ECLI:NL:GHDHA:2021:1164
Gerechtshof Den Haag
- Beschikking
- F. Ibili
- J.A. van Kempen
- M.A.J. Burgers - Thomassen
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van gecertificeerde instelling om verblijfplaats van minderjarige te bepalen zonder rechterlijke machtiging
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bevoegdheid van een gecertificeerde instelling die als voogdes is benoemd over een minderjarige. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden, had in eerste aanleg een beschikking gekregen van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag, waarin werd bepaald dat zij de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis mocht plaatsen. De gecertificeerde instelling verzocht in hoger beroep om te verklaren dat zij als voogdes bevoegd is om de verblijfplaats van de minderjarige binnen Nederland te bepalen, zonder dat zij daarvoor een machtiging van de rechter behoeft.
Het hof heeft vastgesteld dat de ouders van de minderjarige, hoewel in eerste instantie als belanghebbenden aangemerkt, niet langer als zodanig worden beschouwd omdat de procedure niet rechtstreeks betrekking heeft op hun rechten of verplichtingen. De gecertificeerde instelling heeft voldoende belang bij haar verzoek, omdat zij duidelijkheid wenst over haar bevoegdheden. Het hof oordeelt dat de kinderrechter in de eerdere beschikking van 8 juli 2020 een onjuiste rechtsopvatting heeft gegeven, aangezien artikel 1:303 BW bepaalt dat de gecertificeerde instelling dezelfde bevoegdheden heeft als andere voogden, tenzij de wet anders bepaalt.
Het hof heeft de gecertificeerde instelling in haar verzoek ontvangen en verklaart voor recht dat zij bevoegd is om de verblijfplaats van de minderjarige binnen Nederland te bepalen zonder voorafgaande toestemming van de rechter. Deze uitspraak biedt de gecertificeerde instelling de nodige duidelijkheid over haar rol en verantwoordelijkheden in de voogdij over de minderjarige.