Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“7. De bewijslast voor aftrek van kosten rust op eiser. Hij moet aannemelijk maken dat hij de uitgaven heeft gedaan, dat deze op hem drukken en voldoen aan de in de wet opgenomen voorwaarden voor aftrek.
Aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning
8. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat een hoger bedrag aan kosten in aftrek moet komen dan het bedrag dat verweerder in aanmerking heeft genomen bij het opleggen van de aanslag. Uit het financieel jaaroverzicht van de bank blijkt namelijk slechts dat eiser rente heeft betaald met betrekking tot zijn creditcard en privébankrekeningen, maar daaruit blijkt niet dat sprake is van aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning zoals bedoeld in artikel 3.120 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). De rechtbank kan dit ook niet opmaken uit het overzicht van afschrijvingen omdat daarop slechts vier afschrijvingen zijn vermeld met daarbij de datum, het bedrag en eiser als ontvanger.
9. Op grond van artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet IB 2001 kunnen uitgaven voor specifieke zorgkosten als persoonsgebonden aftrek in aanmerking worden genomen indien deze op de belastingplichtige hebben gedrukt, dat wil zeggen: niet aan hem zijn vergoed. In artikel 6.17 van de Wet IB 2001 is limitatief opgenomen welke uitgaven als specifieke zorgkosten zijn aan te merken.
10. Eiser stelt dat hij in 2017 voor voorgeschreven medicijnen uitgaven heeft gedaan van in totaal € 407,59. Gezien de betwisting van deze kosten door verweerder, had het op de weg van eiser gelegen om deze kosten met nadere stukken te onderbouwen. Het overzicht van de zorgverzekeraar is daartoe ontoereikend, nu dit slechts een opsomming van verrekeningen van declaraties betreft, waarbij informatie over de declaratie ontbreekt en niet duidelijk wordt of het declaraties voor medicijnen die zijn voorgeschreven door een arts betreft. Ook valt uit het overzicht niet op te maken of het uitgaven zijn die eiser zelf heeft voldaan dan wel dat het uitgaven zijn die de zorgverzekeraar aan eiser vergoed heeft. Daardoor is niet duidelijk of het uitgaven zijn die op eiser hebben gedrukt. Dit valt ook niet op te maken uit de medicatielijst omdat dat slechts een opsomming van voorgeschreven medicijnen betreft. Gelet op dit alles slaagt eiser met betrekking tot deze kosten niet in de op hem rustende bewijslast en is de aftrek van deze kosten terecht geweigerd.
11. Uitgaven voor vervoer kwalificeren op grond van artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet IB 2001 als specifieke zorgkosten indien de uitgaven wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan. Eiser heeft een bedrag van € 3.800 opgevoerd als uitgaven voor vervoer die zijn gedaan in het kader van zijn revalidatietraject en diverse ziekenhuisbezoeken. Nu verweerder dit heeft betwist, had het op de weg van eiser gelegen om zijn stelling met nadere stukken te onderbouwen. Uit het afsprakenoverzicht blijkt dat eiser op zes verschillende dagen afspraken had in het Franciscus Gasthuis. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij nog andere afspraken had in het kader van zijn revalidatietraject of ziekenhuisbezoeken. Dat eiser, inspanningen zijnerzijds ten spijt, van het Maasstad ziekenhuis en het revalidatiecentrum geen bevestiging van de afspraken aldaar heeft kunnen verkrijgen, moet voor zijn rekening komen. Uit de overgelegde parkeer- brandstof- en garagekosten valt geen verband te leggen tussen die uitgaven en de afspraken in het Franciscus Gasthuis en de rechtbank kan die uitgaven ook niet op een andere manier relateren aan de ziekte of invaliditeit van eiser. Dit betekent dat de rechtbank enkel voor de afspraken in het Franciscus Gasthuis een forfaitair bedrag aan vervoerskosten kan toekennen van € 0,19 per kilometer. Uitgaande van een heen- en terugreis van in totaal 38 kilometer, kwalificeert een bedrag van (6 * 38 * € 0,19 =) € 43,32 als vervoerskosten als specifieke zorgkosten.
12. Eiser stelt dat hij als gevolg van zijn medische gesteldheid extra uitgaven heeft moeten doen voor kleding en beddengoed alsmede voor stoken en wassen. Op basis van de (door verweerder niet bestreden) medische gesteldheid van eiser acht de rechtbank het aannemelijk dat zijn uitgaven voor extra kleding en beddengoed en de daarmee samenhangende extra uitgaven in 2017 een bedrag van € 600 te boven gingen. Op grond van artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van de Wet IB 2001 en artikel 38 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001, bepaalt de rechtbank daarom de extra uitgaven voor kleding en beddengoed op een forfaitair bedrag van € 750.
13. Geen van de overige gestelde uitgaven voor genees- en heelkundige hulp komen voor aftrek in aanmerking. De wortelkanaalbehandelingen heeft eiser niet aannemelijk gemaakt met bewijsstukken. Uit de factuur voor de revalidatie kan niet worden afgeleid dat hij deze kosten zelf heeft moeten betalen. Daardoor staat niet vast dat de revalidatiekosten op hem drukken. De uitgaven voor de mobiele telefoons, het meubilair en de computer kunnen niet worden aangemerkt als uitgaven voor genees- en heelkundige hulp in de zin van artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001, noch als uitgaven voor één van de overige in dat artikel limitatief opgenomen categorieën zorgkosten. Op grond van artikel 6.17, tweede lid, onder 4°, van de Wet IB 2001 worden uitgaven voor aanpassingen aan de woning van aftrek uitgesloten. Reeds daarom kunnen de gestelde (rente)kosten die eiser heeft gemaakt in het kader van de aanpassingen aan de woning niet in aftrek komen. Verweerder heeft de aftrek van al deze kosten dan ook terecht geweigerd.
14. Het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Zijn stelling dat een medewerker van de Belastingdienst heeft verklaard dat hij het recht heeft om bepaalde aftrekposten op te nemen in de aangifte, heeft hij niet met stukken onderbouwd en daarom niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank kan de stelling dat hij een in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen aan het feit dat de aftrek specifieke zorgkosten in eerdere jaren door verweerder wel is geaccepteerd evenmin volgen. Uit de enkele omstandigheid dat in een bepaald jaar bepaalde aftrekbare uitgaven zijn geaccepteerd volgt namelijk niet dat deze uitgaven ook en tot dezelfde bedragen in een opvolgend jaar dienen te worden geaccepteerd.
15. Eiser heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de rentebeschikking. Niet gebleken is dat de rente in strijd met de wettelijke bepalingen is berekend. Nu het op de aanslag berekende belastbare inkomen wordt verminderd, dient verweerder de rentebeschikking dienovereenkomstig te verminderen.
16. De conclusie is dat eiser recht heeft op aftrek van dieetkosten tot een bedrag van € 1.350, € 43,32 aftrek aan vervoerskosten en aftrek in verband met uitgaven voor extra kleding en beddengoed van € 750. Dit betekent dat de specifieke zorgkosten in totaal € 2.143,32 bedragen. Dit bedrag wordt op grond van artikel 6.19, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet IB 2001 verhoogd met 40%, zijnde (afgerond) € 858, waardoor de totale uitgaven specifieke zorgkosten uitkomen op (afgerond) € 3.002. Het verzamelinkomen van eiser vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek bedraagt € 31.842. Op grond van artikel 6.20, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001 bedraagt de drempel dan € 525, waardoor het aftrekbare bedrag aan specifieke zorgkosten € 2.477 bedraagt. Het belastbaar inkomen uit werk en woning zal worden verminderd tot een bedrag van € 29.365.
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 538 en een wegingsfactor 1).”