vaste rechtspraak hoeft voor een succesvolle actio Pauliana van onmiddellijke benadeling geen sprake te zijn; het gaat erom of benadeling kan worden vastgesteld op het moment dat de Pauliana wordt ingeroepen of de rechter erover beslist (reeds HR 23 december 1949, ECLI:NL:HR:1949:21,
NJ1950/262 (Boendermaker/Schopman)). Grief 8 is vergeefs voorgesteld.
2.19.
Met grief 11 komt [appellanten] op tegen de vaststelling door de rechtbank dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] werkneemsters waren van Hops en dat zij uit dien hoofde, op 11 november 2016 reeds, opeisbare vorderingen hadden op Hops. Voor de vraag of sprake is van benadeling van schuldeisers, kan – gelet op het hiervoor in 2.18 overwogene – in het midden blijven of deze vorderingen op 11 november 2016 materieel bestonden. In de eerste plaats geldt dat Hops bij verstekvonnissen van 19 oktober 2016 is veroordeeld om [betrokkene 2] en [betrokkene 3] achterstallig salaris (met verhogingen) te betalen en salaris te blijven betalen, en dat deze vonnissen intussen, in zoverre, onherroepelijk zijn. De schuld van Hops aan hen, die het UWV heeft overgenomen, staat hiermee vast. In de tweede plaats heeft Hops ook een fiscale schuld.
2.20.
Gegeven dat Hops (nog) schulden heeft, geldt dat de koopovereenkomst de schuldeisers heeft benadeeld indien kan worden vastgesteld dat, ten tijde van de transactie, de waarde van de woning de koopprijs overtrof. Ter onderbouwing van zijn stelling dat hiervan sprake is wijst de curator op het feit dat [betrokkene 1] de woning in 2011 voor € 215.000 had aangekocht, op waarderingen van de woning voor de onroerendezaakbelasting 2015 en de waterschapsbelasting 2016 van € 190.000 respectievelijk € 185.000, en op een in zijn opdracht in januari 2018 door NVM-makelaar-taxateur o.g. [makelaar] afgegeven marktwaarde voor de woning in verhuurde staat, uitgaande van een gemiddelde staat van onderhoud, van € 180.000. De koopprijs van 11 november 2016 ligt daar aanmerkelijk onder, aldus de curator. Volgens de curator is de tussen [betrokkene 1] en Hops overeengekomen koopprijs voor de woning van 17 januari 2014 (€ 120.000; hiervoor, 2.7) zonder betekenis voor de waarde ervan (toen), omdat het om verkoop aan een verbonden vennootschap ging.
2.21.
[appellanten] brengt hiertegen het volgende in:
[betrokkene 1] en Hops zouden er tegenover de bank alle belang bij hebben gehad om de woning, nadat deze begin 2014 door Hops was verworven (hiervoor, 2.7), hoger te waarderen indien dat verantwoord zou zijn geweest. Het feit dat dit niet is gebeurd wijst erop dat de overeengekomen koopprijs van € 120.000 op dat moment reëel was.
Na verwerving door Hops is de woning verhuurd met een netto huuropbrengst van ongeveer € 900 per maand, en in deze verhuurde staat verkocht aan [ appellant 1] en [erflater]. Naar gangbare en toen ook bruikbare maatstaven is de waarde van een verhuurde onroerende zaak gelijk aan 10-15 keer de jaarlijkse huuropbrengst; de tussen Hops en [ appellant 1] en [erflater] overeengekomen koopprijs ligt binnen die marge. Dit standpunt wordt bovendien ondersteund door een taxatierapport van Van Vliet Makelaardij van november 2013.
De binnenzijde van de woning verkeerde in verwaarloosde/slecht onderhouden/uitgewoonde staat. De door de curator ingeschakelde makelaar [makelaar] heeft de woning niet van binnen gezien en heeft daarmee geen rekening gehouden. Ook overigens is diens taxatie onjuist.
De door de curator genoemde heffingsgrondslagen waterschaps- en onroerendezaakbelasting gaan uit van de waarde in onverhuurde staat, terwijl de koopovereenkomst betrekking heeft op verhuurde staat, wat een lagere waarde meebrengt.
Ter zake van de hiervoor in 2.8 vermelde geldlening, had destijds [Beheer B.V.] 50% van de aandelen in Hops verkregen. Deze aandelen heeft [Beheer B.V.] in één transactie met [betrokkene 1] c.q. Hops teruggeleverd uit hoofde van de koop van de woning (door [ appellant 1] en [erflater] op 11 november 2016, zo begrijpt het hof de stelling van [appellanten]). Zou de woning te laag gewaardeerd zijn, dan zouden bij een hogere waardering de waarde van de aandelen die [Beheer B.V.] hield in Hops recht evenredig meer waard zijn en zou dit aan de koopprijs en afwikkeling niets veranderd hebben qua resultaat voor Hops.
2.22.
Het hof oordeelt hierover als volgt.
Ad a (belang tegenover de bank).[appellanten] geeft geen uitleg over de rol die “de bank” in het hele verhaal speelt, en evenmin over het hoe en waarom van het gestelde belang van een hogere koopprijs in relatie tot die bank. Het hof kan aan deze stellingen voorbijgaan.
Ad b (huurwaarde).Het hof kan [appellanten] niet volgen in diens stelling dat het door hem overgelegde taxatierapport van Van Vliet Makelaardij van november 2013, de gestelde waarde van € 120.000 op 11 november 2016 en/of de stelling dat naar destijds bruikbare maatstaven de waarde van een verhuurde onroerende zaak gelijk is aan 10-15 maal de jaarlijkse netto huuropbrengst, ondersteunt. De rendementsberekening die als bijlage bij die taxatie is opgenomen gaat voor de waarde vrij op naam uit van een rendement(seis) van 5% uitgaande van netto huurwaarde, dat wil zeggen 20 maal de netto jaarhuur. Na aftrek van (afgerond) 3% voor kosten koper, komt de berekening uit op een marktwaarde in verhuurde staat van 20 x 0,97 =
19,4maal de netto jaarhuur. Zijn stelling dat (desondanks) zou moeten worden uitgegaan van 10-15 maal de (netto) jaarhuur heeft [appellanten] niet onderbouwd.
Ad c (staat van onderhoud; waardeberekening makelaar [makelaar]).Zijn stelling dat de binnenzijde van de woning in (zeer) slechte staat van onderhoud etc. verkeerde, heeft [appellanten] tegenover de betwisting van de zijde van de curator, niet onderbouwd. Het hof kan aan deze stelling voorbijgaan. In elk geval lijkt [makelaar] in de door hem gegeven marktwaarde in verhuurde staat, uitgaande van werkelijke huuropbrengst, nog veel conservatiever te hebben gerekend/geschat dan Van Vliet in zijn taxatie. Van Vliet rekent blijkens zijn rendementsberekening met een afslag van 8% (lasten/beheer) om te komen van bruto tot netto huurwaarde op jaarbasis. [makelaar] gaat uit van een werkelijke maandhuur ten tijde van zijn waardebepaling van € 1.018,03; deze is onweersproken. De berekening van de marktwaarde in verhuurde staat door [makelaar] komt dan – volgens de methode Van Vliet – uit op € 180.000/(€ 1.018,03 x 12 x 0,92 x 0,97) =
16,5x de netto jaarhuur (i.p.v. Van Vliet 19,4).
Ten overvloede overweegt het hof nog dat als zou worden uitgegaan van de door [appellanten] gestelde netto maandelijkse huuropbrengst van € 900 ten tijde van de koopovereenkomst, dat volgens de hiervoor vermelde methodieken evenzeer zou uitkomen op een marktwaarde in verhuurde staat van veel meer dan € 120.000. Hetzelfde geldt indien zou worden uitgegaan van de in productie 2a bij de conclusie van antwoord genoemde (bruto) huurprijs van “iets minder dan 875 euro per maand”.
Ad d (heffingsgrondslag onroerendezaak- en waterschapsbelasting).Dat de heffingsgrondslagen onroerendezaakbelasting 2015 en waterschapsbelasting 2016 uitgaan van waarde in onverhuurde staat, maakt het voorgaande niet anders. [appellanten] heeft in elk geval onvoldoende toegelicht dat een waarde van de woning in onverhuurde staat van € 185.000 tot € 190.000, een waarde in verhuurde staat representeert van (niet noemenswaardig meer dan) € 120.000.
Ad e (samenhang met aandelentransactie).De stellingen van [appellanten] over de aandelentransactie kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Als [ appellant 1] of [Beheer B.V.] bij een hogere koopprijs voor de woning ook de 50% aandelen in Hops voor een hogere prijs had kunnen (terug)verkopen aan (een vennootschap van) [betrokkene 1], dan zou die hogere koopprijs voor de woning Hops wel baten, maar de hogere prijs voor de aandelen haar niet benadelen. Die hogere prijs voor de aandelen zou logischerwijs immers door (de vennootschap van) [betrokkene 1] moeten worden betaald, niet door Hops. Overigens heeft [appellanten] niet gesteld dat de aandelen ten tijde van de transactie een relevante waarde vertegenwoordigden. Ook indien juist is dat [ appellant 1] inderdaad, zoals [appellanten] stelt, (indirect) aandeelhouder was in Hops, en deze aandelen op 11 november 2016 weer (terug) aan (een vennootschap van) [betrokkene 1] heeft verkocht en/of geleverd, is dit daarom niet relevant.
2.23.
De conclusie moet luiden dat de koopprijs beneden de waarde was, en aldus de koopovereenkomst de schuldeisers in het faillissement van Hops heeft benadeeld. Grieven 5 en 6 falen in zoverre.
2.24.
Wetenschap van benadeling.De curator stelt dat [ appellant 1] en [erflater] ten tijde van de transactie wisten of moesten weten dat schuldeisers van Hops door de transactie zouden worden benadeeld. [appellanten] bestrijdt dat hiervan sprake was. Hij voert hiertoe het volgende aan:
kennis van [Beheer B.V.] is niet toerekenbaar aan [ appellant 1];
kennis van [Beheer B.V.] of [ appellant 1] is niet toerekenbaar aan [erflater];
[ appellant 1] en [erflater] hoefden geen rekening te houden met andere crediteuren van Hops dan [Beheer B.V.] en ALT en deze zijn uit de koopprijs voor de woning voldaan;
het was de bedoeling van [betrokkene 1] om de activiteiten in Hops nieuw leven in te blazen, en hij heeft daartoe de crediteuren [Beheer B.V.] en ALT voldaan, en de aandelen van [Beheer B.V.] in Hops terugverkregen;
de schuld van Hops aan de fiscus blijkt € 9.000 te bedragen; dit is nou niet een schuld die zodanig is dat dientengevolge op een faillissement van Hops gerekend had moeten worden;
Hops beschikte over een debiteurenportefeuille van circa € 52.000; [ appellant 1] en [erflater] mochten verwachten dat eventuele andere schuldeisers van Hops, zo die er waren, daaruit zouden kunnen worden voldaan.
2.25.
Het hof oordeelt hierover als volgt. Argument a. faalt. Nu [ appellant 1] enig bestuurder was en is van [Beheer B.V.], is ook niet inzichtelijk welke kennis [ appellant 1] niet
feitelijkzou hebben (gehad) die [Beheer B.V.] wel had. Argument b. klopt op zichzelf, maar dit kan niet tot vernietiging van de bestreden vonnissen leiden. De curator heeft iets tegengestelds niet verdedigd en ook de bestreden vonnissen gaan niet van iets anders uit. Wat de overige argumenten betreft geldt het volgende. Van zijn stelling dat de bedoeling van [betrokkene 1] was om Hops “nieuw leven” in te blazen, heeft [appellanten] geen enkele onderbouwing gegeven, en in elk geval heeft hij niet toegelicht dat [ appellant 1] en [erflater] erop mochten rekenen dat [betrokkene 1] Hops schuldenvrij zou maken. [appellanten] heeft ook niet concreet toegelicht dat [ appellant 1] en [erflater] niet wisten en niet moesten weten van de fiscale schuld van Hops of de tegen Hops ten gunste van T. en [betrokkene 3] gewezen vonnissen, of dat hij zich er wél van had vergewist dat Hops hiertegen verzet zou gaan aantekenen (en met succes) (wat niet is gebeurd). Tot slot heeft [appellanten] niet concreet gesteld dat hij ten tijde van de koopovereenkomst wetenschap had van de in de administratie van Hops opgenomen debiteurenportefeuille van circa € 52.000, laat staan van feiten en omstandigheden die erop duidden dat deze daadwerkelijk incasseerbaar was/waarde vertegenwoordigde. De curator heeft toegelicht dat dit laatste niet het geval is, en dit standpunt heeft [appellanten] niet voldoende gemotiveerd weersproken. De conclusie van dit alles is dat [appellanten] de stelling van de curator dat [ appellant 1] en [erflater] van de benadeling van schuldeisers van Hops wisten of moesten weten, niet voldoende gemotiveerd heeft weersproken. De grieven die opkomen tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellanten] het bewijsvermoeden van artikel 43 lid 1 aanhef en onder 1° Fw niet heeft ontzenuwd, behoeven tegen deze achtergrond geen bespreking. Hetzelfde geldt voor de grief die gericht is tegen het oordeel van de rechtbank dat [ appellant 1] tot 11 november 2016 indirect bestuurder van Hops was.
2.26.
Restitutie koopprijs/aandelen in Hops.[appellanten] stelt niet dat de boedel in het faillissement van Hops door de koopprijs is gebaat. Dit betekent dat [appellanten] voor het door hem betaalde slechts als concurrent schuldeiser in het faillissement kan opkomen (artikel 51 lid 3 Fw (slot)). De exclusieve wijze om deze vordering geldend te maken is indiening ter verificatie (artikel 26 Fw); in de onderhavige procedure is [appellanten] in deze vordering niet ontvankelijk. Dat [ appellant 1] een vordering op Hops zou hebben tot teruggave van aandelen, heeft [appellanten] gelet op het hiervoor in 2.22 onder e overwogene onvoldoende toegelicht. Wat hiervan zij, voor een dergelijke vordering – c.q. een tot vergoeding van de waarde ervan – geldt hetzelfde als voor de (gestelde) betaalde koopprijs.
2.27.
Slotsom; proceskosten.De grieven behoeven voor het overige geen bespreking. Nu [appellanten] de stellingen van de curator niet voldoende gemotiveerd heeft weersproken, wordt aan bewijslevering niet toegekomen. Het hof zal de bestreden vonnissen bekrachtigen en [appellanten] veroordelen in de kosten van het hoger beroep. Het hof begroot deze aan de zijde van de curator tot op heden op € 741 voor het griffierecht en € 3.161 voor het salaris van de advocaat, totaal € 3.902. De nakosten begroot het hof zoals het dictum vermeldt. Het hof zal deze kostenveroordeling, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

3.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt de bestreden vonnissen;
- veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de curator begroot op € 3.902 tot op heden, nog te verhogen met € 82 indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 82, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van de betreffende termijn van 14 dagen;
  • verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Frieling, M.C.M. van Dijk en A.J. Swelheim en is ondertekend en ter openbare terechtzitting van 8 december 2020 uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.