Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het geding
2.Feiten
U huurt van ons op tijdelijke basis een woning (…).Vanaf 1 januari 2018 is het niet meer mogelijk om op basis van artikel 15 van de Leegstandswet de woningen in de [a-laan] / [a-straat] tijdelijk te verhuren.
veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.Geschil in hoger beroep
I. een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst niet op 31 december 2017 of op een andere datum rechtsgeldig door opzegging is beëindigd en dat de ontruiming onrechtmatig is geweest;
als voorschot op de verhuiskostenvergoeding en vergoeding van schade, met rente;
4.Beoordeling in hoger beroep
1) in de huurovereenkomst is geen melding gemaakt van de aanvang van de vergunning waardoor het tijdvak niet volledig is opgenomen. Daarmee is niet voldaan aan artikel 16 lid 12 Leegstandwet;
2) na het sluiten van de huurovereenkomst heeft [appellant] niets meer van Poort6 vernomen. Na de overeengekomen beëindigingsdatum van 1 mei 2014 is geen nieuwe tijdelijke huurovereenkomst aangeboden;
3) door het niet in acht nemen van de formaliteiten is [appellant] in zijn belangen geschaad. Hij mocht erop vertrouwen dat met het verstrijken van de tijd en het uitblijven van inlichtingen van de kant van Poort6 de tijdelijke huurovereenkomst is overgegaan naar een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd. [appellant] kon daarom een beroep doen op de huurbescherming;
4) de vergunning ex artikel 15 Leegstandwet is verlopen; de vergunning is ingegaan op 20 augustus 2010 en had een maximale termijn van zeven jaar. Voor zover de laatste verlenging na 20 augustus 2017 doorloopt tot 1 januari 2018 is dat in strijd met de wet.
Tijdelijke huurovereenkomst ex artikel 15 Leegstandwet”. Ook de considerans en de bepalingen van de overeenkomst, waarin is verwezen naar verschillende bepalingen van de Leegstandwet, de vergunning van B en W en de voorgenomen sloop van de woning, wijzen erop dat partijen de bedoeling hebben gehad een huurovereenkomst op grond van de Leegstandwet te sluiten. Voor zover [appellant] in grief 1 veronderstelt dat de kantonrechter heeft vastgesteld dat “
hier geen sprake is van een situatie in de zin van artikel 15 lid 1 Leegstand(...)wet”, gaat hij uit van een verkeerde lezing van het bestreden vonnis.
tenzij van een andere bedoeling blijkt” heeft gedoeld op de aan de huurder voldoende duidelijk blijkende bedoeling van de verhuurder (TK 2012-2013 33 436, C, p. 6).
- bekrachtigt het tussen partijen op 2 augustus 2018 gewezen vonnis van de kantonrechter;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Poort6 tot op heden begroot op € 741 aan griffierecht en € 2.148 (2 punten à tarief II) aan kosten van de advocaat;
- wijst de vorderingen van [appellant] af;