In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 november 2019. De verdachte, geboren in 1965, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie in de periode van 10 november 2012 tot en met 10 november 2014 te Uitgeest. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte, afgelegd bij de politie, als betrouwbaar beoordeeld en heeft geoordeeld dat de verdachte zich bewust was van het aangetroffen pistool in haar woning. De verdachte werd gedeeltelijk vrijgesproken van de tenlastelegging, omdat niet bewezen kon worden dat zij op de hoogte was van de aanwezigheid van andere wapens en munitie. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De straf is gematigd, omdat de verdachte een minder vergaande rol had in de zaak dan haar ex-echtgenoot, die het vuurwapen had aangeschaft. Het hof heeft de verdachte als strafbaar verklaard voor het handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie.