ECLI:NL:GHDHA:2021:1791

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
200.272.227/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verzetvonnis met betrekking tot betalingsverplichtingen en bewijsvoering van overeenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een verzetvonnis waarbij de appellant, hierna te noemen [appellant], niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzet tegen een verstekvonnis. Het verstekvonnis was uitgesproken door de kantonrechter in de rechtbank Den Haag op 14 januari 2014, waarbij [appellant] werd veroordeeld tot betaling van een bedrag aan Ziggo B.V. (hierna: Ziggo) wegens onbetaalde abonnementskosten. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van het verstekvonnis en dat hij recht heeft op inzage in de overeenkomst tussen hem en Ziggo. Het hof heeft vastgesteld dat de verzettermijn is aangevangen op het moment dat Ziggo executoriaal derdenbeslag heeft gelegd op de vorderingen van [appellant] bij de gemeente Leidschendam-Voorburg. Dit beslag is op 13 maart 2019 gelegd en het exploot is op 26 maart 2019 aan [appellant] betekend. De appellant heeft pas op 3 juni 2019 verzet aangetekend, waardoor hij niet-ontvankelijk is in zijn verzet. Het hof heeft geoordeeld dat de appellant niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake was van bedrog door Ziggo en dat de vordering tot herroeping van het verstekvonnis niet toewijsbaar is. Het hof bekrachtigt het verzetvonnis en veroordeelt de appellant in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.272.227/01
Zaak/rolnummer rechtbank : 7828120 RL EXPL 19-13457

arrest van 16 maart 2021

in de zaak van

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P. van der Veld te Den Haag,
tegen

Ziggo B.V.,

gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Ziggo,
advocaat: mr. P.M. Jongeling te Amsterdam.

Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het verloop van het geding in hoger beroep blijkt uit:
  • de appeldagvaarding van 24 december 2019 waarbij [appellant] in hoger beroep is gekomen van het op 9 oktober 2019 tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag;
  • de memorie van grieven, met producties;
  • de memorie van antwoord, met producties;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling ter zitting van 11 november 2020 en de bij die gelegenheid door mr. Van der Veld overgelegde spreekaantekeningen.
1.2
Vervolgens is arrest gevraagd, waarvan de uitspraak nader is bepaald op heden.

De beoordeling van het hoger beroep

de feiten

2.1
Het hof gaat uit van de volgende, als vaststaand aan te merken feiten.
i. i) Ziggo is een aanbieder van radio, (digitale) televisie en internet.
ii) Bij inleidende dagvaarding van 9 december 2013 heeft Ziggo gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.354,68, te vermeerderen met de wettelijke rente (tot 7 november 2013 berekend op € 239,76), € 300,-- aan buitengerechtelijke incassokosten – dus in totaal een bedrag van € 1.894,44 – en in de proceskosten. Ziggo heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij met [appellant] een overeenkomst tot levering van voormelde diensten heeft gesloten en dat [appellant] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn contractuele betalingsverplichtingen door een bedrag van € 1.354,68 aan abonnementsgelden en gebruikskosten over de maanden mei 2007 tot en met december 2007 en februari 2008 onbetaald te laten.
iii) Bij vonnis van 14 januari 2014 van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag (rolnummer: 2666513 RL EXPL 14-180; hierna: het verstekvonnis) is [appellant] bij verstek veroordeeld overeenkomstig de vordering van Ziggo.
iv) Ziggo heeft gerechtsdeurwaarderskantoor Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders (hierna: LAVG) ingeschakeld bij de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis.
v) Op 29 december 2017 heeft [appellant] telefonisch contact opgenomen met LAVG. De door een medewerker van LAVG gemaakte gespreksaantekening houdt in:
‘Tel deb. [debiteur; hof] Heeft geen ziggo gehad. (…) Hem uitgelegd dat hij veroordeeld is en dat dit wel voldaan dient te worden. Hij gaat dit voorleggen naar zijn advocaat.’
vi) Bij e-mailbericht van 10 januari 2018 schreef [appellant] aan LAVG:
‘Zou ik graag ook het contract opgestuurd kunnen krijgen wat destijd[s] was afgesloten. En graag ook het adres waar de abonnementen op waren afgesloten.’
vii) Op 17 januari 2018 berichtte LAVG [appellant] per e-mail (12:20 uur):
‘Bijlagen: Bijlage.tif; Bijlage(1).tif; Bijlage(2).tif
(…)
Bedankt voor uw e-mail.
Wij verwijzen u naar de bijlage voor de onderliggende stukken. Wij kunnen u helaas niet voorzien van een contract.’
viii) Diezelfde dag antwoordde [appellant] per e-mail (19:13 uur):
‘Bedankt voor de stukken. Ik heb echt dat contract nodig waar uit blijkt dat ik de contract houder ben en op welk adres dat contract was aangesloten. Ik zou het heel erg op prijs stellen als [i]k dat alsnog van u(…) mag ontvangen.’
ix) Bij e-mailbericht van 22 januari 2018 heeft LAVG daarop [appellant] medegedeeld:
‘Het is helaas niet mogelijk om u te voorzien van een contract omdat abonnementen tegenwoordig via internet worden aangevraagd.’
x) Op 13 maart 2019 heeft Ziggo executoriaal derdenbeslag doen leggen onder (de Sociale Dienst van) de gemeente Leidschendam-Voorburg op alle vorderingen die de gemeente ten behoeve van [appellant] onder zich heeft. Op 26 maart 2019 is het exploot van derdenbeslag aan [appellant] betekend.
xi) [appellant] heeft op 2 april 2019 telefonisch contact opgenomen met LAVG. De door een medewerker van LAVG gemaakte gespreksaantekening houdt in:
‘Tel deb (…) is het niet eens met dat hij moet betalen. Hij zou nooit iets hebben aangevraagd bij Ziggo en iemand anders zou via het internet iets aangevraagd hebben. Er is geen contract en meneer vindt dat er dus ook niets aangevraagd is.’
xii) Bij brief van 11 april 2019 heeft de gemeente Leidschendam-Voorburg aan [appellant] het volgende medegedeeld:
‘Op de uitkering, welke u van de gemeente Leidschendam-Voorburg ontvangt, is op 13 maart 2019 door LAVG beslag gelegd in verband met een schuld die u heeft aan Ziggo BV.
(…)
Op dit moment is de beslagruimte voor u € 43,55 per maand.
(…)
Ingaande april 2019 moeten wij dit laatstgenoemde bedrag maandelijks op uw uitkering inhouden.’
xiii) Op 24 april 2019 heeft de gemeente Leidschendam-Voorburg voor het eerst een bedrag van € 43,55 aan LAVG afgedragen.
xiv) [appellant] heeft op 3 mei april 2019 wederom telefonisch contact opgenomen met LAVG. De door een medewerker van LAVG gemaakte gespreksaantekening houdt in:
‘Tel deb (…) Wil dossier ontvangen. Advocaat heeft dit al aangevraagd vandaag.’
xv) [appellant] is op 3 juni 2019 tegen het verstekvonnis in verzet gekomen.
in eerste aanleg
3.1
Bij verzetdagvaarding heeft [appellant] gevorderd – kort en zakelijk weergegeven – dat
- Ziggo wordt veroordeeld tot overlegging van ‘de overeenkomst die heeft geleid tot het verstekvonnis en de vermeende overeenkomst tussen Ziggo en [appellant]’;
en dat
- primair: hij zal worden ontheven van de bij het verstekvonnis tegen hem uitgesproken veroordelingen;
- subsidiair: het verstekvonnis zal worden herroepen;
en, opnieuw rechtdoende, dat de vordering van Ziggo alsnog zal worden afgewezen, met veroordeling van Ziggo in de proceskosten.
3.2
De kantonrechter heeft bij het vonnis waarvan beroep (hierna: het verzetvonnis) [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet, hem veroordeeld in de proceskosten en het meer of anders gevorderde afgewezen.
in hoger beroep
4.1
Onder aanvoering van zeven grieven heeft [appellant] geconcludeerd tot vernietiging van het verzetvonnis en tot alsnog afwijzing van de vordering van Ziggo, met veroordeling van Ziggo in de kosten van beide instanties.
4.2
Ziggo heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het verzetvonnis, met veroordeling van [appellant] primair in de werkelijke kosten van het geding, subsidiair in de proceskosten volgens het liquidatietarief, te vermeerderen met de nakosten en met de wettelijke rente.
de beoordeling van de grieven
4.3
Met grieven I en II komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter in rov. 4.4 van het verzetvonnis dat [appellant] op grond van art. 143 lid 2 Rv niet-ontvankelijk is in zijn verzet. Het hof overweegt hierover het volgende.
4.4
Het tweede lid van art. 143 Rv bepaalt – voor zover hier van belang – dat verzet moet worden gedaan bij exploot van dagvaarding binnen vier weken na het plegen door de veroordeelde van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is. Buiten de gevallen bedoeld in het tweede lid vangt de termijn waarbinnen het verzet moet worden gedaan, aan op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd (art. 143 lid 3 Rv). Ingevolge art. 144, aanhef en onder b, Rv wordt het vonnis geacht ten uitvoer te zijn gelegd in geval van derdenbeslag op een vordering, na de uitbetaling aan de beslaglegger, of, indien dit beslag wordt gelegd op een vordering tot periodieke betalingen, na de eerste uitbetaling.
4.5
Het hof zal eerst onderzoeken of de verzettermijn is aangevangen door een daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat [appellant] met het verstekvonnis bekend was. Op 17 januari 2018 heeft [appellant] het hem door LAVG verzonden e-mailbericht met als bijlage ‘de onderliggende stukken’ ontvangen. Uit het e-mailbericht zelf of uit de vermelding (benaming) van de (drie) bijlagen blijkt de inhoud van de stukken niet. Ziggo heeft gesteld en ter zitting in hoger beroep aan de hand van de database van LAVG (Creditnavigator) toegelicht dat het verstekvonnis één van die stukken was. [appellant] heeft diezelfde dag op het e-mailbericht van LAVG gereageerd door te bedanken voor de stukken en te verzoeken om alsnog ‘dat contract’ te mogen ontvangen (waar hij in eerdere correspondentie met LAVG al om had gevraagd). Naar het oordeel van het hof kan hieruit echter niet zonder meer worden afgeleid – anders dan Ziggo betoogt – dat [appellant] kennis heeft genomen van de inhoud van de stukken en zo heeft vastgesteld dat het door hem verlangde contract geen deel uitmaakte van de bijlage. LAVG merkt in haar e-mailbericht immers op [appellant] niet te kunnen voorzien van een contract. Daarom kan niet worden geoordeeld dat door te bedanken voor de stukken en om het contract te vragen [appellant] een daad heeft verricht waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het verstekvonnis hem op 17 januari 2019 bekend was. De verzettermijn van art. 143 lid 2 Rv is toen dus niet gaan lopen. In zoverre zijn de grieven gegrond.
4.6
Ziggo heeft in hoger beroep subsidiair aangevoerd dat de verzettermijn van art. 143 lid 3 Rv jo art. 144, aanhef en onder b, Rv op 13 maart 2019 is gaan lopen en op 3 juni 2019 was verstreken, met als gevolg dat [appellant] ook op die grond niet-ontvankelijk is in zijn verzet. Dit verweer is gegrond. Ziggo heeft immers op 13 maart 2019 het verstekvonnis ten uitvoer gelegd door executoriaal derdenbeslag te doen leggen onder de gemeente Leidschendam-Voorburg op alle vorderingen die de gemeente ten behoeve van [appellant] onder zich heeft. Het beslagexploot is op 26 maart 2019 aan [appellant] overbetekend. Bovendien was deze termijn reeds verstreken vier weken na 24 april 2019, de dag waarop de eerste uitbetaling uit hoofde van het derdenbeslag op de vordering tot periodieke (maandelijkse) betaling van de uitkering van [appellant] aan LAVG (beslaglegger Ziggo) plaatsvond. Aangezien [appellant] pas na het verstrijken van deze termijn, op 3 juni 2019, de verzetdagvaarding aan Ziggo heeft laten uitbrengen, is hij niet-ontvankelijk in het verzet.
4.7
In de gegeven omstandigheden kan niet worden gezegd dat de toepassing van de in art. 143 lid 3 en art. 144, aanhef en onder b, Rv neergelegde regels niet voldoet aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM of dat de waarheidsvinding dient te prevaleren boven de rechtszekerheid die de verzettermijn beoogt te dienen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat blijkens de gespreksaantekening op 29 december 2017 door een LAGV-medewerker aan [appellant] is uitgelegd dat hij is veroordeeld (waarop [appellant] heeft gezegd dit te zullen voorleggen aan zijn advocaat), dat [appellant] daarna nog verschillende keren met LAVG contact heeft gehad over een overeenkomst tussen hem en Ziggo en dat Ziggo hem heeft medegedeeld niet in staat te zijn hem van een (schriftelijke) overeenkomst te voorzien.
4.8
Het voorgaande brengt mee dat grieven I en II niet tot vernietiging van het verzetvonnis kunnen leiden.
4.9
Grief III is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de door [appellant] gevorderde herroeping van het verstekvonnis zal worden afgewezen (rov. 4.5 van het verzetvonnis). Daartoe voert [appellant] aan dat Ziggo bedrog in de zin van art. 382 Rv heeft gepleegd door in strijd met de waarheid te stellen dat er een overeenkomst is tussen haar en [appellant] en dat er brieven zijn verstuurd op grond waarvan buitengerechtelijke kosten zijn verschuldigd.
4.1
De grief kan niet slagen reeds omdat op de voet van art. 388 lid 2 Rv hoger beroep is uitgesloten (ook) van een beslissing waarbij een vordering tot herroeping wordt afgewezen (HR 21 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW4896).
4.11
Ten overvloede overweegt het hof dat [appellant] zijn beroep op bedrog onvoldoende heeft onderbouwd. Ziggo stelt zich op het standpunt dat het voor haar niet mogelijk is om de (schriftelijke) overeenkomst over te leggen wegens het tijdsverloop tussen het ontstaan van haar vordering in 2007-2008 en de aanvang van de verzetprocedure in juni 2019 en wegens het feit dat overeenkomsten nu via internet worden gesloten. Over de bevestigingsbrief en aanverwante bescheiden, die zij gedurende zeven jaar bewaart, beschikt zij niet meer. Daarnaast heeft Ziggo een aantal sommatiebrieven van haar aan [appellant] in het geding gebracht (productie 27 bij memorie van antwoord). [appellant] heeft hierop – ter zitting in hoger beroep – niet gereageerd. In dit licht kan de enkele omstandigheid dat Ziggo de overeenkomst niet heeft overgelegd, niet de conclusie rechtvaardigen dat van bedrog sprake is.
4.11
Grief III faalt dus.
4.12
Uit wat in rov. 4.11 is overwogen, volgt verder dat grief IV ook faalt. Nu ervan uit moet worden gegaan dat Ziggo niet over de (schriftelijke) overeenkomst tussen haar en [appellant] beschikt – en dus overigens niet van een weigering maar van een onmogelijkheid tot overlegging sprake is – kan niet worden geoordeeld dat Ziggo de door [appellant] op grond van art. 843a Rv gevorderde overeenkomst te harer beschikking of onder haar berusting heeft als bedoeld in deze bepaling. Deze vordering is dus niet toewijsbaar.
4.13
Grieven V, VI en VII hebben geen zelfstandige betekenis en behoeven daarom geen bespreking.
slotsom
4.14
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep doel mist. Het verzetvonnis zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk te stellen partij zal [appellant] worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Ziggo maakt primair aanspraak op vergoeding van haar werkelijke proceskosten. Dit acht het hof echter niet toewijsbaar omdat van evidente ongegrondheid van de vordering van Ziggo – en daarmee van misbruik van procesrecht – geen sprake is. De omstandigheid dat [appellant] zich heeft laten bijstaan door een ervaren advocaat en het e-mailbericht van 31 mei 2019 maken dat niet anders. Overeenkomstig het liquidatietarief zal het salaris van de advocaat van Ziggo worden begroot op € 1.114,-- (= 1 punt x tarief II).

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in rechtbank Den Haag van 9 oktober 2019;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Ziggo tot op heden begroot op € 760,-- aan verschotten en € 1.114,-- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J. van Kooten, C.J. Verduyn en D.A. Schreuder, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 maart 2021 in aanwezigheid van de griffier.