Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[appellant],
[naam]'s Autobedrijf en Handelsonderneming B.V.,
1.De zaak in het kort
2.Het verloop van de procedure
- het dossier van de procedure in eerste aanleg, waaronder het vonnis van de rechtbank Den Haag van 29 april 2020 (hierna: het (bestreden) vonnis);
- de dagvaarding in hoger beroep van [appellanten] van 24 juli 2020;
- de memorie van grieven van [appellanten] van 10 november 2020, met een productie;
- de memorie van antwoord van de Staat van 19 januari 2021;
3.Feiten
4.De procedure in eerste aanleg
5.De vorderingen in hoger beroep en de grieven
Grief Iricht zich tegen rechtsoverweging 4.15 van het vonnis, waarin de rechtbank volgens [appellanten] ten onrechte uit de vaststellingsovereenkomst heeft afgeleid dat het boekenonderzoek deels juiste bevindingen heeft opgeleverd. In de vaststellingsovereenkomst is immers vastgelegd dat [appellanten] het standpunt van de Inspecteur niet erkent. Bovendien heeft de rechtbank geen rekening gehouden met de omstandigheden waaronder [appellanten] de vaststellingsovereenkomst is aangegaan. [appellanten] stond financieel met de rug tegen de muur en had geen andere keuze. Daarnaast volgt uit de beslissingen van de Inspecteur op de bezwaarschriften tegen de (naheffings)aanslagen inkomsten- en vennootschapsbelasting 2004 dat ook de naheffingsaanslagen omzetbelasting ongegrond waren. Ook om die reden kan de vaststellingsovereenkomst niet aan [appellanten] worden tegengeworpen. Met
grief IIkomt [appellanten] op tegen de motivering van het oordeel van de rechtbank dat de primaire besluiten tot oplegging van de (naheffings)aanslagen inkomsten- en vennootschapsbelasting 2004 niet onrechtmatig zijn (rechtsoverwegingen 4.14 en 4.15 van het vonnis). Volgens [appellanten] heeft de rechtbank miskend dat de naheffingsaanslagen omzetbelasting betrekking hebben op de jaren 2001-2004, terwijl de (naheffings)aanslagen inkomsten- en vennootschapsbelasting alleen op 2004 betrekking hebben. Als CAB dankzij de vermeende valse facturen meer winst zou hebben gemaakt, zou dat ook voor de jaren 2001-2003 tot (naheffings)aanslagen inkomsten- en vennootschapsbelasting hebben moeten leiden. Verder stelt [appellanten] dat het besluit van de Inspecteur met betrekking tot de naheffingsaanslagen omzetbelasting, enerzijds, en de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur met betrekking tot de (naheffings)aanslagen inkomsten- en vennootschapsbelasting 2004, anderzijds, losstaande beslissingen zijn. Als gevolg van het niet opleggen van (naheffings)aanslagen inkomsten- en vennootschapsbelasting voor de jaren 2001-2003, en het zonder enig voorbehoud laten vervallen van de correctie van € 1.425.858,- in de aanslag inkomstenbelasting 2004 en het terugbrengen tot nul van de naheffingsaanslag vennootschapsbelasting 2004, staat de onrechtmatigheid van de (naheffings)aanslagen inkomsten- en vennootschapsbelasting 2004 vast. De onrechtmatigheid van deze aanslagen is volledig terug te voeren tot de onjuiste bevindingen van het boekenonderzoek. De Inspecteur heeft de (naheffings)aanslagen inkomsten- en vennootschapsbelasting 2004 immers uitsluitend gebaseerd op de bevindingen van het boekenonderzoek, en geen nader onderzoek gedaan naar vermeende extra winsten van CAB en onttrekkingen van [appellant] aan CAB. De vaststellingsovereenkomst doet aan het voorgaande niet af, om de redenen genoemd bij grief I. Daarmee staat vast dat het opleggen van de (naheffings)aanslagen inkomsten- en vennootschapsbelasting 2004 zodanig onzorgvuldig is geweest dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld tegen [appellanten] en voldaan is aan de vereisten voor toekenning van een schadevergoeding, op te maken bij staat.
6.Beoordeling
Marcello Viola t. Italië, ECLI:NL:XX:2006:AZ1541). In het onderhavige geval was sprake van een legitiem doel en hebben [appellanten] en zijn advocaat met behulp van de tweezijdige videoverbinding effectief aan de mondelinge behandeling kunnen deelnemen.