Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest in kort geding van 8 juni 2021
[appellant] ,
[geïntimeerde] ,
Het geding
- de processtukken uit de eerste aanleg, waaronder het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, gewezen in kort geding, van 29 mei 2020;
- de appeldagvaarding van 24 juni 2020;
- de memorie van grieven van [appellant] , met één productie;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde] , tevens houdende memorie van grieven in (voorwaardelijk) incidenteel appel met producties;
- de memorie van antwoord in het incidenteel appel van [appellant] .
Beoordeling van het hoger beroep
grief 1voert [appellant] aan dat zijn vordering op [geïntimeerde] niet € 5.633,76 was, maar € 8.858,80. [appellant] heeft daarom nu nog een bedrag van € 2.702,80 te vorderen. [appellant] voert met deze grief voorts aan dat de kantonrechter ten onrechte het WhatsApp-verkeer tussen partijen als vaststaand heeft aangenomen. [appellant] ontkent met [geïntimeerde] contact per WhatsApp te hebben gehad. Met
grief 2voert [appellant] aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft aangenomen dat tussen partijen een huurovereenkomst per 1 maart 2020 tot stand is gekomen. Volgens [appellant] is de strekking van het e-mailverkeer dat als de hele achterstand voldaan is er mogelijk overleg zou kunnen plaatsvinden over het sluiten van een huurovereenkomst. De kantonrechter heeft voorts ten onrechte overwogen dat [geïntimeerde] huur heeft betaald.
Grief 3is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] onverschuldigd huur heeft betaald. Als sprake is van een huurovereenkomst is er immers een titel voor die betaling. Bovendien heeft [geïntimeerde] niet onverschuldigd betaald, maar heeft hij voldaan op de vordering die betrekking heeft op achterstallige huurpenningen en de kosten van de ontruiming.
onvoorwaardelijkincidenteel appel vordert hij dat [appellant] wordt veroordeeld tot nakoming van de huurovereenkomst door aan [geïntimeerde] een vergelijkbare woning ter beschikking te stellen. In het
voorwaardelijkincidenteel appel vordert [geïntimeerde] , voor het geval het hof oordeelt dat er sprake is van een huurovereenkomst en oordeelt dat het bedrag van € 721,- niet onverschuldigd is betaald, schadevergoeding van [appellant] ter hoogte van de huur van de maand maart van € 721,-.
Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 29 mei 2020;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 332,- aan verschotten en € 1.114,- aan salaris advocaat en op € 163,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 85,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 557,- aan salaris van de advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling in principaal appel uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.