ECLI:NL:GHDHA:2021:2550

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
BK-21/00241
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot buitenlandse inkomsten uit arbeid in de binnenvaart en spontane gegevensuitwisseling met Belgische belastingautoriteiten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 4 maart 2021, waarin het beroep van belanghebbende tegen een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) ongegrond werd verklaard. Belanghebbende, die in de jaren 2013 tot en met 2015 in de binnenvaart werkzaam was, had een aanslag opgelegd gekregen voor het jaar 2013, die bij uitspraak op bezwaar door de Inspecteur was verminderd tot nihil. Voor de jaren 2014 en 2015 waren ook aanslagen opgelegd, maar daartegen had belanghebbende geen bezwaar gemaakt. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, omdat het verzoek om contact met de Belgische belastingautoriteiten niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt. In hoger beroep stelt belanghebbende dat de Inspecteur onrechtmatig heeft gehandeld door spontane gegevens uit te wisselen met de Belgische autoriteiten en niet te reageren op zijn verzoek om overleg. Het Hof oordeelt dat het verzoek om contact met de Belgische autoriteiten een feitelijke handeling betreft en dat hiertegen geen bezwaar openstaat. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de bestuursrechter onbevoegd is om hierover te oordelen. Het Hof zendt het hogerberoepschrift door naar de Inspecteur ter behandeling als bezwaarschrift tegen de aanslagen voor de jaren 2014 en 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-21/00241

Uitspraak van 11 november 2021

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: J.H. Weermeijer)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 4 maart 2021, nummer SGR 19/7010.

Procesverloop

1.l. Belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd (de aanslag 2013).
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur een aftrek elders belast inkomen toegestaan en de aanslag 2013 verminderd tot nihil (de uitspraak op bezwaar 2013).
1.3.
Belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag IB/PVV opgelegd van nihil met toepassing van een aftrek elders belast inkomen (de aanslag 2014).
1.4.
Belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.428 (de aanslag 2015).
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de aanslagen 2014 en 2015 geen bezwaar gemaakt.
1.6.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft op 10 januari 2020 uitspraak gedaan zonder zitting en het beroep kennelijk ongegrond verklaard.
1.7.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank verzet gedaan. De Rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard.
1.8.
In de uitspraak van 4 maart 2021 heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Ter zake van het beroep is een griffierecht van € 47 geheven.
1.9.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht van € 134 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Voorafgaand aan de zitting heeft belanghebbende per fax nadere stukken ingediend, ingekomen bij het Hof op respectievelijk 31 augustus 2021 en 6 september 2021.
1.10.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 9 september 2021. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
1.11.
Bij faxbericht (op zaterdag 18 september 2021 ingediend bij de Rechtbank en op maandag 20 september 2021 ingekomen bij het Hof) heeft de gemachtigde namens
belanghebbende verzocht om een kopie van het proces-verbaal van de zitting van 9 september 2021. Daarnaast heeft de gemachtigde in datzelfde bericht in afwachting van het proces-verbaal reeds een verzoek tot wraking van raadsheer Van Dongen gedaan (het wrakingsverzoek). Bij faxbericht van 11 oktober 2021 heeft de gemachtigde, na ontvangst van het proces-verbaal van de zitting, het wrakingsverzoek nader toegelicht.
1.12.
De wrakingskamer van het Hof heeft belanghebbende bij beslissing van 28 oktober 2021 niet-ontvankelijk verklaard.

Feiten

2.1.
In de jaren 2013 tot en met 2015 was belanghebbende inwoner van Nederland en werkzaam in de binnenvaart.
2.2.
Op 2 november 2017 heeft de Inspecteur op basis van artikel 29 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen (het belastingverdrag Nederland-België) spontaan gegevens uitgewisseld met de Belgische belastingautoriteiten (de spontane gegevensuitwisseling). Het gaat om gegevens over het binnenvaartschip waarop en de werkgevers waarvoor belanghebbende in 2013 en 2014 werkzaam was en de door belanghebbende in de aangiften IB/PVV 2013 en 2014 opgegeven buitenlandse inkomsten uit tegenwoordige arbeid van de desbetreffende werkgevers.
2.3.
De Belgische belastingautoriteiten hebben aan belanghebbende aanslagen personenbelasting 2014 (inkomstenjaar 2013) en 2015 (inkomstenjaar 2014) opgelegd.
2.4.
In een brief van 14 mei 2019 heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht om contact op te nemen met de Belgische belastingautoriteiten teneinde de invordering van de Belgische aanslagen stop te zetten (het verzoek). In zijn brieven van 28 juli 2019 en 8 september 2019 heeft belanghebbende de Inspecteur gerappelleerd. De brieven van 14 mei, 28 juli en 8 september 2019 vermelden een postadres dat niet aan de Belastingdienst toebehoort.
2.5.
Op 4 november 2019 heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank. In het beroepschrift is opgenomen:
“Bij deze wil ik nu beroep aantekenen wegens een fictieve weigering om de belgische Belastingdienst te informeren dat client [belanghebbende] reeds is aangeslagen voor 2013, en 2014 en 2015 en te vorderen dat de Nederlandse Belastingdienst met de Belgische Belastingdienst probeert tot overeenstemming te komen dat de belgische aanslagen zullen worden vernietigd omdat belastingplichtigen maar 1 keer kunnen worden belast voor hun inkomen in en bepaald jaar.
(…)
Op bovenvermelde gronden verzoekt client de heer [belanghebbende] de Rechtbank om de nederlandse Belastingdienst te noodzaken met de Belgische Belastingdienst contact op te nemen die ertoe zullen leiden dat de belgische aanslagen worden vernietigd en alles te doen wat daarvoor noodzakelijk is alle op straffe van een dwangsom van 500 euro per dag dat de nederlandse Belastingdienst nalaat aan die veroordeling te voldoen en voorts bij wege van voorlopige voorziening de Nederlandse Belastingdienst te noodzaken met de belgische Belastingdienst kontakt op te nemen teneinde een uitsel van betaling te verkrijgen totdat op dit beroep fictieve weigering c.q verzoek voorlopige voorziening is beslist.”
2.6.
De Rechtbank heeft het beroep in haar uitspraak van 10 januari 2020 zo opgevat dat belanghebbende beroep heeft aangetekend tegen het niet tijdig beslissen van de Inspecteur op zijn verzoek om een onderlinge overlegprocedure met België op te starten als bedoeld in artikel 28 van het belastingverdrag Nederland- België. De Rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond verklaard.
2.7.
In verzet heeft belanghebbende gesteld dat het beroep zich richt tegen onrechtmatig handelen door de Inspecteur, omdat volgens belanghebbende de Inspecteur ten onrechte de melding heeft gedaan bij de Belgische autoriteiten respectievelijk heeft geweigerd de melding ongedaan te maken. De melding is volgens belanghebbende onjuist omdat niet Belgisch recht maar Liechtensteins recht van toepassing zou zijn. Volgens de uitspraak op verzet heeft de Rechtbank in de buiten-zittinguitspraak ten onrechte geoordeeld dat zij het beroep zonder zitting kon afdoen omdat het beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, ongegrond was. De Rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

Niet tijdig nemen van een besluit
6. Eiser heeft aangevoerd dat hij beroep instelt wegens een fictieve weigering van verweerder om de Belgische autoriteiten te informeren en te bewerkstelligen dat de opgelegde Belgische aanslagen worden vernietigd.
7. Het is de vraag of het uitblijven van een reactie van verweerder op eisers verzoek kwalificeert als het niet tijdig nemen van een besluit als bedoeld in artikel 6:2, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Onder een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Het verzoek van eiser van 14 mei 2019 om contact op te nemen met de Belgische belastingautoriteiten is naar het oordeel van de rechtbank geen verzoek om een besluit als bedoeld in artikel 1.3 van de Awb, maar aan te merken als een verzoek om een feitelijke handeling uit te voeren. Tegen het weigeren hiervan staat geen bezwaar en beroep open. Van het niet tijdig nemen van een besluit als bedoeld in artikel 6:2, onder b van de Awb is dan ook geen sprake. Het beroep is daarom ongegrond verklaard.
Schadevergoeding
8. In het beroepschrift en ter zitting heeft eiser verzocht om een integrale materiële en immateriële schadevergoeding wegens het onzorgvuldig en onrechtmatig handelen van verweerder.
9. Voor zover eiser verzoekt om schadevergoeding binnen het kader van de Awb, wijst de rechtbank dit verzoek af. Artikel 8:88 van de Awb geldt slechts voor de vennootschapsbelasting en lokale heffingen, zoals blijkt uit de parlementaire toelichting op artikel 8:88 Awb bij de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten. Artikel 8:73 van de Awb (oud) geldt alleen bij een gegrond beroep. Voor zover eiser verzoekt om schadevergoeding buiten het kader van de Awb, geldt dat de rechtbank onbevoegd is. Eiser dient zich in dat geval te wenden tot de civiele rechter.
10. Eiser heeft voorts verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure. De rechtbank wijst dit verzoek af. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, geldt dat de termijn aanvangt op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Het verzoek van 14 mei 2019 kwalificeert niet als een bezwaarschrift, maar als de rechtbank het als zodanig aanmerkt geldt dat, nu de rechtbank uitspraak doet op 4 maart 2021, de redelijke termijn van twee jaar voor de gezamenlijke behandeling van bezwaar en beroep niet is overschreden.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur jegens belanghebbende onrechtmatig heeft gehandeld. In dat kader is aan de orde gesteld (i) of de uitspraak op bezwaar 2013 en de aanslagen 2014 en 2015 op onjuiste basis zijn vastgesteld, (ii) of de spontane gegevensuitwisseling ten onrechte heeft plaatsgevonden, (iii) of de Inspecteur ten onrechte niet heeft gereageerd op het verzoek van belanghebbende om in overleg te treden met de Belgische belastingautoriteiten, (iv) of het onrechtmatig handelen ook de belastingpositie van [A] betreft, (v) of belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding en (vi) of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, veroordeling van de Inspecteur tot overleg met de Belgische belastingautoriteiten, veroordeling van de Inspecteur tot een integrale vergoeding van materiële en immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen door de Inspecteur, en een integrale vergoeding van de in bezwaar, beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Uitspraak op bezwaar 2013 en aanslagen 2014 en 2015
5.1.
Belanghebbende stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat het onrechtmatig handelen van de Inspecteur ook de uitspraak op bezwaar 2013 betreft. Belanghebbende bestrijdt de uitspraak op bezwaar 2013 in zoverre, dat de motivering hiervan volgens belanghebbende moet worden aangepast. In de uitspraak op bezwaar is een aftrek elders belast inkomen verleend (en is de aanslag 2013 verminderd tot nihil), omdat volgens de Inspecteur België heffingsbevoegdheid is over de buitenlandse inkomsten uit tegenwoordige arbeid. Volgens belanghebbende staat deze naar zijn mening onjuiste opvatting aan de basis van het onrechtmatig handelen van de Inspecteur. Naar het Hof begrijpt, behelst het onrechtmatig handelen volgens belanghebbende tevens de aanslagen 2014 en 2015. Belanghebbende heeft dit alles in zijn beroepschrift in eerste aanleg niet duidelijk gemaakt.
5.2.
Belanghebbende heeft met zijn beroep en hoger beroep onder andere bedoeld op te komen tegen de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag 2013, zo is tijdens de zitting bij het Hof gebleken. Belanghebbende betoogt in wezen dat de motivering van de uitspraak op bezwaar onjuist is. Belanghebbende had zijn standpunt in zijn beroepschrift in eerste aanleg duidelijker kunnen verwoorden. Het Hof ziet geen aanleiding om dit standpunt nader te onderzoeken, omdat niet is gesteld of gebleken dat belanghebbende hierdoor vanuit Nederlands perspectief beoordeeld in een betere positie zou kunnen komen. Het Hof ziet er om deze reden dan ook vanaf de zaak terug te wijzen naar de Rechtbank.
5.3.
Belanghebbende heeft, voor zover het Hof althans uit de gedingstukken kan afleiden, geen bezwaar gemaakt tegen de aanslag 2014 en de aanslag 2015 en heeft ter zake hiervan ook geen beroep ingesteld bij de Rechtbank, maar belanghebbende heeft deze aanslagen voor het eerst in hoger beroep wel bestreden. Het Hof zal het hogerberoepschrift daarom in zoverre aanmerken als bezwaarschrift tegen de aanslag 2014 en de aanslag 2015 en ter behandeling doorzenden naar de Inspecteur.
Spontane gegevensuitwisseling
5.4.
Het hoger beroep van belanghebbende richt zich voorts tegen de spontane gegevensuitwisseling op basis van artikel 29 van het belastingverdrag Nederland-België. De spontane gegevensuitwisseling volgens dit verdragsartikel wordt langs Nederlandse zijde mede beheerst door de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB). De regels over spontane uitwisseling van inlichtingen aan EU-lidstaten zijn in artikel 7, lid 1, WIB vastgelegd. De spontane uitwisseling op de voet van artikel 7, lid 1, WIB is niet aan te merken als het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maar is een feitelijke handeling. De uitwisseling is daarom evenmin aan te merken als een ingevolge de belastingwet genomen besluit als bedoeld in artikel 26, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Dit betekent dat tegen de spontane gegevensuitwisseling geen bezwaar en beroep openstaat.
Verzoek in contact te treden met de Belgische autoriteiten
5.5.
Het hoger beroep richt zich voorts tegen de weigering van de Inspecteur om te reageren op het verzoek van belanghebbende om in contact te treden met de Belgische belastingautoriteiten in verband met de aan belanghebbende opgelegde Belgische aanslagen personenbelasting. Het verzoek om contact op te nemen met de Belgische belastingautoriteiten is aan te merken als een verzoek om een feitelijke handeling uit te voeren en is geen aanvraag voor het nemen van een besluit (zie 5.4). Tegen het uitblijven van een reactie op een dergelijk verzoek staat geen bezwaar en beroep open.
Belastingpositie [A]
5.6.
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat de gerechtelijke procedure van [A] over de aan haar opgelegde aanslag IB/PVV 2016 een illustratie is van het onrechtmatig handelen van de Inspecteur jegens belanghebbende. Desgevraagd heeft belanghebbende verklaard dat deze procedure geen onderdeel is van het onderhavige geschil. Het Hof zal zich onthouden van een beoordeling van dit punt, ook omdat het voor de belastingpositie van belanghebbende zelf niet relevant is.
Schadevergoeding
5.7.
Voor zover belanghebbende verzoekt om een schadevergoeding wijst het Hof dit verzoek af. Artikel 8:88 Awb is niet van toepassing; het Hof verwijst naar punt 9 van de uitspraak van de Rechtbank, welke motivering het Hof tot de zijne maakt. Artikel 8:73 Awb mist eveneens toepassing, aangezien het hoger beroep niet slaagt (artikel 8:73 Awb, hoewel vervallen, vindt in belastingzaken nog toepassing op grond van artikel V van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten, Stb. 2013, 50). Voor zover belanghebbende stelt dat het onrechtmatig handelen van de Inspecteur is aan te merken als een onrechtmatige daad en de Inspecteur op die grond moet worden veroordeeld tot een schadevergoeding, is de civiele rechter bevoegd. Belanghebbende moet zich in dat geval wenden tot de civiele rechter. Het aanhangig maken van een civiele procedure kan niet geschieden door middel van het indienen van een – door de bestuursrechter naar de civiele rechter doorgezonden – beroepschrift (vgl. Kamerstukken II 1991/1992, 22 495, nr. 3, p. 142). Tot slot voegt het Hof toe dat de redelijke termijn voor de behandeling niet is overschreden.
Slotsom
5.8.
Het hoger beroep dient ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten en griffierecht

Het Hof ziet geen aanleiding om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • verklaart de bestuursrechter onbevoegd kennis te nemen van de vordering van belanghebbende om de Inspecteur te veroordelen tot wegens onrechtmatige daad geleden schade, en stelt vast dat deze vordering uitsluitend bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding voor het overige af;
  • zendt het hogerberoepschrift door naar de Inspecteur teneinde dit te laten behandelen als bezwaarschrift tegen de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2014 en 2015.
Deze uitspraak is vastgesteld door W.M.G. Visser, A. van Dongen en M.E. Kiers, in tegenwoordigheid van de griffier W. de Gelder. De beslissing is op 11 november 2021 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.