Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
- de voordracht van (het hof begrijpt) de coördinerend kantonrechter CBM af te wijzen;
- het dossier van de rechthebbende per de eerste van de volgende maand over te dragen aan [de voormalig bewindvoerder] ;
- de Staat der Nederlanden (primair) dan wel de kantonrechter (subsidiair) te veroordelen tot een schadevergoeding gelijk aan (het hof begrijpt) de misgelopen maandelijkse vergoedingen in de periode vanaf het ontslag per 1 mei 2021;
- te bepalen dat [de voormalig bewindvoerder] gerechtigd is eenmalig de aanvangswerkzaamheden in rekening te brengen conform artikel 5 jo. artikel 2 lid 5 sub a van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren;
- te bepalen dat de goede naam en eer van [de voormalig bewindvoerder] wordt hersteld door in de door het hof te geven beschikking te vermelden: ‘
- de Staat der Nederlanden te veroordelen tot een aanvullende schadevergoeding van
- te bepalen wat de billijke vergoeding is voor de toekomstige inkomstenderving;
- (het hof begrijpt) de coördinerend kantonrechter CBM te verbieden om een nieuwe voordracht voor ontslag te doen op basis van de reeds ingeleverde en nog in te leveren boedelbeschrijvingen en rekeningen en verantwoordingen tot 2023, tenzij sprake is van een dringende omstandigheid;
- de Staat der Nederlanden te veroordelen in de kosten van deze procedure, inclusief drukwerk en proces-verbaal van constatering, alsmede (het hof begrijpt) de advocaatkosten;
- (het hof begrijpt) het toezicht over te dragen naar de rechtbank Rotterdam.
5.De motivering van de beslissing
KamerstukkenII 2005/06, 30 521, nr. 3).
1. Ingevolge artikel 266 Rv is in zaken betreffende curatele, onderbewindstelling of mentorschap bevoegd de rechter van de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, van het werkelijk verblijf van degene wiens curatele, bewind of mentorschap het betreft.