ECLI:NL:GHDHA:2020:45

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
200.270.027/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderontvoering en gezagsrechten in internationale context

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake de teruggeleiding van een minderjarige naar Servië, die door de moeder naar Nederland is gebracht. De vader, die in Servië woont, verzoekt het hof om de bestreden beschikking van de rechtbank te vernietigen en de terugkeer van de minderjarige te gelasten. De moeder verzet zich hiertegen en vraagt het hof de beschikking te bekrachtigen. De minderjarige is geboren uit de inmiddels verbroken relatie van partijen en de moeder heeft op basis van een beslissing van de rechtbank in Belgrado, Servië, de ‘single custody’ over de minderjarige. De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen afgeleid gezagsrecht heeft op basis van het Servische recht. Het hof overweegt dat de overbrenging van de minderjarige naar Nederland ongeoorloofd is, omdat dit in strijd is met het gezagsrecht van de vader. Het hof concludeert dat de minderjarige bij terugkeer naar Servië in een ondragelijke toestand zou komen te verkeren, gezien de zorgen over zijn welzijn en de omstandigheden in Servië. Het hof wijst het verzoek tot teruggeleiding af en bekrachtigt de bestreden beschikking, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 8 januari 2020
Zaaknummer : 200.270.027/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 19-7047
Zaaknummer rechtbank : C/09/580803
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] , Servië,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.H. Weermeijer te Leiden,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.G. Hendriks te Amsterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de bijzondere curator] ,
gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
Als belanghebbende is aangemerkt:
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [plaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 2 december 2019 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 20 november 2019 van de rechtbank Den Haag (hierna: de bestreden beschikking).
De moeder heeft op 11 december 2019 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof is van de zijde van de bijzondere curator op 11 december 2019 een bericht ingekomen.
Bij het hof zijn voorts van de zijde van de vader de volgende stukken ingekomen:
- op 6 december 2019 een faxbericht met als bijlage een journaalbericht van diezelfde datum met bijlage;
- op 12 december 2019 een faxbericht met als bijlage een journaalbericht met bijlagen.
De zaak is op 13 december 2019 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • mr. J.H. Weermeijer;
  • de moeder en haar advocaat, en bijgestaan door [tolk] tolk in de Servische taal.
  • de bijzondere curator;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
De hierna te noemen minderjarige is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken en heeft hiervan ook gebruik gemaakt. De minderjarige is in raadkamer door de voorzitter gehoord in het bijzijn van de bijzondere curator en [tolk] , tolk in de Servische taal.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikking van 17 oktober 2019 van de rechtbank Den Haag en de bestreden beschikking.
Bij voormelde tussenbeschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, [de bijzondere curator] tot bijzondere curator benoemd over de hierna te noemen minderjarige en bepaald dat de bijzondere curator aan haar schriftelijk verslag diende te doen. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing ten aanzien van het verzoek tot teruggeleiding aangehouden.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de vader afgewezen en daartoe overwogen dat – kort samengevat – de moeder ‘single custody’ is toegekend en uit de Servische Familiewet (hierna SFw) volgt dat zij dan geen toestemming nodig heeft van de vader dan wel van de rechtbank om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige te wijzigen. De vader had de rechtbank verzocht:
- te bevelen dat [de minderjarige] (hierna: de minderjarige), geboren [in] 2012 te [geboorteplaats] , Servië, onmiddellijk, doch vóór of uiterlijk op 30 oktober 2019 zal dienen terug te keren naar zijn gewone verblijfplaats in Servië, althans dat de terugkeer zal plaatsvinden op een datum en wijze als de rechtbank in goede justitie zal achten, waarbij de moeder de minderjarige dient teug te brengen naar Servië, althans de staat waar zijn gewone verblijfplaats is gelegen, dan wel indien de moeder dit nalaat, te bevelen dat de moeder de minderjarige op eerste verzoek dient af te geven aan de vader met een geldig reisdocument, zodat de vader de minderjarige kan teruggeleiden naar Servië;
- te bepalen, voor zover rechtens vereist nu dit reeds voortvloeit uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en de Uitvoeringswet, dat de minderjarige zo nodig met behulp van de sterke arm der wet, althans met medewerking van het Openbaar Ministerie zal worden teruggeleid;
- te bepalen dat de moeder de kosten van teruggeleiding, voor zover de vader die noodgedwongen zal moeten maken, aan hem dient te vergoeden;
- de moeder te veroordelen in de proceskosten;
een en ander met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- De minderjarige is geboren uit de inmiddels verbroken relatie van partijen.
- Bij beslissing van de rechtbank in Belgrado, Servië van 11 mei 2018 is de moeder belast met de ‘single custody’ over de minderjarige. Tevens is bepaald dat de vader kinderalimentatie dient te voldoen en is een contactregeling tussen de vader en de minderjarige vastgesteld.
- De moeder en de minderjarige verblijven sinds februari 2019 in Nederland.
- De vader, de moeder en de minderjarige hebben de Servische nationaliteit.
- De vader heeft zich in maart 2019 tot de Nederlandse Centrale Autoriteit gewend. De zaak is bij de Centrale Autoriteit geregistreerd onder nr. [nummer] .
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 6 november 2019 heeft de rechtbank de minderjarige, op verzoek van de raad, voorlopig onder toezicht gesteld van de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige naar Servië.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de door hem in eerste aanleg gedane verzoeken alsnog worden toegewezen.
3. De moeder verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vader in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn hoger beroep af te wijzen.
4. Het verzoek is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het HKOV), waarbij Nederland en Servië partij zijn.
5. Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) is het hof Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene aan wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
6. Het HKOV heeft, voor zover hier van belang, tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een verdragsluitende staat. Het HKOV beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het HKOV
7. De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte en op onjuiste gronden heeft geoordeeld dat de vader op grond van het Servisch recht geen afgeleid gezagsrecht meer heeft sinds de beslissing van de rechtbank Belgrado van 11 mei 2018. De vader voert hiertoe - kort samengevat - het volgende aan. De interpretatie van de rechtbank van de artikelen 77 en 78 SFw berust op een onjuiste lezing. Ondanks het feit dat partijen geen ouderschapsplan of andere overeenkomst hebben gesloten, is het betreffende artikel 78 van de SFw in het onderhavige geval van toepassing. De vader heeft tijdens de procedure in Servië geprobeerd tot een ‘agreement’ te komen, echter is dit niet gelukt. De overweging van de rechtbank, dat de vader geen toelichting heeft gegeven op de artikelen 77 en 78 SFw, is een feitelijk onjuiste constatering. De vader legt in hoger beroep alsnog drie uiteenzettingen van het Servische recht over. Uit deze ‘legal comments’ kan worden afgeleid dat het niet uitmaakt of partijen een overeenkomst hebben gesloten of niet. Het gezagsrecht van de niet met het gezag belaste ouder blijft in stand waar het onder meer een verhuizing betreft, zelfs als de andere ouder bij rechterlijke beslissing eenhoofdig met het gezag is belast. Het Servische recht maakt voor de toepassing van artikel 78 SFw geen onderscheid tussen de situatie waarin de ouders wel of niet een agreement hebben opgesteld. Daarnaast heeft de vader nog een verklaring van zijn advocaat in Servië overgelegd, waaruit blijkt dat enkel als een ouder volledig uit het gezag is gezet, deze ouder geen beroep meer kan doen op artikel 78 SFw. Hierbij heeft die advocate eveneens een uitspraak van ‘the Supreme court of Cassation’ van Servië aan de vader verstrekt die ook door hem is overgelegd, waaruit blijkt dat een niet met het gezag belaste ouder alsnog mag meebeslissen wat betreft de in artikel 78 SFw genoemde zaken aangaande de minderjarige. Het maakt hierbij geen verschil of er al dan niet een ‘agreement’ bestaat. Pas als een ouder ‘fully deprived’ (artikel 81 SFw) is van het gezag, heeft de ouder met het gezag geen toestemming meer nodig van deze ouder. Dit is in de onderhavige situatie echter niet het geval. De rechtbank kwam niet verder dan de beoordeling van artikel 3 HKOV, zodat de overige vragen niet zijn beantwoord. De overige in eerste aanleg aangevoerde gronden zijn volgens de vader gegrond, zodat zijn verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige naar Servië alsnog moet worden toegewezen.
8. De moeder voert - kort samengevat - het volgende in haar verweerschrift aan. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking niet overwogen dat de vader geen afgeleide gezagsrechten heeft op grond van het Servische familierecht. De rechtbank constateert volgens de moeder terecht dat de moeder op grond van het Servische familierecht geen toestemming van de vader behoeft om zich met de minderjarige buiten Servië te vestigen. De moeder volgt de rechtbank in haar lezing van de artikelen 77 en 78 SFw. Omdat de moeder eenhoofdig gezag heeft gekregen op grond van een beschikking van de rechtbank in Servië is artikel 77 lid 3 SFw van toepassing en zijn de voorzieningen van artikel 78 niet op haar van toepassing, nu deze alleen zien op ouders die een overeenkomst hebben gesloten over de ‘Independent Excercise of Parental Rights’. Van de uiteenzettingen van de zijde van de vader van het Servisch recht zijn enkel de vertalingen en niet de originelen overgelegd, zodat niet kan worden nagegaan of deze publicaties authentiek zijn. Evenmin is er zicht op de status van deze publicaties en is daarmee ook onduidelijk welk gewicht aan deze publicaties dient te worden toegekend. De moeder merkt voorts op dat de vader geen concrete jurisprudentie heeft overgelegd waaruit blijkt dat het Servische recht van ouders die op grond van artikel 77 lid 3 SFw het eenhoofdig gezag uitoefenen over hun kinderen vereist dat zij bepaalde belangrijke beslissingen nemen in overleg en overeenstemming met de niet gezag dragende ouder. In de uitspraak van ‘the Supreme Court of Cassation’ leest de moeder, anders dan de vader, niet dat er een dergelijk afgeleid gezagsrecht is voor de vader. In die zaak is sprake van toepassing van de artikelen 81 en 82 SFw. De moeder is dan ook van mening dat zij geen toestemming behoefde voor de verhuizing van de minderjarige naar Nederland. Dit neemt niet weg dat de moeder die toestemming wel van de vader heeft gekregen, blijkens zijn schriftelijke verklaring in oktober 2018.
9. Het hof stelt het volgende voorop. Ingevolge artikel 3 HKOV wordt het overbrengen of het niet doen terugkeren van een kind als ongeoorloofd beschouwd wanneer dit geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de Staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of het niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden.
10. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de minderjarige onmiddellijk voor zijn overbrenging naar Nederland zijn gewone verblijfplaats in Servië had. Tevens is niet in geschil dat de rechtbank te Belgrado, Servië, bij beslissing van 11 mei 2018 de moeder heeft belast met de ‘single custody’ over de minderjarige, welke beslissing is gebaseerd op artikel 77 lid 3 SFw. Ook staat vast dat deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan. De vraag die partijen in hoger beroep verdeeld houdt is of het de moeder naar Servisch recht uit hoofde van voornoemde beslissing vrij stond om zelfstandig, zonder toestemming van de vader of de rechtbank, de hoofdverblijfplaats van de minderjarige te wijzigen van Servië naar Nederland.
11. Volgens de Engelse vertaling van de Servische Familiewet, luiden de artikelen 77 SFw en 78 SFw als volgt:

Individual Exercise of Parental Rights

Article 77
(1) One parent exercises parental rights alone when the other parent is unknown, has died, or is fully deprived of parental rights or legal capacity.
(2) One parent exercises parental rights alone when the child lives with this parent only, and the court has not yet made a decision on the exercise of parental rights.
(3) One parent exercises parental rights alone on the basis of a court decision when the parents do not cohabitate, and have not concluded an agreement on the exercise of parental rights.
(4) One parent exercises parental rights alone on the basis of a court decision when the parents do not cohabitate, and have concluded an agreement on joint or independent exercise of parental rights, but the court finds that this agreement is not in the best interest of the child.
(5) One parent exercises parental rights alone on the basis of a court decision when the parents do not cohabitate, if they conclude an agreement on independent exercise of parental rights, and the court finds that this agreement is in the best interest of the child.

Agreement on Independent Exercise of Parental Rights

Article 78
(1) An agreement on independent exercise of parental rights includes the parents' agreement on entrusting the common child to one parent, the agreement on the amount of contribution by the other parent to the support of the child, and the agreement on the manner of maintaining personal relations of the child with the other parent.
(2) An agreement on independent exercise of parental rights transfers the exercise of parental rights to the parent to whom the child is entrusted.
(3) The parent who does not exercise parental rights has the right and duty to support the child, to maintain personal relations with the child, and to decide, jointly and consensually with the parent exercising the parental rights, on issues that significantly influence the child's life.
(4) The issues considered to be of significant influence to the child's life, in terms of this Act, are specifically: the education of the child, larger medical interventions on the child, the change of the child’s residence, and the disposal of the child’s property of great value.
12. Het hof acht het naast bovenstaande artikelen ook de artikelen 81 en 82 SFw relevant. Volgens de Engelse vertaling van de Servische Familiewet, luiden deze artikelen als volgt:

Full Deprivation of Parental Rights

Article 81
(1) A parent who abuses his/her rights or grossly neglects duties that comprise a part
of his/her parental rights may be fully deprived of parental rights.
(2) A parent abuses rights that comprise a part of parental rights:

1. if he/she physically, sexually or emotionally abuses the child;

2. if he/she exploits the child by forcing him/her to excessive labor, or to labor that

endangers the moral, health or education of the child, or to labor that is prohibited by law;

3. if he/she instigates the child to commit criminal acts;

4. if he/she accustoms the child to indulge in bad habits;

5. if he/she in any other way abuses rights that comprise a part of parental rights.

(3) A parent grossly neglects duties that comprise a part of parental rights:

1. if he/she abandons the child;

2. if he/she does not at all take care of the child he/she lives with;

3. if he/she avoids to support the child or to maintain personal relations with the

child he/she does not live with, or impedes the maintaining of personal relations of the child with
the parent the child does not live with;

4. if he/she intentionally and unduly avoids to create conditions for cohabitation with

the child who is living in a social service institution for user accommodation;

5. if he/she in any other way grossly neglects duties that comprise a part of parental

rights.
(4) A court decision on full deprivation of parental rights deprives the parent of all
rights and duties that comprise parental rights, except the duty of supporting the child.
(5) A court decision on full deprivation of parental rights may prescribe one or more
measures for protecting the child from domestic violence.

Partial Deprivation of Parental Rights

Article 82
(1) A parent who exercises the rights or duties that comprise a part of his/her
parental rights unconscionably may be partially deprived of parental rights.
(2) A court decision on partial deprivation of parental rights may deprive the parent
of one or more rights and duties that comprise parental rights, except the duty of supporting the
child.
(3) A parent who exercises parental rights may be deprived of the rights and duties
of protecting, raising, upbringing, educating and representing the child, as well as of managing and
disposing of the child's property.
(4) A parent who does not exercise parental rights may be deprived of the right to
maintain personal relations with the child and of the right to decide on issues that significantly
influence the child's life.
(5) The court decision on partial deprivation of parental rights may prescribe one or
more measures for protecting the child from domestic violence.
13. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat uit de beslissing van de rechtbank van Belgrado, Servië van 11 mei 2018 blijkt dat de moeder is belast met ‘single custody’, maar anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de vader het recht heeft behouden om mee te beslissen over de verblijfplaats van de minderjarige. Het hof volgt daarmee de door de vader in hoger beroep als productie drie overgelegde uiteenzetting van het Servisch recht door Marjana Majstorović, advocate/juriste in Servië, waarin is toegelicht dat de artikelen 77 en 78 SFw niet enkel van toepassing zijn in de gevallen waarin ouders een ‘agreement’ hebben, maar ook in die gevallen waarin een rechterlijk uitspraak is gedaan. Deze uitleg is onderbouwd met een drietal legal comments, alsmede een uitspraak van ‘the Supreme Court of Cassation’ van 12 april 2017. Uit deze door de vader in hoger beroep overgelegde stukken volgt naar het oordeel van het hof dat de moeder, gelet op de artikelen 77 en 78 SFw, niet zonder de toestemming van de vader naar Nederland mocht verhuizen, nu de vader nog altijd bepaalde gezagsrechten, onder meer het recht om te beslissen over de verblijfplaats van de minderjarige in binnen of buitenland, heeft. Het hof neemt voorts in aanmerking het artikel ‘Civil Aspects of International Child Abduction: Insight from Serbia’, geschreven door Gordana Kovaček-Stanić en verschenen in ‘Family Law Quarterly’ in 2014. Uit dit artikel en uit voornoemde uitspraak van the Supreme Court of Cassation’ kan worden afgeleid dat in de situatie dat beide ouders nog leven één van die ouders enkel en alleen de beslissing kan nemen om de gewone verblijfplaats van de minderjarige te wijzigen, indien het gezag van de andere ouder geheel of gedeeltelijk is beëindigd op grond van de artikel 81 en 82 SFw. Indien het gezag van de andere ouder niet geheel of gedeeltelijk is beëindigd is dit kennelijk niet mogelijk. Niet in geschil is dat van een beëindiging van het gezag als bedoeld in laatstgenoemde artikelen hier geen sprake is, nu gesteld noch gebleken is dat het ouderlijk gezag van de vader geheel of gedeeltelijk is beëindigd. Het hof voegt hier nog aan toe dat van de kant van de moeder noch in eerste aanleg noch in hoger beroep een andersluidende interpretatie is aangereikt.
14. Het hof gaat voorbij aan het verweer van de moeder dat de vader toestemming aan haar heeft verleend om met de minderjarige te reizen door alle Europese landen zonder enige restrictie in geldigheidsduur van deze toestemming. De vader heeft dit gemotiveerd betwist en ook uit het door de moeder in eerste aanleg overgelegde door de vader getekende document blijkt niet dat hij toestemming heeft gegeven voor een permanente vestiging van de minderjarige in het buitenland, nu dit document slechts blijk geeft van toestemming voor het passeren van de Servische grens en ‘travelling to the countries of Europe’.
15. Het hof komt op grond van het vorenstaande, anders de rechtbank, tot de conclusie dat de overbrenging van de minderjarige naar Nederland is geschied in strijd met het gezagsrecht van de vader en dat deze overbrenging aangemerkt dient te worden als ongeoorloofd als bedoeld in artikel 3 HKOV.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 lid 1 HKOV
16. Ingevolge artikel 12 lid 1 HKOV wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
17. Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de vasthouding van de minderjarige in Nederland en de indiening van het verzoek in eerste aanleg door de vader, dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige naar Servië te volgen, tenzij sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 HKOV of een omstandigheid als bedoeld in artikel 20 HKOV.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b HKOV
18. Ingevolge artikel 13 lid 1 sub b HKOV is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht.
19. De moeder stelt dat de minderjarige bij terugkeer naar Servië wordt blootgesteld aan lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. De moeder heeft op dit moment in Servië geen woning, geen werk en geen recht op medische zorg. De woning die de moeder in Servië had, wordt inmiddels door anderen bewoond. Het wordt voor de moeder lastig om in deze periode in Servië een woning te vinden, te meer nu zij in Servië geen inkomen heeft. De moeder heeft vanwege haar zwangerschap ook medische zorg nodig, hetgeen tijd kost. De minderjarige kan niet bij de vader wonen, nu dit met zich zou brengen dat de minderjarige dan abrupt van zijn moeder zou worden gescheiden. Bovendien zou de vader daarmee handelen in strijd met de beslissing van de rechtbank te Belgrado, Servië van 11 mei 2018. Daarnaast is de minderjarige bang voor en bezorgd over de terugkeer naar Servië en het negeren van deze emoties zou schadelijk voor hem zijn.
20. De vader betwist dat de minderjarige door zijn terugkeer naar Servië wordt blootgesteld aan lichamelijk of geestelijk gevaar. Bij een eenmalig contact tussen de vader en de minderjarige in Nederland heeft zich een incident voorgedaan. De vader wilde de minderjarige meenemen voor een wandeling. De moeder wilde dat niet, waarop hij haar heeft vastgepakt bij haar arm. De vader is nimmer slecht voor de minderjarige of de moeder geweest en van gevaar in Servië zal geen sprake zijn.
21. De raad heeft ter zitting als volgt verklaard. De minderjarige, die pas zeven jaar oud is, draagt een te grote verantwoordelijkheid in de strijd tussen de ouders en in deze procedure. Hij kan niet meer overzien dan het systeem waarin hij bij zijn moeder en zijn stiefvader opgroeit. Niettemin wordt hij belast met zaken waarmee hij niet belast mag worden. Zowel de bijzondere curator als de raad hebben grote zorgen over deze minderjarige. Hij heeft de ontwikkelingsstoornis selectief mutisme, waardoor hij angstig is voor alles wat er gebeurt en het hem in bepaalde situaties niet lukt om te praten. Het voorgaande maakt dat sprake is van een ontwikkelingsbedreiging die in het kader van de ondertoezichtstelling dient te worden opgeheven. Het incident dat heeft plaatsgevonden toen de vader met de minderjarige ging wandelen, heeft de druk op de minderjarige verder verhoogd. Van belang is dat het contact tussen de vader en de minderjarige op rustige en onbelaste wijze wordt hersteld. De raad vreest dat bij gedwongen terugkeer naar Servië geen contact met de vader tot stand zal komen, dat voor de minderjarige onduidelijkheid over zijn verblijfplaats blijft bestaan en de ontwikkelingsbedreiging in stand blijft. Dit terwijl duidelijkheid is wat de minderjarige nodig heeft en wat in zijn belang wordt geacht. In Nederland is de zekerheid dat er zicht, controle en regie is op het contactherstel tussen de minderjarige en vader. Ook kan de raad dan met zekerheid zeggen dat er nog gesprekken met beide advocaten zullen volgen. Na herstel van het contact met de vader zal er rust ontstaan en kan de minderjarige starten met traumatherapie. De raad benadrukt dat de ouders hieraan hun medewerking dienen te verlenen. Als de raad nog iets voor de minderjarige kan betekenen dan is dit in Nederland en niet in Servië. Het is aan de gecertificeerde instelling om zo snel mogelijk te starten met het contactherstel tussen de minderjarige en de vader. Beide ouders dienen hieraan hun medewerking te verlenen en de verantwoordelijkheid hiervoor niet bij de minderjarige te leggen. In de visie van de raad wordt de minderjarige in een ondragelijke situatie gebracht in geval van een teruggeleiding. De raad acht het voor de minderjarige van belang dat hij zo spoedig mogelijk duidelijkheid krijgt.
22. De bijzondere curator heeft ter zitting het volgende verklaard. De minderjarige heeft het gevoel dat alles op zijn schouders ligt. Hij is kwetsbaarder dan normaal is voor een kind van zijn leeftijd. Het vertrouwen in de wereld en vooral in de volwassenen heeft veel deuken opgelopen. De minderjarige wil veel zeggen, maar door het selectief mutisme kan hij het niet duidelijk uiten. De ouders zijn de enigen die ervoor kunnen zorgen dat de minderjarige de wereld weer kan vertrouwen. De ouders dienen de strijd te staken in het belang van de minderjarige en er zorg voor te dragen dat het contact tussen de vader en de minderjarige wordt hersteld. Het contact met zijn vader dient hersteld te worden, ongeacht de uitkomst van deze procedure. De minderjarige ziet Nederland als goed en beter dan Servië, nu dit zijn dagelijkse wereld is en de vader begrijpt niet wat een enorme stap het voor de minderjarige is om terug te keren naar Servië. De bijzondere curator verwijst naar het incident dat heeft plaatsgevonden tussen de ouders in het bijzijn van de minderjarige en vreest dat de minderjarige een trauma heeft opgelopen door dit incident. Hiervoor is traumatherapie nodig, waaraan beide ouders hun medewerking moeten verlenen. De bijzondere curator maakt zich zorgen over de condities wat betreft de hulpverlening bij terugkeer naar Servië. De raad heeft al een plan klaar liggen en de gecertificeerde instelling is reeds gestart met het contactherstel tussen de vader en de minderjarige. De bijzondere curator benadrukt dat de zorgen over de minderjarige erg groot zijn en dat hij snel hulp nodig heeft.
23. De gecertificeerde instelling heeft ter zitting het volgende verklaard. De gecertificeerde instelling is inmiddels langs geweest bij zowel de moeder en de minderjarige als de school van de minderjarige. Ook heeft de jeugdbeschermer contact gehad met de vader. Op school gaat het goed met de minderjarige. Hij heeft een taalachterstand, maar dat is gezien zijn situatie niet uitzonderlijk en hij leert bovendien snel. De minderjarige zit echter wel in een loyaliteitsconflict. Hij geeft aan dat hij bang is dat zijn moeder boos wordt als hij met zijn vader belt. De gecertificeerde instelling heeft geprobeerd om telefonisch contact van de grond te krijgen en de minderjarige wil dit ook graag. De vader heeft echter aangegeven dat hij eerst de mondelinge behandeling in hoger beroep wilde afwachten, voordat hij kon starten met het contact. De vader vindt het te belastend voor de minderjarige indien er bij het gesprek de tolk en de gecertificeerde instelling aanwezig zijn. De minderjarige is op deze manier echter de dupe van het conflict tussen de ouders.
24. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat de minderjarige door terugkeer naar Servië wordt blootgesteld aan een ernstig risico als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b HKOV. Het hof overweegt hiertoe het volgende. Zowel de raad als de bijzondere curator (tevens psycholoog) hebben ter zitting bij het hof verklaard dat de minderjarige kwetsbaarder is dan een gemiddelde minderjarige van dezelfde leeftijd. De minderjarige is, zoals wordt bevestigd door de bijzondere curator en gecertificeerde instelling, getraumatiseerd door het incident dat in zijn bijzijn tussen de moeder en de vader heeft plaatsgevonden. De minderjarige heeft, zoals onder meer blijkt uit het verslag van de bijzondere curator, concrete en nare herinneringen aan Servië. De minderjarige voelt ook sterk de noodzaak om uit te leggen en duidelijk te maken dat hij graag in Nederland wenst te blijven. Het betreft een minderjarige die zich moeilijk uit en het lastig vindt om zich ook vrij te uiten, hetgeen volgens de bijzondere curator duidt op selectief mutisme. De raad, de gecertificeerde instelling en de bijzondere curator hebben allen ter zitting verklaard dat de minderjarige te zwaar wordt belast door de strijd die tussen de ouders gaande is. Bij de minderjarige wordt door deze strijd een enorme druk gelegd, waardoor hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd waarvoor op 6 november 2019 een voorlopige ondertoezichtstelling is uitgesproken. De raad is voornemens om een verzoek bij de rechtbank in te dienen voor de verlening van een ondertoezichtstelling. Thans is de strijd tussen de ouders nog volop gaande en is er geen contact tussen de vader en de minderjarige. Ondanks het verzoek van de gecertificeerde instelling aan de vader om opnieuw in contact te komen met de minderjarige, heeft de vader zijn medewerking hieraan geweigerd. Zowel de raad als de bijzondere curator hebben ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat hulpverlening voor de minderjarige thans noodzakelijk is om de bedreiging in zijn ontwikkeling weg te nemen. Vast staat dat de minderjarige in Nederland deze hulp kan krijgen en dat er vanuit zowel de raad als de gecertificeerde instelling regie, zicht en controle is. Het hof is met de raad en de bijzondere curator van oordeel dat het op dit moment ondragelijk en onverwerkbaar is voor de minderjarige en allerminst in zijn belang om wederom zijn woon- en leefsituatie zo ingrijpend te wijzigen. Het hof meent dat dit redelijkerwijs niet van deze minderjarige kan worden gevergd. Daarnaast is het hof van oordeel dat er op zeer korte termijn duidelijkheid voor de minderjarige dient te komen, zodat er stabiliteit en rust in zijn leven komt. Terugkeer naar Servië zou betekenen dat de strijd tussen de ouders over de uiteindelijke verblijfplaats zal voortduren en voor de minderjarige gedurende langere tijd onduidelijkheid blijft bestaan over de plek waar hij zal opgroeien. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de minderjarige in een ondragelijke toestand komt te verkeren bij terugkeer naar Servië. Dat ook in Servië adequate voorzieningen aanwezig zijn, doet hier naar het oordeel van het hof, mede gelet op de bijzondere kwetsbaarheid van de minderjarige, niet aan af. Die voorzieningen kunnen onder de gegeven omstandigheden niet als adequaat voor de minderjarige worden aangemerkt, nu een teruggeleiding voor de minderjarige te zeer in strijd is met zijn belangen. Het hof zal dan ook het verzoek tot terugkeer van de minderjarigen op grond van artikel 13 lid 1 sub b HKOV afwijzen.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 2 HKOV
25. Nu het hof de teruggeleiding van de minderjarige naar Servië, op grond van artikel 13 lid 1 sub b HKOV, niet zal gelasten, komt het hof niet toe aan de door de moeder aangevoerde weigeringsgrond van artikel 13 lid 2 HKOV.
Proceskosten
26. Voor wat betreft de proceskosten overweegt het hof als volgt. Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering kan de rechter, voor zover hier van belang, desverzocht of ambtshalve elke persoon die voor de internationale ontvoering van het kind verantwoordelijk is, of medeverantwoordelijk is, veroordelen tot betaling aan de Centrale Autoriteit, of aan de persoon aan wie het gezag over het kind toekomt, van de door deze in verband met de ontvoering en de teruggeleiding van het kind gemaakte kosten. Nu het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarigen zal worden afgewezen, zal het hof ook de door de vader verzochte kostenveroordeling afwijzen en de proceskosten in hoger beroep aldus compenseren dat iedere partij de eigen kosten draagt.
27. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
ontslaat de bijzondere curator [de bijzondere curator] van haar taak met ingang van vier weken na heden;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M. Warnaar, E.A. Mink en J.M. van Baardewijk bijgestaan door mr. N. Metalsi als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 januari 2020.