Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het geding
2.Waar de zaak over gaat
3.De vaststaande feiten
Bij het maken van de woningwaardering is gebleken dat bij het begin van de huurovereenkomst op 7 september 2017 nog geen geldige WOZ-beschikking voor de woonruimte van toepassing was. Derhalve heeft de rapporteur de minimum WOZ-waarde van € 41.816,- gehanteerd. Op de ingerichte website van WOZ-waardeloket wordt een WOZ-beschikking aangegeven van € 175.000,00 bij een peildatum van 01-01-2017”.
4.De procedure bij de kantonrechter
in conventieafgewezen, met veroordeling van De Slegte in de proceskosten. De kantonrechter heeft daartoe, beknopt weergegeven, allereerst overwogen dat De Slegte de vordering binnen de in artikel 7:262 genoemde termijn heeft ingesteld en dus ontvankelijk is in haar vordering. Vervolgens heeft zij overwogen dat uit artikel 7:247 BW blijkt dat ook de huurder van een zelfstandige woning met een geliberaliseerde huurprijs de in artikel 7:249 BW gestelde mogelijkheid heeft om de aanvangshuurprijs te laten toetsen. De kantonrechter heeft voorts overwogen dat uit artikel 7:262 lid 1 BW volgt dat bij de kantonrechter gevorderd dient te worden dat een uitspraak wordt gedaan over een punt waarover de huurder of de verhuurder de Huurcommissie om een uitspraak heeft verzocht, en dat De Slegte dit niet heeft gevorderd.
aan [geïntimeerde] te betalen de te veel betaalde huur sinds de aanvang van de huurovereenkomst nu de huurprijs door de Huurcommissie is vastgesteld van € 845,00 naar € 663,12, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van verschuldigdheid, en waarbij de huur moet worden gekwalificeerd onder de liberalisatiegrens”. De kantonrechter heeft de proceskosten in reconventie zo gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt en het meer of anders gevorderde afgewezen.
5.Het geschil in hoger beroep
energieprestatie”, “
punten voor de WOZ-waarde” en “
punten bij renovatie” in de woningwaardering te weinig punten heeft berekend, waardoor ten onrechte is geconcludeerd dat het puntental onder de liberalisatiegrens ligt.
6.De beoordeling
dat onderafdeling 7.4.5.2 van het BW en derhalve artikel 7:249 BW op grond van artikel 7:247 lid 1 BW niet van toepassing is op de tussen partijen geldende huurovereenkomst”. Genoemde onderafdeling heeft betrekking op huurprijzen en andere vergoedingen. Artikel 7:247 BW bepaalt dat de daarop volgende artikelen van onderafdeling 7.4.5.2., behoudens de artikelen 7:249, 7:251, 7:259, 7:261 lid 1 en 7:264 BW, niet van toepassing zijn op een huurovereenkomst die betrekking heeft op een zelfstandige woning met, kort gezegd, een geliberaliseerde huurprijs. Uit de processtukken blijkt onmiskenbaar dat De Slegte met het petitum de bedoeling had om vastgesteld te krijgen dat de tussen partijen gesloten huurovereenkomst, gelet op het aantal punten dat voor de woning geldt, een woning betreft met een geliberaliseerde (aanvangs)huurprijs, als bedoeld in artikel 7:247 BW en dus dat zij niet gebonden wilde zijn aan de uitspraak van de Huurcommissie. Dit blijkt uit het feit dat De Slegte in de “
Toelichting van de eis” uitsluitend de in het rapport van de Huurcommissie aan de woning toegekende punten voor energieprestatie, WOZ-waarde en renovatie bespreekt, waarna zij in de “
Tussenconclusie” schrijft:
Standpuntbepaling en preliminair verweer ter zitting d.d. 21 augustus 2019” als ter comparitie inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen de stellingen van De Slegte ten aanzien van de voor energieprestatie, WOZ-waarde en renovatie aan de woning toe te kennen punten en de conclusie dat de huurprijs van de woning boven de liberalisatiegrens uit komt. Behoudens een discussie over de tijdigheid van de dagvaarding heeft het partijdebat in conventie zelfs uitsluitend betrekking gehad op deze kwestie. [geïntimeerde] heeft noch in de stukken, noch ter zitting aan de orde gesteld dat de vordering, door de wijze waarop deze was geformuleerd, niet toewijsbaar zou zijn. Dat het partijdebat zich toespitste op de vraag of de huurprijs van de woning, gelet op het aan de woning toe te kennen aantal punten, was geliberaliseerd, blijkt ook uit proces-verbaal van de comparitiezitting, dat vermeldt dat de kantonrechter heeft gezegd:
“U bent het niet eens met de punten voor de energieprestatie, WOZ-waarde en renovatie. Wilt u het toelichten?”, waarna partijen onder leiding van de kantonrechter uitsluitend hebben gedebatteerd over de vraag of het juiste aantal punten aan de woning was toegekend. Dat de kantonrechter de vordering heeft begrepen als een vordering gestoeld op artikel 7:262 lid 1 BW blijkt ook uit het feit dat er een beslissing is genomen over de vraag of de dagvaarding binnen de in dat artikel genoemde termijn van acht weken is uitgebracht.
energieprestatie”, “
punten voor de WOZ-waarde” en “
punten bij renovatie”. Voor de overige onderdelen van de waardering baseren zij zich allebei op de waardering van de Huurcommissie. Het hof gaat daarom uit van de juistheid van de door de Huurcommissie gemaakte waardering van die overige onderdelen. In het navolgende bespreekt het hof allereerst het onderdeel “punten voor de WOZ-waarde”.
In specifieke gevallen, zoals bij een nieuwgebouwde woning en waarvoor er door de gemeente nog geen WOZ-beschikking is afgegeven, kan worden afgeweken van de minimumwaarde.”