GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.292.282/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/604365 / KG ZA 20-1210
arrest in kort geding van 9 november 2021
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. E. Tahitu te Amsterdam,
De Nederlandse Orde van Advocaten,
zetelend te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de NOvA,
advocaat: mr. V.R. Pool te Rotterdam.
Waar deze zaak over gaat
1. [appellant] is in 2015 begonnen aan de beroepsopleiding voor advocaten. [appellant] heeft de beroepsopleiding niet succesvol afgerond omdat hij voor geen van de drie door hem gemaakte toetsen voor de vakken Minor Burgerlijk Recht en Jaarrekeninglezen een voldoende heeft behaald. De vraag die aan het hof voorligt is of de NOvA gehouden is om toets I Minor Burgerlijk Recht en toets III Jaarrekeninglezen opnieuw te beoordelen, of door een externe deskundige te laten herbeoordelen.
Het geding
2.1Bij dagvaarding van 18 maart 2021 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een door de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis in kort geding van 18 februari 2021.
2.2Bij memorie van grieven met producties heeft [appellant] twee grieven aangevoerd.
2.3Bij memorie van antwoord met producties heeft de NOvA de grieven bestreden.
2.4Namens [appellant] zijn op 16 september 2021 negen aanvullende producties overgelegd, alsmede een stuk genaamd “Aanvullende onderbouwing grieven c.q. reactie op memorie van antwoord”. Vervolgens heeft op 28 september 2021 de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens [appellant] is de zaak toegelicht door mr. Tahitu en [appellant] in persoon, beiden aan de hand van aan het hof overgelegde (afzonderlijke) pleitnotities. De NOvA heeft zich ter zitting gerefereerd aan het oordeel van het hof aangaande de toelating van de negen aanvullende producties en van het stuk “Aanvullende onderbouwing grieven c.q. reactie op memorie van antwoord”. Laatstgenoemd stuk is door het hof ter zitting aangemerkt als aanvulling op de pleitnota van mr. Tahitu en maakt aldus deel uit van de processtukken. Ook de negen aanvullende producties zijn door het hof ter zitting toegelaten en zij maken eveneens deel uit van de processtukken.
2.5Het standpunt van de NOvA is, aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota, toegelicht door mr. S.A. Gawronski. Ten slotte is de datum voor arrest bepaald.
De feiten
3.1De door de voorzieningenrechter in het vonnis van 18 februari 2021 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.2Op 28 februari 2015 is [appellant] door de Rechtbank Gelderland beëdigd tot advocaat. Op l maart 2015 is hij begonnen als advocaat-stagiair bij Advocatenkantoor […] te Arnhem en gestart met de beroepsopleiding advocaten (hierna: de opleiding).
3.3In het kader van de opleiding heeft [appellant] voor zes vakken toetsen moeten afleggen. Vier vakken heeft [appellant] met goed gevolg afgerond. Voor het vak Jaarrekeninglezen en het vak Minor Burgerlijk Recht heeft [appellant] per vak in de periode 2015-2017 drie toetsen gemaakt, maar hij heeft deze vakken niet met voldoende resultaat afgerond.
3.4Tot de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) van 24 oktober 2018 was de geëigende weg om tegen besluiten omtrent toetsuitslagen op te komen, langs het voeren van bezwaar bij het bestuursorgaan. Tegen deze beslissing op bezwaar stond beroep open bij de bestuursrechter. In de uitspraak van de ABRvS is bepaald – kort gezegd – dat een besluit van de Examencommissie over de uitslag van een toets behoort tot de besluiten als bedoeld in artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, waartegen geen beroep kan worden ingesteld. Gelet op het bepaalde in artikel 7:1, eerste lid, van de Awb kan tegen een dergelijk besluit daarom evenmin bezwaar worden gemaakt bij de Examencommissie. In verband met deze uitspraak is met ingang van 1 januari 2019 het Examenreglement beroepsopleiding advocaten gewijzigd. Vóór de wijziging van het reglement kon de advocaat-stagiaire tegen de vaststelling van de toetsuitslag bezwaar aantekenen bij de Examencommissie. Sinds de wijziging kan de advocaat-stagiaire de Examencommissie eenmalig om een herbeoordeling verzoeken.
3.5[appellant] is bij besluit van 11 februari 2019 geschrapt van het tableau van de NOvA, omdat hij – door het niet behalen van de vakken Jaarrekeninglezen en Minor Burgerlijk Recht – niet voldeed aan de vereisten van artikel 8c, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Advocatenwet.
Feiten ten aanzien van toets III Jaarrekeninglezen
3.6Bij besluit van 22 september 2017 heeft de Examencommissie van de NOvA de door [appellant] op 18 juli 2017 gemaakte toets III Jaarrekeninglezen als onvoldoende beoordeeld (van de gesloten vragen zijn 13 van de 23 punten en van de open vragen zijn 22 van de 40 punten behaald).
3.7[appellant] heeft hiertegen bezwaar gemaakt bij de Examencommissie bij brief van 11 oktober 2017. Dit bezwaar heeft hij aangevuld bij brieven van 3, 10 en 13 november 2017. Daarbij heeft [appellant] de opvattingen van de docent [de docent] overgelegd.
3.8Bij besluit van 22 januari 2018 heeft de Examencommissie van de NOvA het bezwaar van [appellant] deels gegrond verklaard en aan de gesloten vragen één extra punt toegekend en aan de open vragen twee extra punten. De uitslag is daarmee vastgesteld op 14 punten voor de gesloten vragen en 24 punten voor de open vragen. Voor een voldoende zijn voor de gesloten vragen 17 punten en voor de open vragen 26 punten vereist. De uitslag van de toets werd nog steeds als onvoldoende beoordeeld.
3.9Tegen dit besluit op bezwaar heeft [appellant] beroep ingesteld. Op 6 september 2018 heeft de rechtbank Gelderland het volgende geoordeeld en beslist:
5. Conclusie is, zo volgt uit de overwegingen van de tussenuitspraak, dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 5 van het Examenreglement en (dus) niet zorgvuldig is voorbereid, omdat geen vakkamer was ingesteld voor de toets Jaarrekeninglezen.
Verweerder vraagt in zijn brief van 18 juli 2018 om dit gebrek te passeren met artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat kan volgens de rechtbank niet. (…)
Het beroep is dan ook gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Nu het gebrek naar het oordeel van de rechtbank is geheeld, zal de rechtbank verder bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven. Dat betekent dat de onvoldoende beoordeling blijft staan. (…)
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven (…)”
3.1[appellant] is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan. Op 20 juni 2019 heeft de ABRvS als volgt geoordeeld en beslist:
1. Het besluit van de examencommissie van 22 september 2017 behoort tot de besluiten als bedoeld in artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb. Tegen een dergelijk besluit kan, zo is in dit artikel bepaald, geen beroep worden ingesteld. Gelet op het bepaalde in artikel 7:1, eerste lid, van de Awb kan tegen een dergelijk besluit daarom evenmin bezwaar worden gemaakt. Als toch bezwaar wordt gemaakt moet het bestuursorgaan dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaren en dient de bestuursrechter, indien het bestuursorgaan daarop niettemin inhoudelijk heeft beslist, te bepalen dat het bestuursorgaan dat bezwaar ten onrechte niet niet-ontvankelijk heeft verklaard. (…) De examencommissie heeft het door [appellant] gemaakte bezwaar derhalve ten onrechte ontvankelijk geacht. De rechtbank heeft niet onderkend dat het besluit van de examencommissie van 22 januari 2018 is genomen in strijd met artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb. Zij heeft dit besluit terecht, zij het op onjuiste gronden, vernietigd en ten onrechte de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd voor zover aangevallen, dat wil zeggen voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 22 januari 2018 in stand heeft gelaten. In plaats daarvan had de rechtbank het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 22 september 2017 niet-ontvankelijk moeten verklaren. De Afdeling zal op die wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. (…)
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 september 2018 in zaak nr. 18/650 voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van de examencommissie van 22 januari 2018, in stand heeft gelaten;
III. verklaart het bezwaar van H.B. [appellant] tegen het besluit van 22 september 2017 niet-ontvankelijk;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit; (…)”
3.11Op 10 juli 2019 heeft [appellant] een verzoek tot herbeoordeling van de toets III Jaarrekeninglezen ingediend, onder verwijzing naar de hiervoor weergegeven rechtsgang en met verwijzing naar het Wijzigingsbesluit van het examenreglement van de beroepsopleiding advocaten 2018. Door deze wijziging wordt in plaats van een bezwaarprocedure tegen een onvoldoende beoordeling vanaf 1 januari 2019 een herbeoordelingsprocedure gehanteerd. De Examencommissie heeft het verzoek tot herbeoordeling op 2 september 2019 afgewezen.
Feiten ten aanzien van toetskans I Minor Burgerlijk Recht
3.12Bij besluit van 24 februari 2016 heeft de Examencommissie van de NOvA de door [appellant] op 22 december 2015 afgelegde toetskans I Minor Burgerlijk Recht als onvoldoende beoordeeld (cijfer 4,9). In het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar heeft de Examencommissie van de NOvA aanleiding gezien het resultaat bij besluit van 16 mei 2016 te (her)beoordelen met een cijfer 5,3, hetgeen nog steeds een onvoldoende resultaat is. Hiertegen heeft [appellant] geen beroep aangetekend.
3.13[appellant] heeft vervolgens op 8 maart 2018 verzocht om herziening van het besluit van 16 mei 2016. Bij besluit van 1 mei 2018 heeft de Examencommissie van de NOvA het verzoek van [appellant] tot herziening afgewezen.
3.14Tegen het besluit van 1 mei 2018 heeft [appellant] bezwaar ingesteld. Bij besluit van 3 september 2018 heeft de Examencommissie van de NOvA het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard. [appellant] heeft tegen dat besluit op bezwaar van 3 september 2018 beroep ingesteld bij de bestuursrechter in de rechtbank Gelderland.
3.15Bij beslissing van 15 juli 2019 heeft de rechtbank Gelderland het volgende geoordeeld en beslist:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het door eiser gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit; (…)
1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser heeft op 22 december 2015 in het kader van de beroepsopleiding voor advocaten de toets voor het onderdeel minor Burgerlijk recht afgelegd. Bij besluit van 24 februari 2016 heeft verweerder de toets beoordeeld met een cijfer 4,90. In het daartegen door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder aanleiding gezien het resultaat bij besluit van 16 mei 2016 te herzien. Ook met het cijfer 5,3 heeft eiser echter geen voldoende gehaald.
3. De besluiten van 24 februari 2016 en 16 mei 2016 gaan over de beoordeling van een door eiser afgelegde toets. Tegen dergelijke besluiten, die een beoordeling inhouden over het kennen of kunnen van een kandidaat die ter zake is getoetst, kan geen beroep worden ingesteld. Dat staat in artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gelet op het bepaalde in artikel 7:1, eerste lid, van de Awb kan tegen dergelijke besluiten daarom ook geen bezwaar worden gemaakt.
4. Het primaire besluit [het besluit van 1 mei 2018, toevoeging vrz] gaat over het verzoek van eiser om het besluit van 16 mei 2016 te herzien, en moet daarom ook worden aangemerkt als een besluit, inhoudende een beoordeling over het kennen of kunnen van een kandidaat die ter zake is getoetst. Tegen het primaire besluit kon dus geen bezwaar worden gemaakt.
5. Omdat verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, en ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het door bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. (…)”
3.16Tegen deze uitspraak van 15 juli 2019 van de rechtbank Gelderland heeft [appellant] geen hoger beroep ingesteld.
3.17[appellant] heeft in 2019 en in 2020 nogmaals een herzieningsverzoek ingediend. De Examencommissie van de NOvA heeft deze verzoeken op 2 september 2019 respectievelijk 1 december 2020 afgewezen. Het bezwaar en beroep tegen het besluit van 2 september 2019 zijn niet-ontvankelijk verklaard en het door [appellant] ingestelde hoger beroep en verzet zijn ongegrond verklaard.