ECLI:NL:GHDHA:2021:1916

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
200.297.609/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement op eigen aangifte; misbruik van recht en afwijzing van verzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [appellant] om hem op eigen aangifte in staat van faillissement te verklaren. De rechtbank Rotterdam had eerder, op 20 juli 2021, dit verzoek afgewezen. [appellant] was van mening dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld en heeft het hof verzocht de eerdere beschikking te vernietigen en alsnog zijn faillissement uit te spreken. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 september 2021 was [appellant] aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. Chr.E. Pfeiffer.

Het hof heeft vastgesteld dat er na een eventuele faillietverklaring geen te vereffenen vermogen in de boedel zou zijn, aangezien het faillissement van [appellant] eerder was opgeheven wegens gebrek aan baten. Het hof concludeert dat het verzoek om faillissement misbruik van recht oplevert, omdat [appellant] deze bevoegdheid gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is verleend. Het hof wijst erop dat een faillissement niet bedoeld is om de schuldenaar te helpen bij het oplossen van financiële problemen door middel van een akkoord met schuldeisers af te dwingen.

Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, omdat het verzoek van [appellant] niet voldoet aan de vereisten van de Faillissementswet. De rechtbank had terecht overwogen dat er geen voldoende baten zijn om de kosten van het faillissement te dekken, en dat het verzoek van [appellant] geen ander doel diende dan de mogelijkheid te openen voor een omzettingsverzoek naar een schuldsaneringsregeling. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de rechtszekerheid en de bescherming van de schuldeisers.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.297.609/01
Rekestnummer rechtbank : C/10/621347/FT EA 21/831

beschikking van 20 september 2021

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. Chr.E. Pfeiffer te Hellevoetsluis,

Het geding

Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 20 juli 2021 (hierna: de bestreden beschikking) is het verzoek van [appellant] om hem op eigen aangifte in staat van faillissement te verklaren, afgewezen. Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 27 juli 2021, is [appellant] van de bestreden beschikking in hoger beroep gekomen en heeft hij het hof verzocht deze beschikking te vernietigen en alsnog zijn faillissement uit te spreken.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 september 2021. Verschenen is:
[appellant], bijgestaan door zijn advocaat.

Beoordeling van het hoger beroep

1. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank - samengevat - het volgende overwogen.
[appellant] is op 4 april 2017 in staat van faillissement verklaard. Dit faillissement is (aangezien het hof het daartoe strekkende vonnis van de rechtbank van 21 mei 2021 op 28 juni 2021 heeft bekrachtigd) op 21 mei 2021 bij gebrek aan baten opgeheven. [appellant] is niet van het arrest van het hof in cassatie gegaan.
[appellant] heeft, aldus de rechtbank, in zijn verzoek aangegeven dat er thans geen actief aanwezig is, zodat niet is voldaan aan het vereiste van artikel 18 Faillissementswet (Fw) (inhoudende dat, indien een eerder faillissement is geëindigd door opheffing bij gebrek aan baten, een nieuw faillissement op eigen aangifte slechts kan worden uitgesproken indien de schuldenaar kan aantonen dat er voldoende baten zijn om de kosten van het faillissement te bestrijden – hof). Dat zijn echtgenote € 50.000,- ter beschikking wil stellen ten behoeve van een crediteurenakkoord maakt dit niet anders, nu dit bedrag niet tot zijn vermogen behoort maar tot dat van zijn echtgenote met wie hij op huwelijkse voorwaarden is gehuwd. Bovendien is aan (de terbeschikkingstelling van) dit bedrag de voorwaarde van een crediteurenakkoord verbonden, wat zou betekenen dat als het akkoord niet wordt aangenomen of niet wordt gehomologeerd het bedrag (klaarblijkelijk) niet beschikbaar komt.
Ten overvloede heeft de rechtbank nog overwogen dat, gelet op de stellingen van [appellant], zijn verzoek geen ander doel dient dan de mogelijkheid te openen om door middel van een omzettingsverzoek als bedoeld in artikel 15b Fw tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te worden toegelaten. Daarmee maakt [appellant] met een ander doel gebruik van de bevoegdheid om zijn eigen faillissement aan te vragen, dan waarvoor deze bevoegdheid is verleend. Aldus steeds de rechtbank.
2. [appellant] stelt dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om hem in staat van faillissement te verklaren heeft afgewezen. Daartoe heeft hij – samengevat – het volgende aangevoerd.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het verzoek van [appellant] geen ander doel dient dan de mogelijkheid te openen om door middel van een omzettingsverzoek als bedoeld in artikel 15b Fw tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te worden toegelaten. [appellant] heeft verklaard dat een eventuele omzetting van een faillissement in een schuldsaneringsregeling in zijn geval niet mogelijk is, omdat hij op dit moment niet voldoet aan de goede trouw toets van artikel 288 lid 1 sub b Fw. [appellant] is namelijk bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 oktober 2019 onder andere veroordeeld voor het onttrekken van goederen aan de boedel tijdens zijn faillissement. Deze veroordeling verhindert naar de mening van [appellant] ook een eventueel dwangakkoord zoals bedoeld in artikel 287a Fw. Verder is zijn echtgenote bereid om ter dekking van de kosten van het faillissement
€ 10.000,- ter beschikking te stellen. Dat de bedragen ter dekking van de kosten van het faillissement tot het vermogen van de beoogd failliet behoren is geen vereiste. Het met het door zijn echtgenote ter beschikking te stellen bedrag te bereiken akkoord heeft een serieuze kans van slagen en bij het bereiken van dat akkoord heeft [appellant], die zijn leven financieel weer op de rit wil krijgen, belang aangezien één van zijn schuldeisers niet met een akkoord wenst in te stemmen.
3. Het hof stelt vast dat zich, na een eventuele faillietverklaring, geen te vereffenen vermogen in de boedel zal bevinden. Dit volgt uit de zeer recente opheffing van het faillissement van [appellant] wegens gebrek aan baten. Dat dat anders zou zijn wordt ook niet door [appellant] betoogd. In de boedel zal zich, na terbeschikkingstelling door de echtgenote van [appellant], alleen een bedrag bevinden van € 10.000,- om de kosten van het faillissement te bestrijden. Het door [appellant] met zijn faillissementsaanvraag beoogde doel is, zo begrijpt het hof, uitsluitend om hem in staat te stellen aan zijn gezamenlijke schuldeisers een akkoord aan te bieden (art. 138 Fw) dat na het aannemen of homologeren daarvan verbindend wordt voor de schuldeisers van [appellant]. De schuldeisers kunnen daarna de betaling van (het restende deel van) de vordering niet meer afdwingen.
Een vergelijkbaar resultaat zou kunnen worden bereikt door gebruik te maken van art. 287a Fw, maar deze weg staat volgens [appellant] voor hem niet open.
4. Het hof overweegt dat een verzoek om op eigen aangifte in staat van faillissement te worden verklaard, kan worden afgewezen wanneer bij het verzoek een ‘redelijk belang’ ontbreekt. Daarvan zal in het bijzonder sprake zijn, indien de uitoefening van de bevoegdheid om op eigen aangifte in staat van faillissement te worden verklaard misbruik van die bevoegdheid oplevert. Zo kan een bevoegdheid onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met een ander doel dan waarvoor zij is verleend (artikel 3:13 lid 2 BW).
5. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat [appellant] met het aanvragen van zijn faillissement misbruik van bevoegdheid maakt, nu hij deze bevoegdheid gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is verleend. Een faillissement heeft niet als doel de schuldenaar hulp te bieden bij het oplossen van zijn financiële problemen door hem in staat te stellen een akkoord met zijn schuldeisers af te dwingen. Dat is niet anders in een situatie waarin, zoals hier volgens [appellant], de weg voor het bereiken van een akkoord op basis van artikel 287a Fw, niet beschikbaar is. De eisen die worden gesteld aan toepassing van een gedwongen schuldregeling in het kader van de schuldsaneringsregeling, welke regeling wel gericht is op het aan een schuldenaar bieden van een kans van zijn schulden af te komen en het leven financieel weer op orde te krijgen, kunnen niet worden omzeild door te opteren voor een ander instrument dat daarvoor niet bedoeld is.
6. Nu het verzoek van [appellant] reeds op grond van het voorgaande wordt afgewezen, behoeft het meer of anders aangevoerde geen bespreking.
7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

Beslissing

Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 20 juli 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.T. Nijhuis, P. Volker en A.J. Swelheim en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 september 2021 in aanwezigheid van de griffier.