Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 7 december 2021
[appellant],
[geïntimeerde],
Het geding
- het procesdossier uit de eerste aanleg (met uitzondering van de producties bij de inleidende dagvaarding), waartoe behoort het verstekvonnis van de rechtbank Dordrecht van 16 september 2010, het vonnis van de rechtbank Rotterdam (de kantonrechter zitting houdende te Dordrecht) van 20 februari 2020 in het ontvankelijkheidsincident en het vonnis van de rechtbank Rotterdam (de kantonrechter zitting houdende te Dordrecht) van 8 oktober 2020, welk vonnis is verbeterd bij vonnis van 26 november 2020;
- de appeldagvaarding van 26 oktober 2020;
- de memorie van grieven van [appellant] met producties;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde].
De zaak in het kort
Beoordeling van het hoger beroep
grief 1bestrijdt [appellant] het oordeel van de rechtbank dat [appellant] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat deze tekortkoming de ontbinding in beginsel rechtvaardigt. [appellant] voert in dat verband aan dat hij deugdelijk werk heeft geleverd en dat hij niet in verzuim is geraakt. De brieven van 3 augustus 2009 en 23 augustus 2009 zijn gericht aan het adres van zijn ouders, maar hebben hem nooit bereikt. Met
grief 2komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] tijdig over de gebreken heeft geklaagd. [appellant] voert aan dat hij er belang bij had zo snel mogelijk op de hoogte te worden gesteld van eventuele klachten over zijn werk. [geïntimeerde] heeft in 2007 de gestelde gebreken ontdekt en had dit toen moeten melden en niet mogen wachten tot 2009.
Grief 3is gericht tegen het oordeel dat [geïntimeerde] terecht de overeenkomst heeft ontbonden en dat [geïntimeerde] recht heeft op terugbetaling van een deel van de aanneemsom. Met
grief 4komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat de vordering met betrekking tot de wettelijke rente niet is verjaard.
Grief 5is gericht tegen de proceskosten.
NJ2013/391).
NJ2004/411).
Beslissing
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam, zitting houdende te Dordrecht, van 8 oktober 2020, dat is verbeterd bij vonnis van 26 november 2020,
- vernietigt het tussen partijen gewezen verstekvonnis van de rechtbank Dordrecht van 16 september 2010;
opnieuw rechtdoende:
- wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellant] tot op 8 oktober 2020 begroot op € 900,- aan salaris advocaat;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 102,96 aan explootkosten, € 332,- aan griffierecht en € 2.361,- aan salaris advocaat en op € 163,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 85,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
- verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.