2.26.In een e-mailbericht van 10 april 2017 heeft een medewerkster van ING Bank
onder meer het volgende geschreven aan [geïntimeerde 1] :
"(...) Onlangs heeft u ons gevraagd uit te zoeken wat de exacte reden is geweest dat uw cheque van HKD 5.000.000,00 niet uitbetaald is op uw Betaalrekening. Graag informeer ik u over het volgende.
Op 19 november 2015 hebben wij het verzoek ontvangen om de cheque terug te sturen naar de uitschrijver van de cheque. Omdat de uitschrijver de betaling geweigerd heeft, is de cheque niet gecrediteerd op uw rekening. In de bijlage vindt u de documenten ter bevestiging. (...) "
3.
In grief 1 voert [appellant] aan dat, anders dan de rechtbank heeft aangenomen, de onder 2.12 vermelde e-mail van 3 december 2014 niet in kopie aan hem is gestuurd, althans dat hij die niet heeft ontvangen. Het e-mailadres [e-mailadres] is volgens [appellant] een oud e-mailadres van hem uit de tijd dat hij nog bij Netwerk Support Noord BV werkte. Dit e-mailadres is nog steeds gekoppeld aan het (privé) e-mailadres van [appellant] , maar [appellant] heeft sinds begin 2014 geen toegang meer tot de e-mailbox van Netwerk Support Noord BV. De nog altijd aanwezige koppeling heeft volgens [appellant] tot gevolg dat uitgaande e-mails die hij stuurt vanaf zijn privé mailadres afkomstig lijken van het e-mailadres [e-mailadres] , maar dat e-mails die worden verzonden naar dit laatste e- mailadres niet bij [appellant] terecht komen maar belanden in de e-mailbox van Netwerk Support Noord BV waartoe hij geen toegang meer heeft. [betrokkene 1] was hiervan op de hoogte, en heeft kennelijk bewust het e-mailadres [e-mailadres] gebruikt zodat [appellant] van de e-mail geen kennis zou kunnen nemen. [appellant] ontkent dat door hem, zoals in de e-mail is vermeld, in november/december 2014 enige betalingstoezegging jegens Nexus is gedaan. [appellant] wist op dat moment niet eens dat Nexus de lening aan Castrum c.s. had verstrekt, daar kwam hij pas achter nadat hij per 1 februari 2015 de aandelen in Castrum Financial van [betrokkene 1] had verkregen, aldus [appellant] .
4. Het hof overweegt het volgende. Het betoog van [appellant] dat – zoals het hof begrijpt –
e-mails vanaf zijn privé mailadres als afzender weliswaar het e-mailadres [e-mailadres] vermelden, maar dat hij e-mails die verzonden worden aan dit laatste mailadres niet kan ontvangen, is zonder nadere toelichting of onderbouwing – die ontbreekt – ongeloofwaardig. Dit zou immers betekenen dat als [appellant] iemand een e-mail stuurt, hij de reactie van diegene op zijn e-mail niet ontvangt en dus niet kan lezen. Indien dit al het technische gevolg kan zijn van het bestaan van een koppeling tussen de beide mailadressen, dan is een dergelijke situatie dermate onpraktisch dat [appellant] de koppeling zeker snel zou hebben laten verwijderen, en deze niet sinds begin 2014 gewoon zou hebben laten voortduren. [geïntimeerden] wijzen er bovendien in hun memorie van antwoord terecht op dat uit de overgelegde mailcorrespondentie tussen [appellant] en [geïntimeerde 1] (productie 24 bij dagvaarding en productie 9 bij memorie van antwoord) blijkt dat [appellant] de door [geïntimeerde 1] gegeven antwoorden op zijn e-mails wel degelijk heeft gelezen, zodat het betoog van [appellant] niet juist kan zijn. Grief 1 wordt daarmee verworpen. Het hof gaat er dan ook net als de rechtbank van uit dat de onder 2.12 vermelde e-mail van 3 december 2014 door [appellant] is ontvangen.
5. Grief 2 betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat de onder 2.14 vermelde e-mail van 9 december 2014 onder meer aan [appellant] is verzonden. [appellant] betoogt dat dit niet kan worden afgeleid uit het enkele feit dat de aanhef van de e-mail luidt:
"Beste [appellant] , [geïntimeerde 1] , (CC [betrokkene 1] )”. Hij stelt verder dat hij zich ook niet kan voorstellen dat deze e-mail daadwerkelijk aan hem is verzonden, omdat hij op 9 december 2014 helemaal geen gesprek met [betrokkene 2] heeft gehad.
6. Het hof verwerpt ook deze grief. Uit zowel de aanhef van de e-mail als de inhoud ervan, waarin een kort verslag wordt gedaan van een gesprek van diezelfde dag met een vermelding van de in dat gesprek gemaakte afspraken en de door [appellant] gedane toezeggingen, kan redelijkerwijs niet anders worden afgeleid dan dat deze e-mail mede aan [appellant] is verzonden en dat het in de e-mail genoemde gesprek (waar ook [appellant] aan heeft deelgenomen) daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Dit laatste sluit ook aan bij de onder 2.13 vermelde e-mail van [betrokkene 1] aan [geïntimeerde 1] , waarin [betrokkene 1] schrijft dat hij [appellant] zal vragen een afspraak met [geïntimeerde 1] in te plannen. Het verweer van [appellant] dat de e-mail niet aan hem is gestuurd en dat hij bovendien op of rond 9 december 2014 een dergelijk gesprek als vermeld in de e-mail niet heeft gevoerd, wordt als onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd gepasseerd. Er zijn geen aanwijzingen dat de e-mail is vervalst en/of dat de inhoud niet in overeenstemming is met de waarheid.
7. De grieven 3 tot en met 12 zien op de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de overeenkomst van 15 september 2014 tussen Nexus en Castrum c.s.. De grieven richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat (ook) [appellant] jegens Nexus onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de door Nexus geleden schade ad € 500.000,-. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
8. Het hof overweegt het volgende. Vast staat dat Nexus (vertegenwoordigd door [geïntimeerde 1] ) op 15 september 2014 een overeenkomst van geldlening heeft gesloten met Castrum c.s. (vertegenwoordigd door [betrokkene 1] ), ingevolge welke overeenkomst Nexus € 500.000,- aan Castrum c.s. heeft betaald. Aan [geïntimeerde 1] is door [betrokkene 1] toegezegd dat dit bedrag na uiterlijk twee maanden zou worden terugbetaald. Tevens is door [betrokkene 1] aan [geïntimeerde 1] voorgespiegeld dat het bedrag van € 500.000,- zou worden aangewend voor een
“Cash Transfer deal”met een grote Europese bank, waarmee een zeer grote winst kon worden behaald, zodat aan Nexus binnen een termijn van 30 dagen een bedrag zou worden terugbetaald van € 1.000.000,-, en na 90 dagen zelfs een bedrag kon worden verwacht van € 10.000.000,-. Vast staat eveneens dat het door Nexus gestorte bedrag van € 500.000,-, ondanks diverse toezeggingen, niet aan Nexus is terugbetaald. [appellant] heeft niet betwist dat er sprake is geweest van oplichting. Hij stelt echter dat hij bij deze oplichting niet betrokken is geweest, maar dat dit uitsluitend [betrokkene 1] is geweest en dat hij zelf ook slachtoffer van [betrokkene 1] is geworden.
9. Vast staat dat [appellant] op 29 augustus 2014 tijdens het onder 2.6 vermelde gesprek bij de notaris een cheque aan Nexus Beheer heeft uitgeschreven van de Standard Chartered Bank Hong Kong van HK $ 5.000.000,00 (omgerekend € 500.000,00). [geïntimeerde 1] ontving een door de notaris gelegaliseerd afschrift van de cheque en een bankafschrift van de rekening van [appellant] bij de Standard Chartered Bank Hong Kong. De door [appellant] afgegeven cheque diende als zekerheid voor Nexus voor de door haar aan Castrum c.s. te betalen € 500.000,-. [appellant] stelt dat hij deze cheque heeft uitgeschreven als vriendendienst ten behoeve van [betrokkene 1] , met wie hij een zakelijke relatie had. [appellant] wilde de door [betrokkene 1] aan hem gevraagde zekerheid wel verlenen omdat hij er vanuit commercieel oogpunt belang bij had om [betrokkene 1] te vriend te houden. Het ging, aldus nog steeds [appellant] , om een tijdelijke zekerheid van slechts twee maanden. Bij pleidooi in hoger beroep heeft [appellant] hieraan toegevoegd dat de zekerheid die hij verstrekte bedoeld was voor de beoogde “Cash Transfer Deal”, niet voor andere zaken. Toen hij enige tijd na 12 september 2014 vernam dat de notaris geen medewerking aan de transactie mocht verlenen omdat geen sprake was van een lening maar van een speculatie/belegging met een hoge risicofactor, ging [appellant] er van uit dat de deal tussen Castrum c.s. en Nexus niet doorging. [betrokkene 1] zou de cheque terughalen en aan hem teruggeven, maar heeft dit niet gedaan. [appellant] stelt dat hij er pas in februari 2015 achter kwam dat Castrum c.s. en Nexus toch zaken met elkaar hadden gedaan, en dat het bedrag van € 500.000,- dat door Castrum op 15 september 2014 was overgemaakt naar Pro Vitae uit hoofde van een overeenkomst van geldlening tussen Castrum en Pro Vitae het geld was dat eerder die dag door Nexus aan Castrum was betaald.
10. Het hof is van oordeel dat bovenstaande stellingen van [appellant] ongeloofwaardig zijn, althans dat [appellant] deze in het licht van de vaststaande feiten onvoldoende heeft gemotiveerd en onderbouwd. De stelling van [appellant] dat hij er pas in februari 2015 achter zou zijn gekomen dat de transactie tussen Castrum c.s. en Nexus waarvoor hij zich middels de cheque garant had gesteld toch (in andere vorm) door was gegaan, is niet verenigbaar met de e-mails van 3 en 9 december 2014 (zie de grieven 1 en 2) en de nauwe betrokkenheid van [appellant] bij het verloop van de transactie (inclusief afspraken en toezeggingen) die uit die (onder 2.12 tot en met 2.14 vermelde) e- mails blijkt. Dat de bereidheid van [appellant] om zich op verzoek van [betrokkene 1] tot een bedrag van € 500.000,- garant te stellen uitsluitend berustte op een “vriendendienst” of de aanwezigheid van enig commercieel belang, acht het hof gelet op de hoogte van het bedrag waarvoor [appellant] zich garant stelde (en daarmee de grootte van het risico dat hij daarmee zou lopen) – uitgaande van de juistheid van het betoog van [appellant] dat hij te goeder trouw was – niet aannemelijk. De stelling van [appellant] bij pleidooi in hoger beroep dat [betrokkene 1] hem had gegarandeerd dat hij met de cheque geen risico liep, omdat Castrum de cheque zou afdekken met een overeenkomst die [betrokkene 1] zou sluiten met een firma genaamd Itare, is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, begrijpelijk noch aannemelijk. Ditzelfde geldt voor de stelling van [appellant] bij pleidooi in hoger beroep dat [betrokkene 1] investeringen had in Itare, bestaande uit de aankoop van een bankgarantie van 500 miljoen euro, met welke bankgarantie volgens [appellant] zou kunnen worden geïnvesteerd (welke werkwijze volgens [appellant] een “cash transfer deal” zou worden genoemd). Bij gebreke van een nadere motivering of onderbouwing gaat het hof daarom aan deze stellingen voorbij. Voor zover [appellant] met het door hem genoemde commercieel belang doelt op zijn belang tot het verkrijgen van een geldlening van Castrum Financial of Castrum Investments in september 2014 van € 500.000,- kan het hof [appellant] evenmin volgen, aangezien hij zelf stelt dat hij via een partner in Hong Kong een investeringskapitaal ter beschikking had van 10 miljoen euro. Als het hof uitgaat van de juistheid van de stelling van [appellant] bij pleidooi in hoger beroep dat deze 10 miljoen bedoeld was voor investeringen met een andere club in China, is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom [appellant] dit bedrag dan wel kon aanwenden voor het afgeven van een zekerheidstelling aan Nexus in de vorm van een cheque. Evenmin valt overigens, zonder nader toelichting, in te zien waarom [appellant] garant moest staan voor een betaling van Nexus aan Castrum c.s. van € 500.000,- , als het voor Castrum c.s. kennelijk financieel geen enkel probleem was (volgens [appellant] had [betrokkene 1] hem laten zien dat Castrum € 1 miljoen beschikbaar had in een Luxemburgs fonds) om tegelijkertijd eenzelfde bedrag aan Pro Vitae uit te lenen. Tot slot merkt het hof nog op dat de stelling van [appellant] dat de cheque slechts een tijdelijke zekerheid betrof met een geldigheidsduur van twee maanden geen steun vindt in de stukken. Ditzelfde geldt voor zijn stelling bij pleidooi in hoger beroep dat de door hem verstrekte zekerheid alleen bedoeld was voor de beoogde “cash transfer deal”, en dat deze dus automatisch kwam te vervallen toen de notaris zijn medewerking hieraan niet wilde verlenen. Deze beide stellingen zijn, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet verenigbaar met de mede aan [appellant] gerichte e- mail van 3 december 2014 waarin staat dat [geïntimeerde 1] de cheque kan verzilveren als het bedrag van € 500.000,- niet uiterlijk op 15 december 2014 is terugbetaald, en het ontbreken van enigerlei afwijzende reactie daarop van [appellant] . Deze stellingen zijn evenmin verenigbaar met de stelling van [appellant] in de memorie van grieven dat hij eind 2014/begin 2015 de aandelen in Castrum van [betrokkene 1] heeft gekocht omdat [betrokkene 1] in december 2014 had gedreigd dat Castrum anders failliet zou gaan en dat [betrokkene 1] dan de cheque van [appellant] zou gaan innen. Ook op deze punten heeft [appellant] zijn verweren onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd.
11. Uit het bovenstaande volgt dat de grieven 3 tot en met 12 worden verworpen. Het hof is van oordeel dat Nexus voldoende heeft aangetoond dat [appellant] nauw betrokken is geweest bij de oplichting van Nexus door [betrokkene 1] . [appellant] heeft zijn verweren in het licht van de vaststaande feiten en de overgelegde producties onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd. Uit de onder 2.12 tot en met 2.14 vermelde e- mails van december 2014 blijkt dat in die periode gesprekken zijn gevoerd door [betrokkene 1] en [appellant] met [geïntimeerde 1] over de (zogenaamde) voortgang van de aan [geïntimeerde 1] voorgespiegelde transactie en de (aan [geïntimeerde 1] beloofde maar nog steeds niet gerealiseerde) terugbetaling van de € 500.000,-. Ook door [appellant] zijn in die gesprekken, waar hij blijkens de inhoud van bedoelde e-mails actief aan deelnam, toezeggingen aan [geïntimeerde 1] gedaan. Hieruit kan redelijkerwijs niet anders worden afgeleid dan dat [appellant] in elk geval op dat moment wist van de hoed en de rand. De door [appellant] in augustus 2014 afgegeven garantstelling aan [geïntimeerde 1] /Nexus in de vorm van een (later door hem ingetrokken) cheque en het feit dat het bedrag van € 500.000,- dat door Nexus in september 2014 is betaald aan Castrum c.s. diezelfde dag nog is doorbetaald aan Pro Vitae/ [appellant] , wijzen er bovendien op dat [appellant] al vanaf het begin op de hoogte is geweest van de oplichting van [geïntimeerde 1] door [betrokkene 1] en hier zelf ook voordeel van heeft genoten. Echter, ook als dit laatste niet het geval is geweest, wist [appellant] in elk geval in december 2014 wat er aan de hand was en kon hij weten dat de kans dat Nexus haar € 500.000,- zou terugkrijgen bijzonder klein was. Door desondanks samen te werken met [betrokkene 1] en vervolgens (volgens [appellant] in januari/februari 2015) de door hem afgegeven cheque in te trekken, heeft [appellant] onrechtmatig gehandeld jegens Nexus en is hij aansprakelijk is voor de door Nexus geleden schade ad € 500.000,-.
12. De grieven 13 tot en met 18 zien op de overwegingen 4.13 tot en met 4.18 van de rechtbank met betrekking tot de overeenkomst van 5 maart 2015 tussen Pro Vitae en [geïntimeerde 1] , en richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] (als bestuurder van Pro Vitae) persoonlijk ernstig verwijtbaar heeft gehandeld jegens [geïntimeerde 1] , zodat hij aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde 1] geleden schade ad € 37.500,-. Het ernstig verwijtbaar handelen bestaat volgens de rechtbank daaruit dat 1) [appellant] het door [geïntimeerde 1] aan Pro Vitae geleende geldbedrag van € 37.500,- heeft gebruikt voor een ander doel dan tussen partijen was afgesproken, 2) [appellant] niet concreet heeft toegelicht en onderbouwd wat hij daadwerkelijk met het bedrag heeft gedaan, 3) [appellant] het overeengekomen zekerheidsrecht op zijn vakantiewoning in Oostenrijk niet heeft gevestigd en deze woning bovendien op 19 oktober 2016 heeft verkocht zodat [geïntimeerde 1] zich daarop ook niet meer kan verhalen. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
13. [geïntimeerde 1] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [appellant] hem in een gesprek op 4 maart 2015 heeft verteld dat de inleg van Nexus ad € 500.000,-, anders dan was afgesproken, niet was aangewend om te worden uitgeleend aan de Deutsche Bank, maar dat er Venezolaanse staatsobligaties van zouden worden gekocht. Om één en ander in gang te zetten was volgens [appellant] slechts nog een bedrag van € 37.500,- nodig. Hiermee zou het “project” eindelijk van start kunnen gaan. [geïntimeerde 1] hoopte met deze relatief kleine extra investering alsnog zijn lening van € 500.000,- terug te krijgen. De mededelingen van [appellant] over het doel van de € 37.500,- waren, aldus [geïntimeerde 1] , echter niet in overeenstemming met de waarheid. Ook dit bedrag heeft [geïntimeerde 1] nooit teruggekregen. [geïntimeerde 1] stelt dat [appellant] als bestuurder van Pro Vitae persoonlijk ernstig verwijtbaar heeft gehandeld jegens [geïntimeerde 1] , zodat hij persoonlijk aansprakelijk moet worden gehouden voor de door [geïntimeerde 1] geleden schade ad € 37.500,-.
14. [appellant] betwist de stellingen van [geïntimeerde 1] . [appellant] erkent dat er begin maart 2015 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen [betrokkene 1] , [appellant] en [geïntimeerde 1] , in welk gesprek [betrokkene 1] volgens [appellant] heeft aangegeven dat de gelden van Nexus niet waren gebruikt voor de transactie met de Deutsche Bank, maar door Castrum c.s. waren uitgeleend aan Pro Vitae. [appellant] stelt dat hij vervolgens in dit gesprek heeft gezegd dat hij zou proberen de lening van Pro Vitae aan Castrum c.s. vervroegd af te lossen, zodat Castrum c.s. Nexus zou kunnen terugbetalen. Om dit te bereiken diende [appellant] echter eerst de gerezen problemen in Venezuela met betrekking tot zijn (uit 2012 en 2013 daterende) investering in Venezolaanse bonds op te lossen, althans daarin te bemiddelen, om zodoende het benodigde geld uit deze investering vrij te kunnen krijgen. [appellant] beschikte echter niet over het geld om naar Venezuela af te reizen en de problemen op te lossen. [appellant] stelt dat [geïntimeerde 1] vervolgens heeft gezegd bereid te zijn om de hiervoor benodigde kosten te financieren door een bedrag van € 37.500,- aan Pro Vitae te lenen. [appellant] stelt dat hij de € 37.500,- van [geïntimeerde 1] heeft gebruikt zoals is afgesproken, en dat hij hiermee door hem gemaakte onkosten heeft betaald. Hij heeft hiervan een specificatie overgelegd. Helaas hebben de inspanningen van [appellant] er echter niet toe geleid dat de problematiek in Venezuela werd opgelost, zodat Pro Vitae niet in staat was haar schuld aan Castrum c.s. vervroegd af te lossen. Dat [geïntimeerde 1] geen gebruik heeft gemaakt van zijn recht om, toen bleek dat Pro Vitae op 25 april 2015 niet kon terugbetalen, beslag te leggen op de vakantiewoning van [appellant] , kan [appellant] niet worden verweten. Een zekerheidsrecht in de vorm van een tweede hypotheekrecht is volgens [appellant] nooit door hem toegezegd.
15. Het hof overweegt het volgende. Tussen partijen staat vast dat er begin maart 2015 een gesprek is geweest tussen [betrokkene 1] , [appellant] en [geïntimeerde 1] , en dat toen de stand van zaken rond geldlening van Nexus aan Castrum c.s. van € 500.000,- is besproken. Duidelijk is dat, anders dan was afgesproken, van enige terugbetaling van dit bedrag door Castrum c.s. aan Nexus toen nog altijd geen sprake was, laat staan van enig rendement, en dat [geïntimeerde 1] zich hier zorgen om maakte. Er is toen afgesproken dat [geïntimeerde 1] nog een aanvullend bedrag van € 37.500,- aan Pro Vitae zou lenen. Partijen zijn het er over eens dat aan [geïntimeerde 1] is verteld dat met deze extra storting de succeskansen van (het terugkrijgen van) zijn investering ad € 500.000,- zouden worden vergroot. [geïntimeerde 1] heeft vervolgens € 37.500,- aan Pro Vitae geleend. [appellant] stelt als verweer dat hij dit bedrag heeft gebruikt zoals hij met [geïntimeerde 1] heeft afgesproken, namelijk voor onkosten in een (helaas mislukte) poging om zijn investering in Venozelaanse bonds, die hij reeds in 2012/2013 zou hebben aangeschaft, vlot te trekken. Het hof overweegt dat [appellant] ook dit verweer, dat door [geïntimeerde 1] gemotiveerd is betwist, onvoldoende heeft gemotiveerd en onderbouwd. Het hof stelt allereerst vast dat de door [appellant] gestelde afspraak met [geïntimeerde 1] over het doel van de lening van € 37.500,- geen steun vindt in de tekst van de tussen [geïntimeerde 1] en Pro Vitae overeengekomen “schuldregeling” als vermeld onder 2.16 van dit arrest. Verder heeft [appellant] geen stukken overgelegd waaruit het bezit van de door hem gestelde Venozelaanse bonds en de door [appellant] gestelde problemen om deze bonds door te verkopen blijken. Evenmin heeft [appellant] aannemelijk kunnen maken dat hij de € 37.500,- van [geïntimeerde 1] inderdaad heeft gebruikt om te proberen om geld uit een dergelijke investering in Venezuela vervroegd vrij te krijgen. Het lijstje met onkosten dat [appellant] heeft overgelegd in combinatie met een overzicht van ING-overboekingen uit april 2015 is – mede in het licht van de door [geïntimeerden] hierover opgeworpen vragen – zonder duidelijke toelichting en onderbouwing, die ontbreekt, voor het hof onvoldoende duidelijk. [appellant] heeft ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep desgevraagd toegelicht dat er sprake was van een door hem in 2013 met de heren Farnhold en De Troy aangeschafte bond in Venezuela. Dit betrof een staatsobligatie die “gereactiveerd” moest worden. De door hem gemaakte kosten betroffen kosten om het verhaal van de bond, die volgens [appellant] is verkocht aan een bank in Oostenrijk, vlot te trekken. De op het kostenoverzicht vermelde kosten voor de consultant Arthur Bismark in Ghana betroffen kosten in verband met het verkrijgen van een contract voor een Braziliaans Housing Project. Deze kosten waren inderdaad niet met [geïntimeerde 1] overeengekomen, maar [appellant] stelt dat hij het hier wel met [geïntimeerde 1] over heeft gehad nadat hij deze kosten had gemaakt. Het hof is van oordeel dat deze nadere toelichting het door [appellant] overgelegde kostenoverzicht niet inzichtelijker maakt. Uit de stellingen van [appellant] kan, indien juist, niet worden afgeleid dat de door hem opgevoerde kosten inderdaad zijn aangewend zoals met [geïntimeerde 1] was overeengekomen. Wat betreft de consultant in Ghana heeft [appellant] dat zelf ook toegegeven, wat betreft de overige kosten is nog steeds onvoldoende duidelijk wat voor kosten hiermee precies worden bedoeld en hoe deze gelden zijn besteed. Dat en hoe met het maken van deze kosten de succeskansen van (het terugkrijgen van) de investering van [geïntimeerde 1] ad € 500.000,- werden vergroot heeft [appellant] niet kunnen uitleggen.
16. Het hof is dan ook van oordeel dat [appellant] zijn verweer dat hij de door [geïntimeerde 1] aan Pro Vitae geleende € 37.500,- heeft gebruikt overeenkomstig de tussen partijen gemaakte afspraken onvoldoende heeft gemotiveerd en onderbouwd, zodat het hof hieraan voorbij gaat en uitgaat van de juistheid van de stellingen van [geïntimeerde 1] . Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [appellant] als bestuurder van Pro Vitae ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, en dat hij persoonlijk aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde 1] geleden schade ad € 37.500,-. Of [geïntimeerde 1] deze schade eventueel had kunnen verhalen op de woning (van [appellant] ) in St. Gallenkirch, zolang deze woning nog niet was verkocht, maakt het oordeel van het hof over de aansprakelijkheid van [appellant] niet anders en kan daarom in het midden blijven. Uit het bovenstaande volgt dat ook de grieven 13 tot en met 18 worden verworpen.
17. Grief 19 richt zich tegen de veroordeling door de rechtbank van [appellant] tot betaling van een bedrag van € 500.000,- en een bedrag van € 37.500,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente. Voor zover deze grief zich richt tegen de toewijzing van de hoofdbedragen wordt hij verworpen, onder verwijzing naar hetgeen het hof hierboven heeft overwogen en beslist. Voor zover de grief betoogt dat de rechtbank ten onrechte de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW heeft toegewezen in plaats van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, stelt het hof vast dat de rechtbank alleen over het bedrag van € 500.000,- de wettelijke handelsrente heeft toegewezen. Op dit punt is de grief gegrond, aangezien de vordering van Nexus jegens [appellant] tot betaling van € 500.000,- zijn grondslag niet vindt in een tussen Nexus en [appellant] bestaande handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a lid 1 BW, maar in een door [appellant] jegens Nexus gepleegde onrechtmatige daad. Het hof zal het vonnis van de rechtbank op dit punt vernietigen en alsnog de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW toewijzen.
18. Grief 20 tenslotte richt zich tegen de veroordeling van [appellant] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente hierover te rekenen vanaf de 15e dag na de datum van het vonnis. [appellant] betwist dat [geïntimeerden] de proceskosten in eerste aanleg reeds aan hun raadsman hebben voldaan, zodat er volgens hem geen grond is om rente toe te kennen. Het hof verwerpt deze grief. Uit hetgeen hiervoor is overwogen en beslist, volgt dat de rechtbank [appellant] terecht heeft veroordeeld in de proceskosten. [appellant] is ingevolge deze veroordeling gehouden om de door de rechtbank toegewezen proceskosten aan [geïntimeerden] te betalen. Deze veroordeling is niet afhankelijk van de vraag of [geïntimeerden] zelf al de rekening van hun advocaat hebben betaald. [appellant] is wettelijke rente verschuldigd over de toegewezen proceskosten vanaf de datum dat hij met de betaling daarvan in verzuim is, welke datum door de rechtbank is gesteld op de 15e dag na de datum van het vonnis.
19. Uit het bovenstaande volgt dat grief 19 gedeeltelijk gegrond is, en dat de overige grieven worden verworpen. [appellant] zal ook in hoger beroep als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
20. Aangezien het hof van oordeel is dat [appellant] zijn stellingen en/of verweren onvoldoende heeft gemotiveerd en onderbouwd, komt het hof aan bewijslevering niet toe. Het bewijsaanbod van [appellant] wordt dan ook gepasseerd.