ECLI:NL:GHDHA:2020:2901

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2020
Publicatiedatum
4 februari 2022
Zaaknummer
2200537319
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake vuurwapenbezit en schending van de redelijke termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 november 2019. De verdachte, geboren in 1967 en ten tijde van de behandeling in hoger beroep gedetineerd, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, voor het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie. In hoger beroep is de verdachte niet-ontvankelijk verklaard voor zover het hoger beroep gericht was tegen de vrijspraken in eerste aanleg. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 10 november 2012 tot en met 10 november 2014 in Nederland vuurwapens van categorie III en II voorhanden heeft gehad. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zou worden bevestigd, maar het hof heeft geoordeeld dat het vonnis niet in stand kan blijven. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar het onder 3 tenlastegelegde is bewezen verklaard. De verdachte is strafbaar bevonden en er is een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005373-19
Parketnummer: 10-960185-13
Datum uitspraak: 23 september 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 november 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1, 2e en 3e gedachtestreepje, en van het onder 2 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 1e en 4e gedachtestreepje, en ter zake van het onder 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts is beslist omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen als nader in het vonnis vermeld.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1, 2e en 3e gedachtestreepje, en van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde - tenlastegelegd dat:
1.
hij, terwijl verdachte bij vonnis van de rechtbank te Haarlem van 25 september 2007 in staat van faillissement is verklaard, op één (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 september 2007 tot en met 27 juli 2012 te Uitgeest, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn, verdachtes, schuldeiser(s)
a. a) baten niet heeft verantwoord en/of
b) enig(e) goed(eren) en/of geld(en) aan de boedel heeft onttrokken,
immers heeft hij voor de curator verzwegen en/of niet opgegeven (ad a en/of b)
- dat hij in februari 2011 en/of maart 2011 een geldbedrag ter hoogte van 45.000,-- euro, althans een geldbedrag, ter beschikking had (verkoop Mercedes aan
[slachtoffer] §8.1) en/of
- dat hij in de periode van 25 september 2007 tot en met 27 juli 2012 één of meerdere campers en/of auto's heeft gekocht en/of verkocht, te weten
- een Dethleffs (met kenteken) en/of
- een Bavaria (met kenteken) en/of
- een Chrysler Voyager (met kenteken)(§10.1);
3.
hij in of omstreeks de periode van 10 november 2012 tot en met 10 november 2014 te Uitgeest, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, voorhanden heeft gehad
(een) (vuur)wapens van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten
-een semi automatisch pistool met opdruk "Aut. Pistole Z r6.35 mm made in Czechoslovakia", kaliber 6.35 (.25 auto) met op de greep een logo van CZ met een daarbij passend patroonmagazijn en/of
munitie (patronen) van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten
-6 scherpe kogelpatronen van het merk Sellier & Bellot, kaliber 6.35 Browning en/of
-21 scherpe kogelpatronen van diverse merken, kaliber .38 Special en/of
-22 scherpe kogelpatronen van diverse merken, kaliber 6.35 Browning en/of
-13 scherpe kogelpatronen van Dynamite Nobel AG en/of
-2 gaspatronen in diverse kalibers en/of
een (vuur)wapen van categorie II van de Wet Wapens en Munitie, te weten:
-1 schietpen, merk Erma, model SG67E, kaliber .22LR, zijnde een vuurwapen dat uiterlijk gelijkt op een ander voorwerp, te weten een pen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de beslissing met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen die onder de nummers 1 tot en met 20 zijn vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat die inbeslaggenomen voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
(Partiële) vrijspraak
Ten aanzien van het onder 1, 1e gedachtestreepje (Mercedes).
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting staat vast dat de verdachte de Mercedes heeft gekocht van [naam] voor € 60.000,- en direct daarna voor € 45.000,- heeft doorverkocht aan [slachtoffer], terwijl de Mercedes niet op zijn naam heeft gestaan. Voorts kan worden vastgesteld dat de verdachte het bedrag van € 45.000,- niet heeft verantwoord aan de curator.
De verdachte heeft verklaard dat hij het bedrag van
€ 60.000,- niet direct behoefde te betalen en dat hij het bedrag van € 45.000,- contant heeft ontvangen. Volgens de verdachte had hij dit geld nodig omdat hij in die periode werd afgeperst.
Het hof is van oordeel dat gelet op de omstandigheden waaronder het tenlastegelegde heeft plaatsgevonden niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op een bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers. De verdachte behoort daarom van dit gedeelte van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1, 4e gedachtestreepje (de Dethleffs, de Bavaria en de Chrysler Voyager).
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte de twee campers en de auto genoemd in de tenlastelegging heeft gefinancierd vanuit zijn boedel, zodat de verdachte ook van dat gedeelte van de tenlastelegging behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in
of omstreeksde periode van 10 november 2012 tot en met 10 november 2014
te Uitgeest, in elk gevalin Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,voorhanden heeft gehad
(een
) (vuur
)wapen
svan categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten
-een semi automatisch pistool met opdruk "Aut. Pistole Z r6.35 mm made in Czechoslovakia", kaliber 6.35 (.25 auto) met op de greep een logo van CZ met een daarbij passend patroonmagazijn en
/of
munitie (patronen) van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten
-6 scherpe kogelpatronen van het merk Sellier & Bellot, kaliber 6.35 Browning en
/of
-21 scherpe kogelpatronen van diverse merken, kaliber .38 Special en
/of
-22 scherpe kogelpatronen van diverse merken, kaliber 6.35 Browning en
/of
-1 scherpe kogelpatroon van Dynamite Nobel AG en
/of
-2 gaspatronen
in diverse kalibersen
/of
een
(vuur
)wapen van categorie II van de Wet Wapens en Munitie, te weten:
-1 schietpen, merk Erma, model SG67E, kaliber .22LR, zijnde een vuurwapen dat uiterlijk gelijkt op een ander voorwerp, te weten een pen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in zijn woning een vuurwapen, munitie en een schietpen voorhanden gehad. Dergelijk wapenbezit verdient bestraffing, nu dat in de samenleving gevoelens van onveiligheid met zich mee brengt, temeer aangezien vuurwapens dikwijls worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten.
In dat verband rekent het hof het de verdachte aan dat hij de vuurwapens heeft aangeschaft vanwege het feit dat hij werd bedreigd, waarmee de kans dat de wapens om die reden op enig moment ook echt zouden worden gebruikt aanwezig was.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
31 augustus 2020, waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het plegen van dit strafbare feit niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Het hof is – alles overwegende – van oordeel dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden een passende en geboden reactie vormt.
Het hof heeft daarbij – met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht - rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte op 30 januari 2018 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren.
Het hof is echter van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in aanzienlijke mate is overschreden, gelet op de tijd die is verstreken tussen het verhoor van verdachte bij de politie op 10 november 2014 en het vonnis van de rechtbank op 13 november 2019.
Het hof zal de geconstateerde overschrijding verdisconteren in de strafmaat en in plaats van de overwogen gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden aan de verdachte opleggen.
Beslag
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals deze onder de nummers 21 tot en met 26 vermeld zijn op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, met betrekking tot welke het onder 3 bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontro-leerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals deze onder de nummers
1 tot en met 20 vermeld zijn op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam ter zake van het onder 1, 2e en 3e gedachtestreepje, en onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder
1, 1e en 4e gedachtestreepje, tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals deze onder de nummers 21 tot en met 26 vermeld zijn op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals deze onder de nummers 1 tot en met 20 vermeld zijn op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit arrest is gewezen door mr. B.P. de Boer, mr. M.J. de Haan-Boerdijk en mr. Y.J. Wijnnobel-van Erp, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 september 2020.
Mr. M.J. de Haan-Boerdijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.