ECLI:NL:GHDHA:2020:927

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2020
Publicatiedatum
19 mei 2020
Zaaknummer
BK-19/00294 en BK-19/00295
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de rechtmatigheid van onroerendezaakbelastingen en de invoering van een ondernemersfonds door de gemeente Teylingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onroerendezaakbelastingen (OZB) die door de gemeente Teylingen zijn opgelegd aan een ondernemer. De ondernemer, die niet tot de aangewezen sectoren voor restitutie behoort, heeft bezwaar gemaakt tegen de ongelijke behandeling van gelijke gevallen, aangezien de gemeenteraad een ondernemersfonds heeft ingesteld dat gefinancierd wordt door een opslag op de OZB-tarieven voor niet-woningen. Het Hof oordeelt dat de gemeentelijke wetgever met een omweg de wettelijke beperking van de bevoegdheid tot differentiatie van de OZB-tarieven heeft geschonden. Dit leidt tot strijd met het gelijkheidsbeginsel. Het Hof concludeert dat de aanslagen moeten worden verminderd, omdat de ondernemer ongelijk is behandeld ten opzichte van andere niet-woningen die wel in aanmerking komen voor restitutie. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de aanslagen worden aangepast.

Uitspraak

uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht meervoudige kamer
nummers BK-19/00294 en BK-19/00295

uitspraak van 12 mei 2020

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende, (gemachtigde: [A] )

en
de heffingsambtenaar van de gemeente Teylingen, de heffingsambtenaar, (vertegenwoordiger: [B] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 19 maart 2019, nummers SGR17/6992 en SGR 17/6994.

Procesverloop

1.1.
De heffingsambtenaar heeft belanghebbende voor het jaar 2017 ter zake van de onroe- rende zaken [C] te [Z] en [D] te [E] (de onroerende zaken) aanslagen in de van gebruikers geheven onroerendezaakbelastingen (de aanslagen) opgelegd. De aanslagen bedragen respectievelijk € 225,62 en € 197,25. De op het aanslagbil- jet vermelde verminderingen van (per onroerende zaak) € 13,40 en andere aanslagen van (per onroerende zaak) € 143,04 zijn niet in geschil.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de in één geschrift tegen de aanslagen gemaakte bezwaren in één uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Recht- bank. Ter zake is een griffierecht geheven van € 333. De Rechtbank heeft het beroep onge- grond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake is een griffierecht geheven van € 519. De heffingsambtenaar heeft een verweer- schrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 25 februari 2020. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opge- maakt.

Juridisch kader

Gemeentewet
2.1.
In artikel 220 van de Gemeentewet is bepaald dat ter zake van binnen de gemeente ge- legen onroerende zaken twee onroerendezaakbelastingen (OZB) worden geheven, te weten een belasting van – samengevat – de gebruikers van onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen (OZBG) en een belasting van – kort gezegd – eigenaren van onroerende zaken (OZBE).
Naar volgt uit artikel 220c van de Gemeentewet is de heffingsmaatstaf van beide belastingen de op de voet van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) bepaalde waarde van de onroerende zaak.
In artikel 220f, lid 1, eerste volzin, van de Gemeentewet is bepaald dat de belasting een per- centage van de heffingsmaatstaf – dat is de op de voet van de Wet waardering onroerende zaken (wet WOZ) bepaalde waarde van de onroerende zaak – bedraagt. Dit percentage wordt, ingevolge de tweede volzin van het artikellid, gelijkelijk vastgesteld voor de OZBG (tarief OZBG), de OZBE indien het onroerende zaken betreft die in hoofdzaak tot woning dienen (tarief OZBE-W) en de OZBE indien het onroerende zaken betreft die in hoofdzaak niet tot woning dienen (tarief OZBE-NW).
Lokale regelgeving en besluiten
2.2.
De gemeenteraad van Teylingen heeft op 15 december 2016 de ‘Verordening onroe- rende-zaakbelastingen Teylingen 2017’ vastgesteld. Artikel 5 van de Verordening luidt, voor zover hier van belang:
“Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor:
a. de gebruikersbelasting 0,1351%
b. de eigenarenbelasting 1. (…)
2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,1683%”
2.3.
Ter verduidelijking van de vraag waarvan de beantwoording partijen verdeeld houdt, heeft het Hof hieronder een overzicht van de tarieven van de OZBG en de OZBE in de jaren 2014 tot en met 2017 opgenomen. Het overzicht laat zien dat het tarief OZBE-NW en het ta- rief van de OZBG voor 1 januari 2016 betrekkelijk constant zijn. Per 1 januari 2016 zijn deze beide tarieven echter met ruim 21 percent verhoogd. Ter vergelijking is in de rechterko- lom van het overzicht ook het in de periode 2014 tot en met 2017 relatief weinig fluctue- rende tarief van de OZBE-W vermeld. Het geschil tussen partijen vindt zijn oorsprong in de tariefsverhoging van de OZBG en de OZBE-NW per 1 januari 2016 en de daartoe door de raad van de gemeente Teylingen vastgestelde regelgeving en genomen andere besluiten.
Jaar
Verordening vastgesteld op
Tarief OZBG
Tarief OZBE-NW
Tarief OZBE-W
2014
12 december 2013
0,1125%
0,1404%
0,0766%
2015
18 december 2014
0,1125%
0,1404%
0,0781%
2016
17 december 2015
0,1367%
0,1700%
0,0793%
2017
15 december 2016
0,1351%
0,1683%
0,0779%
(Bron: www.overheid.nl/lokale wet- en regelgeving)
2.4.
Op 18 december 2014 heeft de raad van de gemeente Teylingen op verzoek van de Teylingen ondernemingsvereniging (TOV) besloten een ondernemersfonds in te stellen. Aan de beknopte samenvatting van het besluit ontleent het Hof het volgende.
“(…) Het is een besluit in twee fases. In de eerste fase wordt besloten over het ondernemersfonds en de verhoging van de tarieven. In de tweede fase wordt besloten over zaken als uitbetaling, vast- leggen van de clusters en retributieregeling. (…).”
Onder het kopje “Motivering” wordt onder meer het volgende opgemerkt:
“Aanleiding en context:
In 2010 is een eerste initiatief genomen om een ondernemersfonds in te stellen. Destijds is beslo- ten niet over te gaan tot besluitvorming omdat te veel vragen onvoldoende konden worden beant- woord. (…)
De TOV heeft in 2013 besloten een nieuw traject te starten om de mogelijkheden van een onder- nemersfonds te onderzoeken. (…)
Op basis van het onderzoek (…) heeft de TOV een verzoek ingediend voor het instellen van een ondernemersfonds. Voor de voeding van het ondernemersfonds wordt voorgesteld de tarieven OZB voor niet-woningen te verhogen. Uitgegaan wordt van een opbrengst van € 60,- [waarschijn- lijk moet hier staan: € 50. Zie het hieronder opgenomen Besluitpunt 2.
Hof] per € 100.000 WOZ- waarde. Daarbij wordt 55% betaald door de eigenaar en 45% door de gebruiker. (…)
Uit de [onderzoeks]rapportage blijkt dat niet voor alle clusters geldt dat er voldoende draagvlak is. Voor deze clusters (recreatie en toerisme + de agrarische sector) wordt een retributie-regeling voorgesteld. Deze regeling moet nog worden uitgewerkt maar garandeert dat de ondernemers in die clusters hun geld terug krijgen van de stichting ondernemersfonds. Het gaat bij het verzoek nog maar alleen om het invoeren van de inning ten behoeve van het fonds. Over zaken als uitbeta- ling, kaders voor besteding, de retributie, et cetera moeten nog nadere afspraken worden gemaakt.
Beoogd resultaat:
De ondernemers de gelegenheid bieden om gezamenlijk projecten uit te voeren ter bevordering van het ondernemersklimaat.
Argumentatie:
1.1.
Over de praktische uitvoering moeten nog afspraken worden gemaakt. Aanpassingen in de verordeningen OZB en RZB moeten plaatsvinden voor 1 januari 2015. Gebeurt dat niet kan het ondernemersfonds pas in 2016 worden ingevoerd. (…)
2.1
Er is draagvlak voor een ondernemersfonds met een retributie-regeling (…)
2.2.
De clusters waar geen draagvlak bestaat voor een ondernemersfonds krijgen hun geld terug Uit het onderzoek blijkt dat binnen 2 clusters geen draagvlak bestaat voor een ondernemersfonds. Het gaat hierbij om de agrarische sector en het cluster toerisme en recreatie. Voor deze clusters wordt een retributie-regeling voorgesteld. De belastingsystematiek van de OZB maakt het niet mo- gelijk om deze groepen geheel buiten het ondernemersfonds te houden.
2.3.
Het gaat om een proefperiode van 3 jaar (…)
2.4.
Het draagt bij aan gezamenlijk ondernemerschap
Doordat financiering geen belemmering meer vormt is er ruimte voor ondernemers om gezamen- lijk zaken op te pakken. Hierbij kan worden gedacht aan city-, park of centrummanagement, verbe- tering van de buitenruimte, aanleg glasvezel, beveiliging, promotie- en marketing, et cetera.
2.5.
Voor de uitvoering van de detailhandelsvisie is financiering vanuit het ondernemersfonds ge- wenst
(…)
2.6.
In het coalitieakkoord is opgenomen dat het cluster zorg niet deelneemt aan het ondernemers- fonds
3.1.
Een tariefsverhoging is noodzakelijk. (…)”
Onder het kopje “Beslist het volgende” is – voor zover hier van belang – vermeld:
“Besluitpunt 1:
Wij ondersteunen het instellen van een ondernemersfonds per 1-1-2016 tenzij initiatiefnemers aan- geven ervan af te willen zien.
Besluitpunt 2:
De extra heffing per 1-1-2016 in te voeren voor een periode van 24 maanden en voor de clusters, waar de genoemde zaken (…) niet volledig zijn uitgewerkt voor december 2015, de retributierege- ling toe te passen. Het tarief te stellen op € 50,- per waarde van € 100.000,-.
(…)
Aldus besloten in de raad van 18 december 2014.”
2.5.
Op 14 oktober 2015 heeft de raad van de gemeente Teylingen opnieuw besloten een ondernemersfonds in te stellen. Aan de beknopte samenvatting van het besluit ontleent het Hof het volgende:
“Het college stelt de gemeenteraad voor in te stemmen met het voorstel van de Stichting Onder- nemersfonds Teylingen [hierna: SOT,
Hof].
Een gemeentebreed ondernemersfonds is een fonds voor en door ondernemers: alle ondernemers in de gemeente Teylingen die onroerende zaak belasting (OZB) betalen in de categorie niet-wonin- gen en de gebruikers van niet-woningen. Een ondernemersfonds betekent gezamenlijk investeren en participeren in de lokale economie. De gemeente wil de groei van de activiteiten van onderne- mers faciliteren en ondersteunen. Wij stellen ons open voor initiatieven uit de maatschappij en sti- muleren, steunen en faciliteren deze initiatieven.”
Onder het kopje “Motivering” wordt onder meer het volgende opgemerkt:
“Aanleiding en context:
Op 17 [bedoeld is: 18,
Hof] december 2014 is besloten tot invoering van een Ondernemersfonds Teylingen. In het besluit zijn een aantal uitvoeringsvoorwaarden opgenomen die in 2015 moesten worden uitgewerkt. De eerste stap die de initiatiefnemer, de TOV, heeft genomen is het zoeken van vrijwilligers voor een bestuursfunctie in [SOT]. De stichting is in juli opgericht en aan de slag gegaan met de uitvoeringsvoorwaarden.
(…)
Ook heeft de stichting de vrijheid genomen om met een frisse blik te kijken naar sectoren/gebie- den die in aanmerking komen voor retributie. Het raadsbesluit van december laat ook die vrijheid. Daarbij is met name gekeken naar de sectoren/gebieden zorg, agrarisch, recreatie & toerisme en gemeente. Over deze groepen is in het verleden gesproken als het ging om retributie.
Onder de ondernemers is in de afgelopen maanden een discussie gestart over het invoeren van een Ondernemersfonds. Op 23 september is een extra ledenvergadering van de TOV geweest over al- leen dit onderwerp. De leden van de TOV hebben zich tijdens dit overleg in meerderheid uitgesp- roken voor het Ondernemersfonds.
(…)
Argumentatie: (…)
1.3.
de stichting pakt de invoering zorgvuldig op
De stichting creëert een tussencategorie (tussen mee doen en retributie) waardoor er ruimte ont- staat om in gesprek te gaan met die clusters waarbinnen de meningen verdeeld zijn over de meer- waarde die een fonds heeft voor het cluster.
2.1.
de gevolgen van het Ondernemersfonds moet worden verwerkt in de belastingverordeningen
De financiering van het Ondernemersfonds vindt plaats via een verhoging van de OZB voor niet woningen. In het besluit van december 2014 is de gewenste opbrengst gesteld op € 50,- per
€ 100.000 WOZ-waarde gesplitst in € 27,50 voor eigenaren (dus 27,50 / 100.000 = 0,0275%) en
€ 22,50 voor gebruikers (dus 22,50 / 100.000 = 0,0225%)”
Onder het kopje “Beslist het volgende” is – voor zover hier van belang – vermeld:
“Besluitpunt 2:
Om het tarief OZB voor eigenaren van niet-woningen met ingang van 2016 zo te verhogen, dat per € 100.000 WOZ-waarde € 27,50 meer wordt opgebracht, en het tarief OZB voor gebruikers van niet-woningen met ingang van 2016 zo te verhogen dat per € 100.000 OZB-waarde € 22,50 meer wordt opgebracht.”
(…)
Aldus besloten in de raadsvergadering van 29 oktober 2015”
2.6.
Bij besluit van 17 december 2015 heeft de raad van de gemeente Teylingen de belas- tingverordeningen voor het jaar 2016 vastgesteld. Met betrekking tot de onroerendezaakbe- lastingen wordt daarin het volgende vermeld:
“1.1 Onroerende-zaakbelastingen (OZB)
Uitgangspunt voor het bepalen van de tarieven is de geraamde opbrengst OZB. De stijging of da- ling van de WOZ-waarde wordt gecompenseerd door een aanpassing van de OZB-tarieven. Als gevolg van de jaarlijkse herwaardering voor 2016 daalt de totale WOZ-waarde van woningen met ca. 0,5%. Ook de WOZ-waarde van de niet-woningen daalt met ca. 0,5%. Voorgesteld wordt om voor het jaar 2016 de volgende tarieven te hanteren:
tarief 2016
OZB woningen eigenaren 0,0793% (was 0,0781%)
OZB niet-woningen eigenaren 0,1700% (was 0,1404%)
OZB niet-woningen gebruikers 0,1367% (was 0,1125%)”
2.7.
Bij brief van 18 februari 2016 heeft het adviesbureau [H] een advies uitgebracht over het voornemen van het college van burgemeester en wethouders van Teylingen om een (reparatie)voorstel voor te leggen aan de gemeenteraad betreffende het on- der 2.5 aangehaalde besluit. Het advies luidt:

Besluitpunt 1
In de gemeenteraad van 29 oktober jl. zijn 2 amendementen aangenomen, nl.:
1. "uitsluiting gemeente en zorg bij OF", waardoor besluitpunt 1.1 is gewijzigd; en
2. "evaluatie Ondernemersfonds", waardoor besluitpunt 1.2 is gewijzigd.
Nu wordt aan de gemeenteraad voorgesteld om het besluit "uitsluiting gemeente en zorg" in te trekken.
Intrekking van dit besluitpunt is naar onze mening mogelijk en beperkt de fiscaal-juridische risi- co's. In tegenstelling tot hetgeen in het memorandum van antwoord (behorend bij het Raadsbe- sluit d.d. 29 oktober 2015) is vermeld, zijn wij van mening dat de gemeente geen invloed mag heb- ben op de retributieregeling. Het koppelen van de heffing c.q. de retributie aan de mate van profijt dat een bepaalde groep heeft van het ondernemersfonds leidt tot een risico. Andere belastingplich- tigen kunnen van mening zijn dat zij (ook) niet of in mindere mate profiteren en aldus ook dienen te worden 'uitgesloten'.
Het is mogelijk dat de belastingrechter in een beroepsprocedure zal oordelen dat er ten onrechte een onderscheid gemaakt wordt tussen verschillende categorieën/groepen. Een retributieregeling achten wij dan ook in strijd met de bevoegdheden van een gemeente ten aanzien van belastinghef- fing. In ons eerdere advies hebben wij hierover opgemerkt:
"Indien besloten wordt om een zgn. retributieregeling in het leven te roepen, dient de gemeente(raad) hier geen invloed op te hebben. De betreffende belastingverordeningen van de gemeente dienen alle essentialia te vermelden die voor de heffing en de invordering van de betreffende belastingen van belang zijn (art. 217 Gem.w.).".
Besluitpunt 2
Aan de gemeenteraad wordt voorgesteld om "In te stemmen met het voorstel van [SOT]voor de uitvoering van het Ondernemersfonds.". Hierdoor stemt de gemeente (impliciet) in met de retribu- tieregeling. Zoals wij hiervoor aangegeven hebben, dient de gemeente geen invloed te hebben op de retributieregeling. Als gevolg daarvan stellen wij voor dat aan het besluitpunt wordt toegevoegd dat de gemeente geen invloed heeft op de retributieregeling.
3.
Conclusie
Met het voorgestelde (reparatie)voorstel worden naar onze mening de fiscaal-juridische risico's verminderd, maar niet geheel weggenomen.
2.8.
Op 3 maart 2016 heeft de raad van de gemeente Teylingen voor de derde keer een be- sluit over het ondernemingsfonds genomen. Dit besluit houdt – kort samengevat – in dat de gemeenteraad het besluit van 29 oktober 2015 intrekt en een nieuw besluit neemt waarin de gemeenteraad instemt met het voorstel van SOT voor de invoering van het Ondernemers- fonds conform het Memorandum van Antwoord van 15 september 2015 (het Memorandum).
Onder het kopje “Motivering” wordt onder meer het volgende opgemerkt:
“Aanleiding en context:
Op 29 oktober 2015 heeft de gemeenteraad bij de behandeling van het Ondernemersfonds een amendement aangenomen om de sectoren Zorg en gemeentelijk Vastgoed in aanmerking te laten komen voor retributie uit het fonds. Na dat besluit is op verzoek van de gemeenteraad fiscaal-juri- disch onderzoek gedaan naar de mogelijke risico's. Onderzoek is gedaan door de heer [F] van de [G] universiteit en adviesbureau [H] . De conclusie daarbij was dat zover er risico is, dit veroorzaakt wordt doordat de gemeente zich mengt in de uitvoering van het fonds (met name in het rapport van [H] is een aantal kleine risico's beschreven).
In januari zijn er gesprekken geweest met [SOT]. Door [SOT] is aangegeven dat zij hebben beslo- ten dat de sector Zorg gedurende de proefperiode in aanmerking komt voor retributie. De sector Zorg was door de stichting ingedeeld in groep 2 (= retributie totdat er draagvlak is bereikt voor deelname). Alles overwegende komt de stichting tot de conclusie dat er onvoldoende kansen zijn voor een indeling in de komende periode in groep 3 (= deelname).Ook voor de sector gemeente- lijk vastgoed is de stichting tot een gelijke conclusie gekomen. Door het voorstel van de stichting te volgen wordt een duidelijke scheiding tussen het innen van de belastingen en de uitvoering van het Ondernemersfonds gerealiseerd.(…)”
(…) Argumentatie: 1.1. (…)
Omdat de stichting zelf heeft besloten dat de sectoren Zorg en gemeentelijk vastgoed voor de proefperiode in aanmerking komen voor retributie is het geamendeerde besluit op dat punt over- bodig. Door het geamendeerde besluit in te trekken worden de door het besluit veroorzaakte fis- caal-juridische risico's zoveel mogelijk weggenomen.
Het reparatiebesluit wijzigt de positie van de agrariërs niet.
2.1.
Een nieuw besluit is noodzakelijk
Het intrekken van het geamendeerde besluit betekent dat een nieuw besluit moet worden geno- men. Door het oorspronkelijke voorstel van de stichting, aangevuld met haar standpunt over de sectoren Zorg en gemeentelijk vastgoed, te volgen ligt de uitvoering van het Ondernemersfonds geheel bij de stichting.
2.2.
Overleg tussen gemeente en stichting over de uitvoering is niet gewenst
In het [Memorandum] van [SOT] is opgenomen dat de stichting over de groep 2 sectoren/gebie- den beslist na overleg met de gemeenteraad. Dit overleg is niet wenselijk omdat de gemeente daar- mee invloed heeft op de uitvoering van het Ondernemersfonds. Er dient een duidelijke scheiding zijn tussen de inning van de gemeentelijke belastingen en de uitvoering door de stichting.
(…)
Onder het kopje “Voorstel” is – voor zover hier van belang – vermeld:
Besluitpunt 1:
Het geamendeerde besluit van 29 oktober 2015 over de invoering van het Ondernemersfonds in te trekken conform het mondelinge advies van de heer [F] en het schriftelijke advies van Ad- viesbureau [H] d.d. 18 februari 2016.
Besluitpunt 2:
In te stemmen met het voorstel van [SOT] conform het [Memorandum] voor de invoering van het Ondernemersfonds voor geheel Teylingen, met dien verstande dat:
a. De bijgevoegde e-mail van [SOT] d.d. 21 februari 2016 een integraal onderdeel vormt van het [Memorandum] van [SOT].
b. Er geen overleg gevoerd wordt tussen gemeente en [SOT] over de nadere indeling van de groep 2 sectoren/gebieden.
(…)
Aldus besloten in de raadsvergadering van 3 maart 2016”
2.9.
In het onder 2.8 genoemde Memorandum is vermeld dat het bestuur van SOT tot een drieslag is gekomen en heeft besloten onderscheid te maken tussen:
“1. Gebieden en sectoren waarvan we nu reeds willen vaststellen dat ze retributiewaardig zijn. We gaan er daarbij van uit dat de retributie voor beide jaren (2016 en 2017) geldt en dat het fonds, be- houdens het uitvoeren van de retributie, geen diensten zal verlenen aan deze gebieden en sectoren. Pas bij de evaluatie in 2017 komt dit gebied/sector weer in beeld. Dit is groep 1.
2. Gebieden en sectoren waar de situatie op dit moment nog onvoldoende duidelijk is (…). Het bestuur [van SOT] neemt een besluit na overleg met de Raad in januari 2016 en 2017. Het bestuur [van SOT] zal de dienstverlening aan deze gebieden en sectoren ter hand nemen. Dit is groep 2.
3. Gebieden en sectoren waarvan op grond van de criteria duidelijk is dat zij gedurende de hele pi- lotperiode van twee jaar gebruik zullen maken van de mogelijkheden van het fonds. Natuurlijk kunnen deze gebieden en sectoren volledig aanspraak maken op de dienstverlening door het fonds, inclusief ondersteuning bij de opbouw, inclusief het administratief proces en btw-teruggave. Dit is groep 3.”
Het Memorandum bevat de volgende samenvatting van de indeling in categorieën:
Resultaat weging participatie en retributie gebieden en sectoren TOF
Gebied of sector
Categorie
1.
[I]
3
2.
[E]
2
3.
[J] en [K]
3
4.
[L] ( [E] )
2
5.
[M] ( [Z] )
3
6.
[N]
3
7.
Landbouw
1
8.
Greenib-terrein
3
9.
Sport
3
10.
[E]
3
11.
[Z]
3
12.
[O]
3
13.
Sector recreatie
3
14.
Sector Zorg
2
Onderwijs
3
Zzp-ers zonder vastgoed
3
Zakelijk onroerend goed voor niet-zakelijk gebruik
3
Overig buitengebied
2
Gemeentelijk vastgoed
3
In het Memorandum is het “retributieproces” als volgt omschreven:
“1. Bij de 1e aanslag (eind februari) OZB niet-woningen zit een bijsluiter, die alle betalers infor- meert over dat zij bijdragen aan het ondernemersfonds, met een korte beschrijving van het doel van het fonds, de werking en de hoogte van het bedrag (€50,- per €100.000,- WOZ). Er wordt voor meer informatie verwezen naar de website van het fonds.
2. De sectoren die in aanmerking komen voor de eventuele retributie, krijgen vanuit het fonds (niet vanuit de gemeente) een brief met informatie over de retributieregeling. Ze worden gevraagd om de teruggave aan te vragen.
3. Het verzoek kan digitaal via de website van het fonds ingediend worden tot 1 april. Er is een mogelijkheid om een copy van de aanslag bij te voegen, zodat het fonds kan controleren of er recht is op restitutie en hoe hoog het bedrag moet zijn. Op de website komt ook een rekenmodule die eenvoudig laat zien hoeveel betalers bijdragen aan het ondernemersfonds. 100% van de bij- drage aan het ondernemersfonds wordt terug betaald.
4. Het retributieproces loopt parallel aan de 1e betalingstermijn van de aanslag, die loopt tot twee maanden na de aanslagdatum. Met andere woorden, de betaler heeft het deel van de te betalen OZB niet-woningen dat voor het ondernemersfonds bestemd is, terug voordat het betaald is.
5. Het fonds (bestuur) handelt de aanvragen die voor 1 april zijn ingediend, af voordat de 1e beta- lingstermijn (twee maanden na dagtekening aanslag, in de regel eind april) is verstreken. De afwik- keling bestaat uit een check van de aangeleverde gegevens en de betaling van het bedrag.
6. Ondernemers die in aanmerking komen voor retributie kunnen verzocht worden een machti- ging af te geven aan de gemeente, zodat de gemeente alsnog gerechtigd is om gegevens te overleg- gen aan het fondsbestuur, waardoor de retributieregeling nog makkelijker verloopt.
7. Het fonds zelf zal in het eerste jaar al een administratie opzetten voor de zelfmeldingen, zodat in het tweede jaar met een reminder gewerkt kan worden.
8. Ondernemers kunnen uiteraard een opdracht neerleggen bij hun administrateur, om bij het ver- werken van de ozb-aanslag in de boeken standaard een handeling toe te voegen om retributie te vragen.
(…)”
2.10.
De onder 2.8 genoemde e-mail van SOT van 21 februari 2016 luidt – voor zover hier van belang - als volgt:
“Onderwerp: Indeling sector Zorg en Gemeente (…)
Ingegeven door het coalitie-akkoord / aangenomen amendement en alles overziend en gewogen te hebben, stelt het bestuur van Ondernemers Fonds Teylingen voor om de sector Zorg te retribue- ren. Er worden te weinig kansen gezien om in de proefperiode (2016, 2017) tot initiatieven te ko- men. Hiermee wordt de sector Zorg ingedeeld in categorie 1.
Hetzelfde geld voor de Gemeente: ook hier stelt het bestuur voor de indeling in categorie 1 te han- teren.
(…)”
2.11.
Bij beschikking van 29 juni 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders van Teylingen SOT een subsidie verleend voor het opzetten en uitvoeren van het Onderne- mingsfonds Teylingen voor het jaar 2016. Deze beloopt € 50 per € 100.000 van de waarde
van niet-woningen in de gemeente Teylingen (bestaande uit € 27,50 voor eigenaren en
€ 22,50 voor gebruikers). Met betrekking tot de besteding van de subsidie is in de beschik- king bepaald:
“Besteding van de subsidie zal gaan conform de werking van het fonds, zoals beschreven in het Memorandum van Antwoord en conform de in het convenant tussen [SOT] en de gemeente Tey- lingen vastgelegde afspraken.”

Vaststaande feiten

3.1.
Belanghebbende was bij de aanvang van het kalenderjaar 2017 gebruiker van de on- roerende zaken.
3.2.
De onroerende zaken dienen niet in hoofdzaak tot woning.

Oordeel van de Rechtbank

4. De Rechtbank heeft – voor zover thans van belang – het volgende overwogen..

Geschil
4. In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslagen ozb tot een te hoog bedrag zijn vast- gesteld. In het bijzonder is in geschil of de Verordening vanwege het vastgestelde (verhoogde)
ozb-tarief voor niet-woningen, voor zover dit is geschied in verband met de financiering van het ondernemersfonds, verbindend is. De vastgestelde waarden van de onroerende zaken zijn niet in geschil.
5. [Belanghebbende] stelt - kort samengevat - dat sprake is van een willekeurige en onredelijke belastingheffing, dat de wijze van totstandkoming van het ondernemersfonds in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en dat sprake is van omzeiling van de rechterlijke con- trole.
6. [De heffingsambtenaar] stelt dat de gemeente vrij is in de vaststelling van de tarieven van de ozb en de wijze van aanwending van de belastingopbrengst. Daarnaast is volgens [de heffings- ambtenaar] geen sprake van strijd met enig rechtsbeginsel of enige wettelijke bepaling.
Beoordeling van het geschil
7. De rechtbank overweegt dat de vaststelling van het ozb-tarief een zelfstandige bevoegdheid is van de gemeenteraad. De belastingrechter is in beginsel niet bevoegd om over de tarieven te oordelen, tenzij de tariefstelling of tariefstijging in strijd is met een hogere wettelijke regeling, leidt tot een willekeurige of onredelijke belastingheffing die de wetgever bij het toekennen van de be- voegdheid niet op het oog kan hebben gehad, dan wel in strijd is met enig rechtsbeginsel (Ge- rechtshof Arnhem-Leeuwarden 8 oktober 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:7497).
8. Niet gebleken is dat de in de Verordening opgenomen ozb-tarieven voor niet-woningen in strijd met de relevante wettelijke bepalingen zijn vastgesteld. In hetgeen [belanghebbende] heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een willekeurige of onredelijke belastingheffing, dan wel van strijd met enig rechtsbeginsel. Het staat de gemeente immers vrij om de opbrengsten van een algemene belasting ter verwerving van inkomsten door de gemeente, zoals de ozb, te besteden aan het ondernemersfonds (zie Gerechtshof Leeuwarden 15 februari 2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:731, rechtbank Noord-Nederland 29 april 2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:2308 en rechtbank Gelderland 22 oktober 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:4534).
9. In de omstandigheid dat de tariefsverhoging van de ozb mede ziet op een financiële bij- drage aan het ondernemersfonds, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de ozb wordt geheven voor een ander doel dan inkomstenverwerving door de gemeente. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in dit geval de opbrengsten van de ozb niet direct naar het onder- nemersfonds gaan, maar vervolgens als subsidie uit de algemene middelen aan het ondernemers- fonds worden verstrekt. De omstandigheid dat eigenaren van bepaalde categorie niet-woningen het ondernemersfonds kunnen verzoeken om restitutie van een gedeelte van de (verhoogde) ozb, raakt de ozb-heffing niet en kan daarom niet een willekeurige en onredelijke belastingheffing tot gevolg hebben dan wel leiden tot een schending van artikel 217 van de Gemeentewet.
10. De omstandigheid dat het ondernemersfonds belast is met de uitvoering van deze retribu- tieregeling en niet de gemeente, doet (juist) geen afbreuk aan de afzonderlijke bevoegdheid van de gemeente om een ozb te heffen ten behoeve van de algemene middelen. Zelfs niet als daarbij vast- staat dat die algemene middelen mede aangewend zullen worden voor een financiële bijdrage aan dat ondernemersfonds. Naar het oordeel van de rechtbank is met betrekking tot de onder de retri- butieregeling vallende categorie niet-woningen evenmin sprake van strijd met het gelijkheidsbegin- sel, omdat ook voor deze categorie niet-woningen hetzelfde (verhoogde) ozb-tarief is toegepast.
11. Hetgeen [belanghebbende] overigens nog met betrekking tot de wijze van totstandkoming van het ondernemersfonds en de uitvoering van de retributieregeling heeft aangevoerd, kan geen grond verschaffen voor het oordeel dat de Verordening onverbindend verklaard moet worden. Het staat de gemeente vrij om een ondernemersfonds tot stand te (doen) brengen dan wel financi- ele middelen aan een ondernemersfonds ter beschikking te stellen. Anders dan bij de invoering van een Bedrijveninvesteringszone, is daarvoor het bestaan van draagvlak geen wettelijk vereiste. In dat verband bestaan evenmin wettelijke vereisten voor de invoering en/of wijziging van het tarief van de ozb dan wel met betrekking tot de besteding van de verkregen algemene middelen.
12. Anders dan [belanghebbende] stelt, is in het kader van de uitvoering van de retributierege- ling geen sprake van omzeiling van de rechterlijke controle door de belastingrechter. De restitutie- regeling betreft immers geen belastingheffing. Dat evenmin sprake is van voor beroep vatbare be- sluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat niet anders. [Belanghebbendes] be- roep op artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden treft dan ook geen doel. Bij dit alles gaat [belanghebbende] er aan voorbij dat in het kader van de hier geldende rechtsbescherming altijd een beroep kan worden gedaan op de civiele rechter als zogeheten rest-rechter op grond van gesteld onrechtmatig handelen.
13. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de gemeente als regelgever dan wel als uitvoerder overigens heeft gehandeld in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
14. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank geen aanleiding ziet om wegens de tariefstelling dan wel de tariefsverhoging de Verordening geheel of gedeeltelijk onverbindend te verklaren.
15. Nu de onderhavige aanslagen ozb met inachtneming van de aan de onroerende zaken toe- gekende waarden en overeenkomstig het in artikel 5, sub a, van de Verordening genoemde tarief zijn opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat de aanslagen terecht en naar het juiste bedrag aan eiseres zijn opgelegd.
16. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
18. Voor toekenning van een schadevergoeding bestaat evenmin aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.”

Geschil, standpunten en conclusies

5.1.
In geschil is of de heffingsambtenaar de aanslagen tot te hoge bedragen heeft opge- legd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de heffingsambtenaar ontken- nend.
5.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en – naar het Hof begrijpt – tot vermindering van de aanslagen, berekend naar de in de Verordening opge- nomen tarieven OZBG en OZBE-NW zoals deze zouden hebben geluid indien de raad van de gemeente Teylingen niet had besloten tot verhoging van deze tarieven om met de daarmee gegenereerde extra-opbrengst het Ondernemingsfonds Teylingen te financieren.
5.3.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het geschil

6.1.
Het Hof stelt voorop dat in de onder 2.1 genoemde wettelijke bepalingen aan de ge- meentelijke wetgever – de gemeenteraad – niet de bevoegdheid is gegeven om de OZB- tarieven verder te differentiëren dan in die bepalingen is voorzien.
6.2.
Naar het oordeel van het Hof wordt deze in de wet in formele zin neergelegde beper- king van de bevoegdheid tot verdergaande differentiatie van de OZB-tarieven niet alleen ge- schonden indien de wetgever in materiële zin – hier: de gemeenteraad – een verdergaande differentiatie van de OZB-tarieven dan wettelijk is toegestaan in een belastingverordening – hier: de Verordening op de onroerende-zaakbelastingen 2017 (de Verordening) – regelt, maar ook indien hij met een omweg, buiten de Verordening om, algemeen verbindende voor- schriften vaststelt of andere besluiten neemt die er (mede) op gericht zijn voorbij te gaan aan de wettelijke beperking van de bevoegdheid tot verdergaande differentiatie van de OZB- tarieven. Doel en strekking van de wet zouden worden miskend indien de gevolgen van het met een omweg voorbijgaan aan de beperking van de bevoegdheid tot verdergaande diffe- rentiatie van de OZB-tarieven in stand zouden worden gelaten.
6.3.
De onder 2.4, 2.5 en 2.8 aangehaalde besluiten van de gemeenteraad van de gemeente Teylingen laten naar het oordeel van het Hof geen andere conclusie toe dan dat de gemeente- raad met die besluiten heeft beoogd te bewerkstelligen dat de van eigenaren en gebruikers onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen (niet-woningen) geheven OZB ter zake van tot bepaalde categorieën behorende niet-woningen niet tot het volle op grond van de Verordening verschuldigde bedrag op de gebruikers en eigenaren zouden drukken, maar tot een bedrag dat € 27,50 (OZBE) en € 22,50 (OZBG) per € 100.000 lager is dan dit volle bedrag. Dat dient volgens deze besluiten te gebeuren in de vorm van een door SOT uit te voeren teruggaaf van het corresponderende deel van de ter zake van deze niet-woningen ge- heven OZBE en OZBG.
Dat de aanwijzing van de categorieën van niet-woningen waarvoor de zo-even bedoelde te- ruggaaf van OZBE en OZBG (in de stukken “retributie” genoemd) wordt verleend, (uitein- delijk) niet expliciet in een besluit van de gemeenteraad is opgenomen of bekrachtigd, maar in het door SOT opgestelde Memorandum en in de onder 2.10 aangehaalde e-mail van SOT is neergelegd, laat onverlet dat, naar uit de onder 2.4 tot en met 2.11 aangehaalde stukken
blijkt, SOT bij deze aanwijzing heeft gehandeld overeenkomstig de wensen van het gemeen- tebestuur. Hierbij neemt het Hof in aanmerking dat de “reparatie” van de teruggaaf van OZBE en OZBG aan de eigenaren en gebruikers van bepaalde categorieën van niet-wonin- gen in het onder 2.8 aangehaalde besluit moet worden gezien in het licht van de door het col- lege van burgemeester en wethouders ingewonnen adviezen, waarvan er hierboven één onder
2.7
is opgenomen. Daarin is gesteld dat het gemeentebestuur geen invloed zou mogen heb- ben op de “retributieregeling”, omdat een onder invloed van de gemeenteraad tot stand geko- men “retributieregeling” een rechterlijke toetsing mogelijk niet zou doorstaan. De “reparatie” van de teruggaaf van OZBE en OZBG neemt naar het oordeel van het Hof niet weg dat de “retributieregeling” per saldo leidt tot een heffing van OZBE en OZBG naar twee verschil- lende tarieven OZBG en twee verschillende tarieven OZBE-NW, waarvoor, zoals onder 6.1 en 6.2 is overwogen, de wet in formele zin geen ruimte biedt.
6.4.
Gelet op hetgeen onder 6.1 tot en met 6.3 is overwogen, zouden doel en strekking van de wet worden miskend indien de gevolgen van de door de “retributieregeling” teweegge- brachte afwijking van de heffing van OZBG en OZBE ter zake van bepaalde categorieën van niet-woningen ten opzichte van de heffing van OZBG en OZBE ter zake van de niet tot die categorieën behorende niet-woningen in stand zouden worden gelaten.
Het buiten toepassing laten van de “retributieregeling” is in dit geval geen optie, omdat het belanghebbende geen rechtsherstel biedt. Derhalve zal het Hof de gevolgen van de zo-even bedoelde, door de “retributieregeling” teweeggebrachte en met doel en strekking van de wet strijdige afwijking wegnemen door de aanslagen zodanig te verminderen dat belanghebbende daarmee wél rechtsherstel wordt geboden. Ter verdere onderbouwing hiervan overweegt het Hof nog het volgende.
6.5.
Voor de toepassing van artikel 5 van de Verordening zijn de niet-woningen ter zake waarvan op grond van de “retributieregeling” (uiteindelijk) minder belasting dan de wettelijk verschuldigde belasting is geheven – hierna aangeduid als niet-woningen categorie 1 – en de niet-woningen ter zake waarvan de wettelijk verschuldigde belasting is geheven – hierna aangeduid als niet-woningen categorie 2 – gelijke gevallen omdat ingevolge genoemd artikel 5 ter zake van alle niet-woningen dezelfde OZB-tarieven van toepassing zijn en dus dezelfde OZBE en OZBG per euro van hun heffingsmaatstaf (de WOZ-waarde op 1 januari 2016) verschuldigd is. Vaststaat dat de beide categorieën niet-woningen ongelijk zijn behandeld doordat ter zake van de niet-woningen categorie 1 (uiteindelijk) minder OZBE en OZBG per euro van heffingsmaatstaf is geheven dan ter zake van woningen categorie 2. De onder 2.4 tot en met 2.11 genoemde besluiten kunnen, naar volgt uit hetgeen onder 6.1 tot en met 6.4 is overwogen, deze ongelijke behandeling van enerzijds niet-woningen categorie 1 en ander- zijds niet-woningen categorie 2 niet rechtvaardigen. Andere redenen voor de ongelijke be- handeling van beide categorieën niet-woningen heeft de heffingsambtenaar, die, nu belang- hebbende zich gemotiveerd heeft beroepen op het gelijkheidsbeginsel, in deze de stelplicht en de bewijslast heeft, niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt. Derhalve dienen, (ook) op grond van het gelijkheidsbeginsel, de aanslagen te worden verminderd zoals hierna is ver- meld.
Slotsom
6.6.
Het hoger beroep is gegrond. Het Hof zal de aanslagen verminderen tot aanslagen, be- rekend naar de niet in geschil zijnde heffingsmaatstaven van € 167.000 ( [C] ) en
€ 146.000 ( [D] ) en het in de Verordening opgenomen tarief OZBG van 0,1351%, verminderd met respectievelijk € 38 en € 33 (€ 22,50 per € 100.000 heffingsmaat- staf).

Proceskosten

7.1.
Er zijn termen aanwezig de heffingsambtenaar te veroordelen in de door belangheb- bende gemaakte proceskosten. Deze kosten worden, op de voet van artikel 8:75 van de Alge- mene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daar- bij behorende bijlage, vastgesteld op € 2.361 (1 punt voor het bezwaarschrift met een bedrag per punt van € 261 en een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 1; 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting van de Rechtbank, 1 punt voor het hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting van het Hof met een bedrag per punt van € 525 en een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 1).
7.2.
Het standpunt van belanghebbende dat de vergoeding op het bedrag van de werkelijk door belanghebbende gemaakte proceskosten moet worden vastgesteld, volgt het Hof niet omdat, gelet ook op de ongegrondverklaring van het beroep door de Rechtbank, de heffings- ambtenaar niet kan worden verweten dat hij evident tegen beter weten in heeft geprocedeerd.
7.3.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling in eerste aanleg gestorte griffierecht van € 333 alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 519 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof
- vernietig de uitspraak van de Rechtbank;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslagen tot € 187 ( [C] ) en € 164 ( [D] );
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de door belanghebbende in verband met het be- zwaar, beroep en hoger beroep gemaakte kosten van € 2.361; en
- draagt de heffingsambtenaar op belanghebbende de door haar in beroep en hoger be- roep betaalde griffierechten van € 852 te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door H.A.J. Kroon, P.J.J. Vonk en G.J. van Leijenhorst in te- genwoordigheid van de griffier J. de Vormer. De beslissing is op12 mei 2020 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsma- tig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke per- sonen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand ver- lenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (ziewww.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn; 3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a.
de naam en het adres van de indiener;
b.
de dagtekening;
c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d.
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroor- delen in de proceskosten.