ECLI:NL:GHDHA:2021:2148

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
200.292.282/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake herbeoordeling toetsen beroepsopleiding advocaten en gelijkheidsbeginsel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding van een appellant, [appellant], tegen de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) over de herbeoordeling van toetsen in de beroepsopleiding voor advocaten. [appellant] heeft de beroepsopleiding in 2015 gestart, maar is niet geslaagd voor de toetsen Minor Burgerlijk Recht en Jaarrekeninglezen. Hij verzoekt de NOvA om deze toetsen opnieuw te laten beoordelen, omdat hij van mening is dat de eerdere beoordelingen onterecht zijn. De voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag heeft in een eerder vonnis geoordeeld dat [appellant] recht heeft op herbeoordeling van toets III Jaarrekeninglezen, maar niet van toets I Minor Burgerlijk Recht, omdat daar al een herbeoordeling heeft plaatsgevonden. In hoger beroep stelt [appellant] dat de NOvA onrechtmatig handelt door geen nieuwe herbeoordeling uit te voeren. Het hof overweegt dat de NOvA niet gehouden is om toets I opnieuw te beoordelen, omdat de eerdere herbeoordeling rechtskracht heeft. Wat betreft toets III oordeelt het hof dat de herbeoordeling door de Examencommissie zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om aan de objectiviteit van deze beoordeling te twijfelen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van [appellant] af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.292.282/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/604365 / KG ZA 20-1210

arrest in kort geding van 9 november 2021

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. E. Tahitu te Amsterdam,
tegen

De Nederlandse Orde van Advocaten,

zetelend te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de NOvA,
advocaat: mr. V.R. Pool te Rotterdam.

Waar deze zaak over gaat

1. [appellant] is in 2015 begonnen aan de beroepsopleiding voor advocaten. [appellant] heeft de beroepsopleiding niet succesvol afgerond omdat hij voor geen van de drie door hem gemaakte toetsen voor de vakken Minor Burgerlijk Recht en Jaarrekeninglezen een voldoende heeft behaald. De vraag die aan het hof voorligt is of de NOvA gehouden is om toets I Minor Burgerlijk Recht en toets III Jaarrekeninglezen opnieuw te beoordelen, of door een externe deskundige te laten herbeoordelen.

Het geding

2.1
Bij dagvaarding van 18 maart 2021 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een door de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis in kort geding van 18 februari 2021.
2.2
Bij memorie van grieven met producties heeft [appellant] twee grieven aangevoerd.
2.3
Bij memorie van antwoord met producties heeft de NOvA de grieven bestreden.
2.4
Namens [appellant] zijn op 16 september 2021 negen aanvullende producties overgelegd, alsmede een stuk genaamd “Aanvullende onderbouwing grieven c.q. reactie op memorie van antwoord”. Vervolgens heeft op 28 september 2021 de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens [appellant] is de zaak toegelicht door mr. Tahitu en [appellant] in persoon, beiden aan de hand van aan het hof overgelegde (afzonderlijke) pleitnotities. De NOvA heeft zich ter zitting gerefereerd aan het oordeel van het hof aangaande de toelating van de negen aanvullende producties en van het stuk “Aanvullende onderbouwing grieven c.q. reactie op memorie van antwoord”. Laatstgenoemd stuk is door het hof ter zitting aangemerkt als aanvulling op de pleitnota van mr. Tahitu en maakt aldus deel uit van de processtukken. Ook de negen aanvullende producties zijn door het hof ter zitting toegelaten en zij maken eveneens deel uit van de processtukken.
2.5
Het standpunt van de NOvA is, aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota, toegelicht door mr. S.A. Gawronski. Ten slotte is de datum voor arrest bepaald.

De feiten

3.1
De door de voorzieningenrechter in het vonnis van 18 februari 2021 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.2
Op 28 februari 2015 is [appellant] door de Rechtbank Gelderland beëdigd tot advocaat. Op l maart 2015 is hij begonnen als advocaat-stagiair bij Advocatenkantoor […] te Arnhem en gestart met de beroepsopleiding advocaten (hierna: de opleiding).
3.3
In het kader van de opleiding heeft [appellant] voor zes vakken toetsen moeten afleggen. Vier vakken heeft [appellant] met goed gevolg afgerond. Voor het vak Jaarrekeninglezen en het vak Minor Burgerlijk Recht heeft [appellant] per vak in de periode 2015-2017 drie toetsen gemaakt, maar hij heeft deze vakken niet met voldoende resultaat afgerond.
3.4
Tot de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) van 24 oktober 2018 was de geëigende weg om tegen besluiten omtrent toetsuitslagen op te komen, langs het voeren van bezwaar bij het bestuursorgaan. Tegen deze beslissing op bezwaar stond beroep open bij de bestuursrechter. In de uitspraak van de ABRvS is bepaald – kort gezegd – dat een besluit van de Examencommissie over de uitslag van een toets behoort tot de besluiten als bedoeld in artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, waartegen geen beroep kan worden ingesteld. Gelet op het bepaalde in artikel 7:1, eerste lid, van de Awb kan tegen een dergelijk besluit daarom evenmin bezwaar worden gemaakt bij de Examencommissie. In verband met deze uitspraak is met ingang van 1 januari 2019 het Examenreglement beroepsopleiding advocaten gewijzigd. Vóór de wijziging van het reglement kon de advocaat-stagiaire tegen de vaststelling van de toetsuitslag bezwaar aantekenen bij de Examencommissie. Sinds de wijziging kan de advocaat-stagiaire de Examencommissie eenmalig om een herbeoordeling verzoeken.
3.5
[appellant] is bij besluit van 11 februari 2019 geschrapt van het tableau van de NOvA, omdat hij – door het niet behalen van de vakken Jaarrekeninglezen en Minor Burgerlijk Recht – niet voldeed aan de vereisten van artikel 8c, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Advocatenwet.
Feiten ten aanzien van toets III Jaarrekeninglezen
3.6
Bij besluit van 22 september 2017 heeft de Examencommissie van de NOvA de door [appellant] op 18 juli 2017 gemaakte toets III Jaarrekeninglezen als onvoldoende beoordeeld (van de gesloten vragen zijn 13 van de 23 punten en van de open vragen zijn 22 van de 40 punten behaald).
3.7
[appellant] heeft hiertegen bezwaar gemaakt bij de Examencommissie bij brief van 11 oktober 2017. Dit bezwaar heeft hij aangevuld bij brieven van 3, 10 en 13 november 2017. Daarbij heeft [appellant] de opvattingen van de docent [de docent] overgelegd.
3.8
Bij besluit van 22 januari 2018 heeft de Examencommissie van de NOvA het bezwaar van [appellant] deels gegrond verklaard en aan de gesloten vragen één extra punt toegekend en aan de open vragen twee extra punten. De uitslag is daarmee vastgesteld op 14 punten voor de gesloten vragen en 24 punten voor de open vragen. Voor een voldoende zijn voor de gesloten vragen 17 punten en voor de open vragen 26 punten vereist. De uitslag van de toets werd nog steeds als onvoldoende beoordeeld.
3.9
Tegen dit besluit op bezwaar heeft [appellant] beroep ingesteld. Op 6 september 2018 heeft de rechtbank Gelderland het volgende geoordeeld en beslist:
“(…)
5. Conclusie is, zo volgt uit de overwegingen van de tussenuitspraak, dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 5 van het Examenreglement en (dus) niet zorgvuldig is voorbereid, omdat geen vakkamer was ingesteld voor de toets Jaarrekeninglezen.
Verweerder vraagt in zijn brief van 18 juli 2018 om dit gebrek te passeren met artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat kan volgens de rechtbank niet. (…)
Het beroep is dan ook gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Nu het gebrek naar het oordeel van de rechtbank is geheeld, zal de rechtbank verder bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven. Dat betekent dat de onvoldoende beoordeling blijft staan. (…)
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven (…)”
3.1
[appellant] is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan. Op 20 juni 2019 heeft de ABRvS als volgt geoordeeld en beslist:
“Overwegingen
1. Het besluit van de examencommissie van 22 september 2017 behoort tot de besluiten als bedoeld in artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb. Tegen een dergelijk besluit kan, zo is in dit artikel bepaald, geen beroep worden ingesteld. Gelet op het bepaalde in artikel 7:1, eerste lid, van de Awb kan tegen een dergelijk besluit daarom evenmin bezwaar worden gemaakt. Als toch bezwaar wordt gemaakt moet het bestuursorgaan dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaren en dient de bestuursrechter, indien het bestuursorgaan daarop niettemin inhoudelijk heeft beslist, te bepalen dat het bestuursorgaan dat bezwaar ten onrechte niet niet-ontvankelijk heeft verklaard. (…) De examencommissie heeft het door [appellant] gemaakte bezwaar derhalve ten onrechte ontvankelijk geacht. De rechtbank heeft niet onderkend dat het besluit van de examencommissie van 22 januari 2018 is genomen in strijd met artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb. Zij heeft dit besluit terecht, zij het op onjuiste gronden, vernietigd en ten onrechte de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd voor zover aangevallen, dat wil zeggen voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 22 januari 2018 in stand heeft gelaten. In plaats daarvan had de rechtbank het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 22 september 2017 niet-ontvankelijk moeten verklaren. De Afdeling zal op die wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. (…)
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 september 2018 in zaak nr. 18/650 voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van de examencommissie van 22 januari 2018, in stand heeft gelaten;
III. verklaart het bezwaar van H.B. [appellant] tegen het besluit van 22 september 2017 niet-ontvankelijk;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit; (…)”
3.11
Op 10 juli 2019 heeft [appellant] een verzoek tot herbeoordeling van de toets III Jaarrekeninglezen ingediend, onder verwijzing naar de hiervoor weergegeven rechtsgang en met verwijzing naar het Wijzigingsbesluit van het examenreglement van de beroepsopleiding advocaten 2018. Door deze wijziging wordt in plaats van een bezwaarprocedure tegen een onvoldoende beoordeling vanaf 1 januari 2019 een herbeoordelingsprocedure gehanteerd. De Examencommissie heeft het verzoek tot herbeoordeling op 2 september 2019 afgewezen.
Feiten ten aanzien van toetskans I Minor Burgerlijk Recht
3.12
Bij besluit van 24 februari 2016 heeft de Examencommissie van de NOvA de door [appellant] op 22 december 2015 afgelegde toetskans I Minor Burgerlijk Recht als onvoldoende beoordeeld (cijfer 4,9). In het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar heeft de Examencommissie van de NOvA aanleiding gezien het resultaat bij besluit van 16 mei 2016 te (her)beoordelen met een cijfer 5,3, hetgeen nog steeds een onvoldoende resultaat is. Hiertegen heeft [appellant] geen beroep aangetekend.
3.13
[appellant] heeft vervolgens op 8 maart 2018 verzocht om herziening van het besluit van 16 mei 2016. Bij besluit van 1 mei 2018 heeft de Examencommissie van de NOvA het verzoek van [appellant] tot herziening afgewezen.
3.14
Tegen het besluit van 1 mei 2018 heeft [appellant] bezwaar ingesteld. Bij besluit van 3 september 2018 heeft de Examencommissie van de NOvA het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard. [appellant] heeft tegen dat besluit op bezwaar van 3 september 2018 beroep ingesteld bij de bestuursrechter in de rechtbank Gelderland.
3.15
Bij beslissing van 15 juli 2019 heeft de rechtbank Gelderland het volgende geoordeeld en beslist:

Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het door eiser gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit; (…)
Overwegingen
1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser heeft op 22 december 2015 in het kader van de beroepsopleiding voor advocaten de toets voor het onderdeel minor Burgerlijk recht afgelegd. Bij besluit van 24 februari 2016 heeft verweerder de toets beoordeeld met een cijfer 4,90. In het daartegen door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder aanleiding gezien het resultaat bij besluit van 16 mei 2016 te herzien. Ook met het cijfer 5,3 heeft eiser echter geen voldoende gehaald.
3. De besluiten van 24 februari 2016 en 16 mei 2016 gaan over de beoordeling van een door eiser afgelegde toets. Tegen dergelijke besluiten, die een beoordeling inhouden over het kennen of kunnen van een kandidaat die ter zake is getoetst, kan geen beroep worden ingesteld. Dat staat in artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gelet op het bepaalde in artikel 7:1, eerste lid, van de Awb kan tegen dergelijke besluiten daarom ook geen bezwaar worden gemaakt.
4. Het primaire besluit [het besluit van 1 mei 2018, toevoeging vrz] gaat over het verzoek van eiser om het besluit van 16 mei 2016 te herzien, en moet daarom ook worden aangemerkt als een besluit, inhoudende een beoordeling over het kennen of kunnen van een kandidaat die ter zake is getoetst. Tegen het primaire besluit kon dus geen bezwaar worden gemaakt.
5. Omdat verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, en ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het door bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. (…)”
3.16
Tegen deze uitspraak van 15 juli 2019 van de rechtbank Gelderland heeft [appellant] geen hoger beroep ingesteld.
3.17
[appellant] heeft in 2019 en in 2020 nogmaals een herzieningsverzoek ingediend. De Examencommissie van de NOvA heeft deze verzoeken op 2 september 2019 respectievelijk 1 december 2020 afgewezen. Het bezwaar en beroep tegen het besluit van 2 september 2019 zijn niet-ontvankelijk verklaard en het door [appellant] ingestelde hoger beroep en verzet zijn ongegrond verklaard.

Het verloop van de procedure in eerste aanleg

4.1
[appellant] heeft in eerste aanleg – samengevat – gevorderd dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
primairde NOvA te gebieden om over te gaan tot herbeoordeling van toets I Minor Burgerlijk Recht en toets III Jaarrekeninglezen, met inachtneming van de deskundigenverklaringen van de genoemde docenten en conform het correctievoorschrift, dan wel
subsidiairde NOvA te gebieden de Inspectie van het Onderwijs te verzoeken een derde beoordelaar aan te wijzen om de gemaakte toetsen te herbeoordelen, beide onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat de NOvA in gebreke blijft hieraan te voldoen.
Aan zijn vorderingen heeft [appellant] , voor zover in hoger beroep nog relevant, ten grondslag gelegd dat de besluiten op bezwaar ten aanzien van toets III Jaarrekeninglezen en toets I Minor Burgerlijk Recht door de bestuursrechter zijn vernietigd. Zodoende moet de Examencommissie volgens [appellant] de vaststelling van de desbetreffende toetsuitslagen herbeoordelen.
4.2
De voorzieningenrechter heeft - samengevat - geoordeeld als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat iedere advocaat-stagiaire recht had en heeft op een herbeoordeling van een gemaakte toets. Met betrekking tot de toets I Minor Burgerlijk Recht heeft een dergelijke herbeoordeling plaatsgevonden. Tegen dit besluit op bezwaar van 16 mei 2016, waarbij de toetsuitslag onvoldoende was, is [appellant] niet in rechte opgekomen. Hiermee is de herbeoordeling definitief geworden.
Dat geldt niet voor de herbeoordeling van toets III Jaarrekeninglezen. [appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 september 2017 tot vaststelling van de toetsuitslag. De Examencommissie heeft in het besluit van 22 januari 2018 het bezwaar van [appellant] deels gegrond verklaard, maar de toetsuitslag was nog steeds onvoldoende. [appellant] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De ABRvS heeft uiteindelijk geoordeeld dat het besluit niet in stand kan blijven, en [appellant] alsnog in zijn bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Hieruit volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat (formeel) geen herbeoordeling heeft plaatsgevonden van het besluit tot vaststelling van de toetsuitslag van 22 september 2017. De rechtbank heeft de NOvA daarom veroordeeld om binnen dertig dagen na het wijzen het vonnis alsnog een herbeoordeling uit te voeren van de vaststelling van de uitslag van de toets III Jaarrekeninglezen en tot het (zonodig) herzien van het testresultaat van [appellant] , op straffe van een dwangsom van € 1.000 voor iedere dag dat de NOvA daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 30.000.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1
[appellant] vordert in hoger beroep – zakelijk weergegeven – om het vonnis van de rechtbank te vernietigen, en dat het hof:
-
primair: de NOvA veroordeelt om [appellant] in de toestand te brengen waarin hij verkeerd zou hebben indien hij de toetsen Minor Burgerlijk Recht en Jaarrekeninglezen zou hebben behaald, door hem alsnog een voldoende te geven, met als resultaat dat hij zijn certificaat beroepsopleiding uitgereikt zal krijgen;
-
subsidiair: de NOvA veroordeelt om de Inspectie voor het Onderwijs te verzoeken een derde beoordelaar aan te wijzen om de gemaakte toetsen te herbeoordelen met inachtneming van de deskundigenverklaringen van de genoemde docenten en conform het correctievoorschrift;
-
meer subsidiair: de NOvA veroordeelt om de gemaakte toetsen door de Examencommissie te laten herbeoordelen met inachtneming van de deskundigenverklaringen van de genoemde docenten en conform het correctievoorschrift;
- bepaalt dat, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de NOvA in gebreke blijft om aan het arrest van het hof te voldoen, de NOvA een dwangsom verbeurt van € 5.000 met een maximum van € 1.000.000;
- de NOvA veroordeelt in de proceskosten van dit geding.
5.2
De NOvA heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis en veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de kostenveroordeling.
Spoedeisend belang
5.3
Het spoedeisend belang, dat is betwist door de NOvA, vloeit naar het oordeel van het hof voort uit de stellingen van [appellant] . [appellant] kan op dit moment zijn carrière als advocaat niet hervatten en heeft vooralsnog, zoals ook ter zitting door hem nog is verklaard, geen ander passend werk gevonden. [appellant] is hierdoor – onweersproken – in de financiële problemen gekomen. [appellant] heeft daarmee een belang bij een herbeoordeling van de gemaakte toetsen op korte termijn, zodat hij bij een positieve uitkomst zijn carrière als advocaat kan voortzetten.
De vorderingen van [appellant]
5.4
Het hof overweegt dat [appellant] de vordering dat de NOvA hem in de toestand brengt waarin hij zou hebben verkeerd indien hij de toetsen voor de vakken Minor Burgerlijk Recht en Jaarrekeninglezen zou hebben behaald, in zijn processtukken niet heeft toegelicht. Het hof zal de primaire vordering daarom in dit kort geding als onvoldoende onderbouwd afwijzen.
5.5
Grief 1 van [appellant] richt zich tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de herbeoordeling van toets III Jaarrekeninglezen, en grief 2 richt zich tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de herbeoordeling van toets I Minor Burgerlijk Recht. Het gaat er bij beide toetsen om of de NOvA onrechtmatig jegens [appellant] handelt door te weigeren een (nieuwe) herbeoordeling uit te (laten) voeren, dan wel niet mee te werken aan (her)beoordeling door een externe deskundige. Het hof ziet aanleiding om eerst grief 2 te bespreken.
Herbeoordeling toets I Minor Burgerlijk Recht
5.6
Het is tussen partijen niet in geschil dat advocaat-stagiaires recht hebben op één herbeoordeling van een toetskans. Bij besluit van 24 februari 2016 heeft de Examencommissie de uitslag van de door [appellant] gemaakte toets I Minor Burgerlijk Recht vastgesteld op een 4,9. [appellant] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De Examencommissie heeft bij besluit van 16 mei 2016 het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, en de uitslag van de toets alsnog vastgesteld op een 5,3. Dit eindresultaat was echter nog steeds onvoldoende.
5.7
[appellant] stelt dat de NOvA onrechtmatig jegens hem handelt door te weigeren de uitslag van toets I Minor Burgerlijk Recht te herbeoordelen. Volgens [appellant] heeft er (formeel) geen herbeoordeling van toets I Minor Burgerlijk Recht plaatsgevonden omdat het besluit van 16 mei 2016 door de rechtbank en/of de ABRvS is vernietigd. Het hof overweegt dat uit de door [appellant] aangehaalde uitspraken niet voortvloeit dat dit besluit is vernietigd. De uitspraken waar [appellant] naar verwijst hebben betrekking op het besluit van 1 mei 2018 van de Examencommissie waarbij het verzoek van [appellant] om herziening van het besluit van 16 mei 2016 is afgewezen, en op het besluit van 3 september 2018 waarbij de Examencommissie het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 1 mei 2018 ongegrond heeft verklaard. Het besluit van 16 mei 2016, en dus de herbeoordeling als zodanig, is onaangetast gebleven.
Evenmin is van belang dat de ABRvS op 24 oktober 2018 de beslissing op bezwaar van de Examencommissie in een vergelijke situatie heeft vernietigd, omdat - zo bepaalde de ABRvS - tegen een besluit van de Examencommissie over de uitslag van een toets helemaal geen bezwaar open staat. Het besluit van 16 mei 2016 had toen immers al formele rechtskracht verkregen. Dit betekent dat [appellant] reeds een (formeel geldige) herbeoordeling van de toetsuitslag heeft gehad. Dat deze herbeoordeling heeft plaatsgevonden op grond van het toen geldende Examenreglement, en niet op grond van het thans geldende artikel 29 van het Examenreglement (2018), doet daaraan geen afbreuk. Het hof overweegt dat het zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien dat en waarom de NOvA gehouden zou zijn om na het besluit van 16 mei 2016 een nieuwe herbeoordeling van de betreffende toets I Minor Burgerlijk Recht uit te (laten) voeren.
5.8
Voor zover [appellant] bedoelt dat de NOvA onrechtmatig heeft gehandeld door de herzieningsverzoeken van [appellant] te verwerpen, overweegt het hof het volgende. Uit artikel 4:6 lid 2 Awb volgt dat indien een verzoeker bij een herzieningsverzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden vermeldt, het bestuursorgaan de aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking. De door [appellant] aangehaalde uitspraken vormen geen relevante nieuwe omstandigheid, omdat die uitspraken, zoals het hof hiervoor heeft overwogen, geen afbreuk doen aan het besluit van 16 mei 2016. Ook de opinie van de anonieme docent over toets I Minor Burgerlijk Recht vormt geen nieuw gebleken feit, maar slechts het (deskundigen)oordeel van een derde over bij het bezwaar bekende feiten. Nu [appellant] bij zijn herzieningsverzoeken geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft gesteld, heeft de NOvA niet onrechtmatig gehandeld door deze af te wijzen.
5.9
Uit het voorgaande vloeit voort dat, naar het voorlopig oordeel van het hof, de NOvA niet gehouden is toets I Minor Burgerlijk Recht opnieuw te (laten) beoordelen. Grief 2 faalt dus.
Herbeoordeling toets III Jaarrekeninglezen
5.1
Grief 1 richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de NOvA gehouden is om toets III Jaarrekeninglezen opnieuw te beoordelen. De NOvA stelt dat [appellant] geen belang bij deze grief heeft, omdat de rechtbank de primaire vordering van [appellant] in eerste aanleg heeft toegewezen. Het hof begrijpt grief 1 aldus dat [appellant] in hoger beroep zijn eis heeft gewijzigd, en de volgorde van zijn vorderingen heeft omgedraaid: [appellant] vordert nu (subsidiair) dat de NOvA wordt veroordeeld om de Inspectie voor het Onderwijs te verzoeken een derde beoordelaar aan te wijzen om de gemaakte toets te herbeoordelen, en vervolgens pas (meer subsidiair) dat de NOvA wordt veroordeeld om de gemaakte toets door de Examencommissie te laten herbeoordelen. [appellant] heeft naar het oordeel van het hof dus wel degelijk belang bij een beoordeling van grief 1, en deze vorderingen lenen zich ook voor behandeling in kort geding. Tegen de wijziging van eis in appel is als zodanig geen bezwaar gemaakt en deze is ook anderszins niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. Het hof doet dus in dit kort geding recht op de gewijzigde eis.
5.11
Het meest verstrekkende standpunt van [appellant] is dat de voorzieningenrechter heeft verzuimd om de NOvA op te dragen een externe deskundige voor de herbeoordeling te benoemen. Van enig verzuim is naar het oordeel van het hof echter geen sprake. De rechtbank heeft immers de primaire vordering van [appellant] toegewezen, en is dus niet meer toegekomen aan de subsidiaire vordering van [appellant] om de NOvA te gebieden de Inspectie van Onderwijs te verzoeken een derde (externe) beoordelaar aan te wijzen. Het hof zal, mede gelet op de gewijzigde volgorde in appel van de vorderingen van [appellant] , ook - alsnog - op dit onderdeel van de vordering expliciet ingaan.
5.12
Het hof overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat, na het vonnis van de voorzieningenrechter in eerste aanleg, de Examencommissie de toets III Jaarrekeninglezen opnieuw heeft beoordeeld. Er heeft op 2 maart 2021 een hoorzitting plaatsgevonden, waarbij ook [appellant] zijn zienswijze naar voren heeft kunnen brengen. De Examencommissie heeft bij besluit van 15 maart 2021 vastgesteld dat de herbeoordeling heeft geleid tot het toekennen van drie aanvullende punten aan [appellant] . Het eindresultaat is echter een onvoldoende gebleven. Het hof begrijpt het vervolg van grief 1 van [appellant] aldus dat geen sprake is geweest van een eerlijke en objectieve herbeoordeling door de Examencommissie. Dit blijkt volgens [appellant] uit de omstandigheid dat de Examencommissie bij de hoorzitting niet over alle relevante stukken beschikte, de herbeoordeling is uitgevoerd aan de hand van hetzelfde standaardantwoordmodel, en geen rekening is gehouden met de opinie van [de docent] . Dit resulteert volgens [appellant] in een schending van het transparantiebeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en/of het fair-playbeginsel. Omdat geen sprake is van een eerlijke en objectieve beoordeling, wil [appellant] dat een derde (een externe deskundige) alsnog de uitslag van toets III Jaarrekeninglezen herbeoordeelt.
5.13
Het hof is voorlopig van oordeel dat de Examencommissie een deugdelijke en objectieve herbeoordeling heeft uitgevoerd. Het hof overweegt dat het uit artikel 4:2 lid 2 Awb voortvloeit dat [appellant] , als aanvrager van de herbeoordeling, gehouden is om gegevens en bescheiden die voor de herbeoordeling nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen aan de Examencommissie over te leggen. [appellant] heeft bovendien de ontbrekende stukken na de hoorzitting aan de Examencommissie toegezonden, zodat de Examencommissie bij het wijzen van de beslissing de beschikking heeft gehad over alle relevante stukken. Niet is gebleken dat [appellant] enig nadeel heeft ondervonden in dit verband. De samenstelling van de onderhavige Examencommissie geeft het hof, anders dan [appellant] kennelijk meent, overigens geen aanleiding om aan te nemen dat sprake is van onvoldoende deskundigheid van deze commissie op het gebied van het lezen van jaarrekeningen.
5.14
Met betrekking tot de inhoudelijke bezwaren van [appellant] tegen de herbeoordeling van 15 maart 2021 overweegt het hof dat de burgerlijke rechter de herbeoordeling door de Examencommissie slechts marginaal kan toetsen. Alleen indien de Examencommissie in redelijkheid niet tot haar beslissing had kunnen komen of anderszins sprake is van gebreken van fundamentele aard, is plaats voor ingrijpen van de burgerlijk rechter. Naar het voorlopig oordeel van het hof is hiervan echter geen sprake. Het valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom de Examencommissie de toets niet had mogen beoordelen aan de hand van het reeds bestaande standaardantwoordmodel. De NOvA heeft de herbeoordeling overgelegd als productie N8. Uit de herbeoordeling, die bestaat uit 35 pagina’s, blijkt dat de Examencommissie uitvoerig en gemotiveerd is ingegaan op de bezwaren van [appellant] , en daarbij ook de opinie van [de docent] in haar overwegingen heeft betrokken. De klacht van [appellant] in hoger beroep spitst zich toe op de open vraag 5, waar de kandidaat aan de hand van gegevens uit de casus en een uitgereikte formule het EBITDA (Earnings Before Interest, Taxes Depreciation and Amortization) moest berekenen. Een kandidaat kon deze vraag slechts goed (10 punten) of fout (0 punten) beantwoorden. Volgens [de docent] is deze benadering onredelijk omdat een kandidaat geen deelpunten kan behalen. De Examencommissie heeft in de herbeoordeling overwogen dat de kern van open vraag 5 is dat de kandidaat moet aantonen voldoende begrip van de term “EBITDA” te hebben. Een antwoord kan daarom niet gedeeltelijk goed zijn. Bovendien, al zouden in afwijking van het standaardantwoordmodel wel deelpunten kunnen worden behaald, dan is het antwoord van [appellant] naar het oordeel van de Examencommissie niet puntwaardig. [appellant] heeft in zijn antwoord namelijk alleen de verstrekte formule en gegevens uit de casus overgeschreven, en heeft daarmee naar het oordeel van de Examencommissie geen blijk gegeven van voldoende begrip van de onderliggende materie (zie prod. N8, o. 4.130 - 4.142). Het hof is voorlopig van oordeel dat de Examencommissie in redelijkheid tot deze beslissing heeft kunnen komen.
5.15
[de docent] heeft ook nog een opmerking gemaakt over open vraag 22 over micro-rechtspersonen. Volgens [de docent] stelt deze vraag artikel 2:395a BW aan de orde, en is deze wetsbepaling niet opgenomen in de toetstermen van het vak Jaarrekeninglezen. [appellant] heeft geen belang bij een oordeel van het hof op dit punt, omdat de Examencommissie [appellant] voor die vraag reeds het volledige aantal punten heeft toegekend (zie prod. N8, o. 4.115). Het hof overweegt ten overvloede het volgende. De Examencommissie heeft overwogen dat de toetstermen de basis vormen voor het onderwijs en de toetsing. Onderdeel van de te beheersen (en dus te toetsen) stof is mede de voorgeschreven literatuur. Het onderwerp van gesloten vraag 22 komt aan de orde in het boek “
Recht door de cijfers”, en dit boek behoort tot de voorgeschreven stof (zie prod. N8, o. 4.113 en 4.114). Ook dit is naar het oordeel van het hof geen onredelijke benadering en/of beslissing.
5.16
[appellant] heeft bij pleidooi ten slotte nog een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Dit bezwaar is, gelet op de twee-conclusieregel, tardief voorgesteld, en zal door het hof buiten beschouwing worden gelaten. Overigens gaat het bezwaar van [appellant] ook om inhoudelijke redenen niet op. [appellant] verwijst in dit verband naar de toets Major Burgerlijk Recht van 16 december 2017, waar sprake is geweest van een computerstoring. De NOvA heeft in dat geval besloten om alle kandidaten die in de betreffende ruimte aanwezig waren te compenseren met 8 extra punten. [appellant] heeft ook computerproblemen ondervonden, en wel bij het opstarten van toets III Jaarrekeninglezen, maar hij heeft geen extra punten gekregen. De NOvA heeft ter zitting (op zichzelf onweersproken) toegelicht dat geen sprake is geweest van gelijke gevallen, omdat bij de hinder die [appellant] heeft ondervonden bij het opstarten van toets III Jaarrekeninglezen, die hinder gecompenseerd kon worden door [appellant] extra tijd te verlenen, en dat dit bij de toets Major Burgerlijk Recht van 16 december 2017 niet meer mogelijk was, omdat pas achteraf was gebleken dat relatief een groot aantal kandidaten de toets niet volledig heeft kunnen maken. De persoonlijke omstandigheden van [appellant] maken dit niet anders. Het volgt uit de stukken dat [appellant] , vanwege zijn (psychologische) beperkingen, de toets op een kleinschalige locatie heeft afgelegd, en dat hem op voorhand al extra tijd voor de toets is gegund (zie prod. N8, o. 4.30), zodat de NOvA op deze wijze reeds rekening heeft gehouden met de functiebeperkingen van [appellant] . Uit het logboek van de toetsgegevens volgt verder dat [appellant] 20 minuten later aan de toets is begonnen, maar vervolgens 29 minuten langer aan de toets heeft mogen werken. [appellant] is daarmee niet alleen gecompenseerd voor het daadwerkelijke verlies aan tijd door de computerstoring, maar ook voor mogelijke ongemakken, zoals een verlies aan concentratie, zodat ook [appellant] een reële toetsmogelijkheid heeft gehad (zie prod. N8, o. 4.20-4.25). Het hof is dan ook, gelet op al het voorgaande, voorlopig van oordeel dat (ook) geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
5.17
Uit het voorgaande vloeit voort dat grief 1 faalt, en de NOvA niet gehouden is om toets III Jaarrekeninglezen opnieuw te (laten) beoordelen dan wel om de Inspectie van het Onderwijs te verzoeken een derde beoordelaar aan te wijzen.
Slotsom
5.18
Uit het voorgaande volgt dat beide grieven van [appellant] falen en dat zijn (gewijzigde) vordering in appel niet voor toewijzing in aanmerking komt. Het hof zal het vonnis van de rechtbank bekrachtigen met gedeeltelijke wijziging en aanvulling van gronden. [appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Deze kosten worden aan de zijde van de NOvA begroot op € 772 aan verschotten en € 2.228 (2 punten x tarief II) aan salaris advocaat.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis in kort geding van de rechtbank Den Haag van 18 februari 2021;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de NOvA tot op heden begroot op € 772 aan verschotten en € 2.228 aan salaris advocaat;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M. Verbeek, J.J. Kuipers en W.H.A.C.M. Bouwens, en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 9 november 2021 in aanwezigheid van de griffier.