Partial Deprivation of Parental Rights
(1) A parent who exercises the rights or duties that comprise a part of his/her
parental rights unconscionably may be partially deprived of parental rights.
(2) A court decision on partial deprivation of parental rights may deprive the parent
of one or more rights and duties that comprise parental rights, except the duty of supporting the
child.
(3) A parent who exercises parental rights may be deprived of the rights and duties
of protecting, raising, upbringing, educating and representing the child, as well as of managing and
disposing of the child's property.
(4) A parent who does not exercise parental rights may be deprived of the right to
maintain personal relations with the child and of the right to decide on issues that significantly
influence the child's life.
(5) The court decision on partial deprivation of parental rights may prescribe one or
more measures for protecting the child from domestic violence.
13. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat uit de beslissing van de rechtbank van Belgrado, Servië van 11 mei 2018 blijkt dat de moeder is belast met ‘single custody’, maar anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de vader het recht heeft behouden om mee te beslissen over de verblijfplaats van de minderjarige. Het hof volgt daarmee de door de vader in hoger beroep als productie drie overgelegde uiteenzetting van het Servisch recht door Marjana Majstorović, advocate/juriste in Servië, waarin is toegelicht dat de artikelen 77 en 78 SFw niet enkel van toepassing zijn in de gevallen waarin ouders een ‘agreement’ hebben, maar ook in die gevallen waarin een rechterlijk uitspraak is gedaan. Deze uitleg is onderbouwd met een drietal legal comments, alsmede een uitspraak van ‘the Supreme Court of Cassation’ van 12 april 2017. Uit deze door de vader in hoger beroep overgelegde stukken volgt naar het oordeel van het hof dat de moeder, gelet op de artikelen 77 en 78 SFw, niet zonder de toestemming van de vader naar Nederland mocht verhuizen, nu de vader nog altijd bepaalde gezagsrechten, onder meer het recht om te beslissen over de verblijfplaats van de minderjarige in binnen of buitenland, heeft. Het hof neemt voorts in aanmerking het artikel ‘Civil Aspects of International Child Abduction: Insight from Serbia’, geschreven door Gordana Kovaček-Stanić en verschenen in ‘Family Law Quarterly’ in 2014. Uit dit artikel en uit voornoemde uitspraak van the Supreme Court of Cassation’ kan worden afgeleid dat in de situatie dat beide ouders nog leven één van die ouders enkel en alleen de beslissing kan nemen om de gewone verblijfplaats van de minderjarige te wijzigen, indien het gezag van de andere ouder geheel of gedeeltelijk is beëindigd op grond van de artikel 81 en 82 SFw. Indien het gezag van de andere ouder niet geheel of gedeeltelijk is beëindigd is dit kennelijk niet mogelijk. Niet in geschil is dat van een beëindiging van het gezag als bedoeld in laatstgenoemde artikelen hier geen sprake is, nu gesteld noch gebleken is dat het ouderlijk gezag van de vader geheel of gedeeltelijk is beëindigd. Het hof voegt hier nog aan toe dat van de kant van de moeder noch in eerste aanleg noch in hoger beroep een andersluidende interpretatie is aangereikt.
14. Het hof gaat voorbij aan het verweer van de moeder dat de vader toestemming aan haar heeft verleend om met de minderjarige te reizen door alle Europese landen zonder enige restrictie in geldigheidsduur van deze toestemming. De vader heeft dit gemotiveerd betwist en ook uit het door de moeder in eerste aanleg overgelegde door de vader getekende document blijkt niet dat hij toestemming heeft gegeven voor een permanente vestiging van de minderjarige in het buitenland, nu dit document slechts blijk geeft van toestemming voor het passeren van de Servische grens en ‘travelling to the countries of Europe’.
15. Het hof komt op grond van het vorenstaande, anders de rechtbank, tot de conclusie dat de overbrenging van de minderjarige naar Nederland is geschied in strijd met het gezagsrecht van de vader en dat deze overbrenging aangemerkt dient te worden als ongeoorloofd als bedoeld in artikel 3 HKOV.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 lid 1 HKOV
16. Ingevolge artikel 12 lid 1 HKOV wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
17. Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de vasthouding van de minderjarige in Nederland en de indiening van het verzoek in eerste aanleg door de vader, dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige naar Servië te volgen, tenzij sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 HKOV of een omstandigheid als bedoeld in artikel 20 HKOV.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b HKOV
18. Ingevolge artikel 13 lid 1 sub b HKOV is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht.
19. De moeder stelt dat de minderjarige bij terugkeer naar Servië wordt blootgesteld aan lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. De moeder heeft op dit moment in Servië geen woning, geen werk en geen recht op medische zorg. De woning die de moeder in Servië had, wordt inmiddels door anderen bewoond. Het wordt voor de moeder lastig om in deze periode in Servië een woning te vinden, te meer nu zij in Servië geen inkomen heeft. De moeder heeft vanwege haar zwangerschap ook medische zorg nodig, hetgeen tijd kost. De minderjarige kan niet bij de vader wonen, nu dit met zich zou brengen dat de minderjarige dan abrupt van zijn moeder zou worden gescheiden. Bovendien zou de vader daarmee handelen in strijd met de beslissing van de rechtbank te Belgrado, Servië van 11 mei 2018. Daarnaast is de minderjarige bang voor en bezorgd over de terugkeer naar Servië en het negeren van deze emoties zou schadelijk voor hem zijn.
20. De vader betwist dat de minderjarige door zijn terugkeer naar Servië wordt blootgesteld aan lichamelijk of geestelijk gevaar. Bij een eenmalig contact tussen de vader en de minderjarige in Nederland heeft zich een incident voorgedaan. De vader wilde de minderjarige meenemen voor een wandeling. De moeder wilde dat niet, waarop hij haar heeft vastgepakt bij haar arm. De vader is nimmer slecht voor de minderjarige of de moeder geweest en van gevaar in Servië zal geen sprake zijn.
21. De raad heeft ter zitting als volgt verklaard. De minderjarige, die pas zeven jaar oud is, draagt een te grote verantwoordelijkheid in de strijd tussen de ouders en in deze procedure. Hij kan niet meer overzien dan het systeem waarin hij bij zijn moeder en zijn stiefvader opgroeit. Niettemin wordt hij belast met zaken waarmee hij niet belast mag worden. Zowel de bijzondere curator als de raad hebben grote zorgen over deze minderjarige. Hij heeft de ontwikkelingsstoornis selectief mutisme, waardoor hij angstig is voor alles wat er gebeurt en het hem in bepaalde situaties niet lukt om te praten. Het voorgaande maakt dat sprake is van een ontwikkelingsbedreiging die in het kader van de ondertoezichtstelling dient te worden opgeheven. Het incident dat heeft plaatsgevonden toen de vader met de minderjarige ging wandelen, heeft de druk op de minderjarige verder verhoogd. Van belang is dat het contact tussen de vader en de minderjarige op rustige en onbelaste wijze wordt hersteld. De raad vreest dat bij gedwongen terugkeer naar Servië geen contact met de vader tot stand zal komen, dat voor de minderjarige onduidelijkheid over zijn verblijfplaats blijft bestaan en de ontwikkelingsbedreiging in stand blijft. Dit terwijl duidelijkheid is wat de minderjarige nodig heeft en wat in zijn belang wordt geacht. In Nederland is de zekerheid dat er zicht, controle en regie is op het contactherstel tussen de minderjarige en vader. Ook kan de raad dan met zekerheid zeggen dat er nog gesprekken met beide advocaten zullen volgen. Na herstel van het contact met de vader zal er rust ontstaan en kan de minderjarige starten met traumatherapie. De raad benadrukt dat de ouders hieraan hun medewerking dienen te verlenen. Als de raad nog iets voor de minderjarige kan betekenen dan is dit in Nederland en niet in Servië. Het is aan de gecertificeerde instelling om zo snel mogelijk te starten met het contactherstel tussen de minderjarige en de vader. Beide ouders dienen hieraan hun medewerking te verlenen en de verantwoordelijkheid hiervoor niet bij de minderjarige te leggen. In de visie van de raad wordt de minderjarige in een ondragelijke situatie gebracht in geval van een teruggeleiding. De raad acht het voor de minderjarige van belang dat hij zo spoedig mogelijk duidelijkheid krijgt.
22. De bijzondere curator heeft ter zitting het volgende verklaard. De minderjarige heeft het gevoel dat alles op zijn schouders ligt. Hij is kwetsbaarder dan normaal is voor een kind van zijn leeftijd. Het vertrouwen in de wereld en vooral in de volwassenen heeft veel deuken opgelopen. De minderjarige wil veel zeggen, maar door het selectief mutisme kan hij het niet duidelijk uiten. De ouders zijn de enigen die ervoor kunnen zorgen dat de minderjarige de wereld weer kan vertrouwen. De ouders dienen de strijd te staken in het belang van de minderjarige en er zorg voor te dragen dat het contact tussen de vader en de minderjarige wordt hersteld. Het contact met zijn vader dient hersteld te worden, ongeacht de uitkomst van deze procedure. De minderjarige ziet Nederland als goed en beter dan Servië, nu dit zijn dagelijkse wereld is en de vader begrijpt niet wat een enorme stap het voor de minderjarige is om terug te keren naar Servië. De bijzondere curator verwijst naar het incident dat heeft plaatsgevonden tussen de ouders in het bijzijn van de minderjarige en vreest dat de minderjarige een trauma heeft opgelopen door dit incident. Hiervoor is traumatherapie nodig, waaraan beide ouders hun medewerking moeten verlenen. De bijzondere curator maakt zich zorgen over de condities wat betreft de hulpverlening bij terugkeer naar Servië. De raad heeft al een plan klaar liggen en de gecertificeerde instelling is reeds gestart met het contactherstel tussen de vader en de minderjarige. De bijzondere curator benadrukt dat de zorgen over de minderjarige erg groot zijn en dat hij snel hulp nodig heeft.
23. De gecertificeerde instelling heeft ter zitting het volgende verklaard. De gecertificeerde instelling is inmiddels langs geweest bij zowel de moeder en de minderjarige als de school van de minderjarige. Ook heeft de jeugdbeschermer contact gehad met de vader. Op school gaat het goed met de minderjarige. Hij heeft een taalachterstand, maar dat is gezien zijn situatie niet uitzonderlijk en hij leert bovendien snel. De minderjarige zit echter wel in een loyaliteitsconflict. Hij geeft aan dat hij bang is dat zijn moeder boos wordt als hij met zijn vader belt. De gecertificeerde instelling heeft geprobeerd om telefonisch contact van de grond te krijgen en de minderjarige wil dit ook graag. De vader heeft echter aangegeven dat hij eerst de mondelinge behandeling in hoger beroep wilde afwachten, voordat hij kon starten met het contact. De vader vindt het te belastend voor de minderjarige indien er bij het gesprek de tolk en de gecertificeerde instelling aanwezig zijn. De minderjarige is op deze manier echter de dupe van het conflict tussen de ouders.
24. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat de minderjarige door terugkeer naar Servië wordt blootgesteld aan een ernstig risico als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b HKOV. Het hof overweegt hiertoe het volgende. Zowel de raad als de bijzondere curator (tevens psycholoog) hebben ter zitting bij het hof verklaard dat de minderjarige kwetsbaarder is dan een gemiddelde minderjarige van dezelfde leeftijd. De minderjarige is, zoals wordt bevestigd door de bijzondere curator en gecertificeerde instelling, getraumatiseerd door het incident dat in zijn bijzijn tussen de moeder en de vader heeft plaatsgevonden. De minderjarige heeft, zoals onder meer blijkt uit het verslag van de bijzondere curator, concrete en nare herinneringen aan Servië. De minderjarige voelt ook sterk de noodzaak om uit te leggen en duidelijk te maken dat hij graag in Nederland wenst te blijven. Het betreft een minderjarige die zich moeilijk uit en het lastig vindt om zich ook vrij te uiten, hetgeen volgens de bijzondere curator duidt op selectief mutisme. De raad, de gecertificeerde instelling en de bijzondere curator hebben allen ter zitting verklaard dat de minderjarige te zwaar wordt belast door de strijd die tussen de ouders gaande is. Bij de minderjarige wordt door deze strijd een enorme druk gelegd, waardoor hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd waarvoor op 6 november 2019 een voorlopige ondertoezichtstelling is uitgesproken. De raad is voornemens om een verzoek bij de rechtbank in te dienen voor de verlening van een ondertoezichtstelling. Thans is de strijd tussen de ouders nog volop gaande en is er geen contact tussen de vader en de minderjarige. Ondanks het verzoek van de gecertificeerde instelling aan de vader om opnieuw in contact te komen met de minderjarige, heeft de vader zijn medewerking hieraan geweigerd. Zowel de raad als de bijzondere curator hebben ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat hulpverlening voor de minderjarige thans noodzakelijk is om de bedreiging in zijn ontwikkeling weg te nemen. Vast staat dat de minderjarige in Nederland deze hulp kan krijgen en dat er vanuit zowel de raad als de gecertificeerde instelling regie, zicht en controle is. Het hof is met de raad en de bijzondere curator van oordeel dat het op dit moment ondragelijk en onverwerkbaar is voor de minderjarige en allerminst in zijn belang om wederom zijn woon- en leefsituatie zo ingrijpend te wijzigen. Het hof meent dat dit redelijkerwijs niet van deze minderjarige kan worden gevergd. Daarnaast is het hof van oordeel dat er op zeer korte termijn duidelijkheid voor de minderjarige dient te komen, zodat er stabiliteit en rust in zijn leven komt. Terugkeer naar Servië zou betekenen dat de strijd tussen de ouders over de uiteindelijke verblijfplaats zal voortduren en voor de minderjarige gedurende langere tijd onduidelijkheid blijft bestaan over de plek waar hij zal opgroeien. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de minderjarige in een ondragelijke toestand komt te verkeren bij terugkeer naar Servië. Dat ook in Servië adequate voorzieningen aanwezig zijn, doet hier naar het oordeel van het hof, mede gelet op de bijzondere kwetsbaarheid van de minderjarige, niet aan af. Die voorzieningen kunnen onder de gegeven omstandigheden niet als adequaat voor de minderjarige worden aangemerkt, nu een teruggeleiding voor de minderjarige te zeer in strijd is met zijn belangen. Het hof zal dan ook het verzoek tot terugkeer van de minderjarigen op grond van artikel 13 lid 1 sub b HKOV afwijzen.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 2 HKOV
25. Nu het hof de teruggeleiding van de minderjarige naar Servië, op grond van artikel 13 lid 1 sub b HKOV, niet zal gelasten, komt het hof niet toe aan de door de moeder aangevoerde weigeringsgrond van artikel 13 lid 2 HKOV.
26. Voor wat betreft de proceskosten overweegt het hof als volgt. Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering kan de rechter, voor zover hier van belang, desverzocht of ambtshalve elke persoon die voor de internationale ontvoering van het kind verantwoordelijk is, of medeverantwoordelijk is, veroordelen tot betaling aan de Centrale Autoriteit, of aan de persoon aan wie het gezag over het kind toekomt, van de door deze in verband met de ontvoering en de teruggeleiding van het kind gemaakte kosten. Nu het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarigen zal worden afgewezen, zal het hof ook de door de vader verzochte kostenveroordeling afwijzen en de proceskosten in hoger beroep aldus compenseren dat iedere partij de eigen kosten draagt.
27. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
ontslaat de bijzondere curator [de bijzondere curator] van haar taak met ingang van vier weken na heden;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M. Warnaar, E.A. Mink en J.M. van Baardewijk bijgestaan door mr. N. Metalsi als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 januari 2020.