Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 21 december 2021
[appellant] ,
[geïntimeerde 1] ,
Het geding
- het procesdossier uit eerste aanleg, waartoe behoort het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Leiden, van 24 juni 2020;
- de appeldagvaarding van 23 september 2020;
- het tussenarrest van 10 november 2020, waarin een mondelinge behandeling na aanbrengen is gelast, en het proces-verbaal van die mondelinge behandeling, die op 14 januari 2021 is gehouden;
- de memorie van grieven van [appellant] , met producties;
- de memorie van antwoord in het principaal appel, tevens memorie van grieven in het incidenteel appel van [geïntimeerde 1] c.s., met producties;
- de memorie van antwoord in het incidenteel appel van [appellant] ;
- een antwoordakte van [geïntimeerde 1] c.s., met producties;
- een antwoordakte van [appellant] .
Beoordeling van het hoger beroep
‘Tijdens de verschillende bezichtigingen en bezoeken (…) hebben wij gevraagd naar het ontstaan van de verkleuringen op verschillende wanden en verschillende plafonds en naar de oorzaak van het loszitten van het behang in de verschillende slaapkamers. (…). Gisteren (…) na een dag hevige regenval hebben wij enorme lekkage geconstateerd op de bewuste, zorgelijke plekken in één van die bewuste slaapkamers, het wachten is op lekkage in de andere slaapkamer. (…).’
- Op 4 januari 2019 is een onderzoek uitgevoerd door Het Inspectiehuis. In een rapport van 17 januari 2019 is opgenomen dat er op 4 januari 2019 geen actieve lekkage is waargenomen, maar dat een lekdetectie uitgevoerd moet worden om de bron van de eerdere lekkage te achterhalen. Vastgesteld is dat de lekkage heeft plaatsgevonden op dezelfde plek als die waarop het behang los hing op de foto van de bezichtiging. Voort is vastgesteld dat de foto van de bezichtiging al een verkleuring op het plafond liet zien, alsmede dat op een foto te zien is dat de lekkage is teruggekomen. Ten aanzien van de zonnepanelen is in het rapport opgenomen dat die beschadigd bleken te zijn en dat aan het dakgrind zichtbaar is dat de panelen al lang geleden omgevallen moeten zijn.
- Op 30 januari 2019 heeft het bedrijf Lekdetectie.nl (hierna: Lekdetectie) een onderzoek uitgevoerd. In het verslag van dat onderzoek is opgenomen dat de
- Op 21 maart 2019 heeft een nader onderzoek plaatsgevonden door Lekdetectie. Uit een rapportage van 2 april 2019 blijkt dat is vastgesteld dat er vocht aanwezig was aan de onderzijde van de dakbedekking, dat de isolatie nat was en dat ook de dampremmende laag nat was. Gelet op de kleine opening in de dakbedekking is het vermoeden uitgesproken dat de lekkage al langer dan twee jaar aanwezig is. In het rapport is voorts sprake van een ‘locatie 2’ aan de scheidingswand met de buren, waar de isolatie ook vochtig bleek.
- Op 17 en op 25 maart 2020 is een onderzoek ingesteld door de firma [naam 1] ;
- Op 15 maart 2021 is in opdracht van [geïntimeerde 1] c.s. onderzoek uitgevoerd door [naam 2] , verbonden aan [naam 3] bouwmanagement & Advies B.V. (hierna: [naam 2] ). In een rapport van 26 april 2021 (in de voettekst staat als datum 24 maart 2021) is opgenomen dat, behalve de oorzaak van de lekkage die door Lekdetectie is vastgesteld, nog een oorzaak is aan te wijzen, namelijk een
op hun kostenweg te nemen. Voor dat laatste is in ieder geval geen grond. Voor zover [appellant] bedoelt dat hij in de gelegenheid had moeten worden gesteld de schade op zijn eigen kosten te herstellen heeft te gelden dat hij bij brief van 27 november 2018 van de toenmalig gemachtigde van [geïntimeerde 1] c.s. is gesommeerd binnen twee weken voor deugdelijke reparatie van de lekkage zorg te dragen. Aan die sommatie heeft hij niet voldaan, waardoor hij in verzuim is geraakt. Niet valt in te zien – [appellant] voert dat ook niet aan – waarom hij later opnieuw in de gelegenheid had moeten worden gesteld de schade zelf te doen repareren.
Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Leiden, van 24 juni 2020;
- veroordeelt [appellant] in aanvulling daarop tot betaling van € 6.713,74, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum waarop dit arrest is gewezen;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde 1] c.s. in het principaal appel tot op heden begroot op € 332,- aan verschotten en € 1.574,- aan salaris advocaat en in het incidenteel appel op € 590,25 aan salaris advocaat en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.