Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Rolnummer rechtbank : C/09/580982 / KG ZA 19-955
Arrest van 12 mei 2020
[naam] ,
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid),
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
primair[appellant] in vrijheid te stellen,
subsidiairalsnog inhoudelijk te beslissen op het verzoek tot toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling,
Pas nadat de veroordeling tot vrijheidsstraf van twaalf maanden op 26 april 2019 onherroepelijk was geworden, was sprake van een voor tenuitvoerlegging vatbare vrijheidsstraf terwijl [appellant] al vanaf 27 maart 2018 (met twee relatief korte schorsingsperioden) gedetineerd is geweest. Dit geldt evenzo voor de op 27 augustus 2019 onherroepelijk geworden onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. De v.i.-voorwaarde van onvoorwaardelijke veroordelingen ziet erop dat slechts bij onherroepelijke, onaantastbare veroordelingen gedurende de voorwaardelijke invrijheidstelling gewerkt kan worden aan de begeleide terugkeer in de samenleving in het verlengde van de detentiefasering. Dat de gevangenisstraf van twaalf maanden al ten uitvoer was gelegd, maakte dus niet dat geen sprake (meer) was van meerdere voor tenuitvoerlegging vatbare vrijheidsstraffen zoals bedoeld in artikel 15 Sr.
zo enigszins mogelijk aaneensluitend” ten uitvoer worden gelegd. Dat betekent niet dat om bij elkaar op te tellen, de onherroepelijke vrijheidsstraffen elkaar direct moeten opvolgen op het moment van toepassing van de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Dan had de wetgever niet bepaald dat de tenuitvoerlegging
zo enigszins mogelijkaaneensluitend moet zijn. Voor de datum van voorwaardelijke invrijheidstelling moeten de vrijheidsstraffen over het geheel worden berekend, aldus (kort gezegd) [appellant] .
primair[appellant] voorwaardelijk in vrijheid te stellen en
subsidiairalsnog inhoudelijk te beslissen op het verzoek tot toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
Indien de veroordeelde meer dan één vrijheidsstraf heeft te ondergaan, worden deze zo enigszins mogelijk aaneensluitend ten uitvoer gelegd. In dat geval worden geheel onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen vrijheidsstraffen gezamenlijk, met uitzondering van vervangende hechtenis, als één vrijheidsstraf aangemerkt,(…)”
heeft te ondergaan” –, kunnen niet op grond van artikel 15 lid 5 Sr als een nog “
ten uitvoer te leggen vrijheidsstraf” samen met een latere, wel nog te ondergane vrijheidsstraf als één vrijheidsstraf worden aangemerkt.
heeft te ondergaan’ die mogelijk voor toepassing van artikel 15 lid 5 Sr in aanmerking zou kunnen komen, namelijk de toen onherroepelijk geworden gevangenisstraf van drie maanden. Met die straf deed zich echter niet de voor artikel 15 lid 5 Sr vereiste situatie voor dat [appellant] meer dan één vrijheidsstraf heeft te ondergaan.
nietmeer dan één vrijheidsstraf heeft te ondergaan, zolang hij aansluitend van zijn vrijheid is beroofd uit welke hoofde dan ook. Dit staat niet in het artikel en is ook niet uit de wetsgeschiedenis af te leiden.