Uitspraak
Rolnummers hoofdzaak : BK-22/00255 tot en met BK-22/00256
[X] B.V.,
verzoekster,
(gemachtigde: mr. E. Staas).
Het geding
Hof] van de gemeente Westland behandelt.
Het wrakingsverzoek
Beoordeling van het wrakingsverzoek
Er is sprake van een proefproces, dat gaat over de toepassing van artikel 16 Wet waardering onroerende zaken (de WOZ). Mr. Van Leijenhorst is samen met [auteur 1] en twee anderen co-auteur van een boek over de WOZ. [auteur 1] is ook betrokken bij dit proefproces. Niet uit te sluiten is dat [auteur 1] en mr. Van Leijenhorst wegens hun co-auteurschap een persoonlijke relatie hebben en over de juridische materie van dit proefproces hebben gesproken. Daarmee is de schijn van vooringenomenheid van mr. Van Leijenhorst gewekt.
a) Mr. Van Leijenhorst heeft betwist dat hij met anderen spreekt over aangelegenheden waarmee hij als rechter te maken heeft. Er is ook geen enkele aanwijzing dat hij dat in de hoofdzaak heeft gedaan.
b) Betrokkenheid als auteur bij een wetenschappelijke uitgave over de WOZ levert nog geen schijn van vooringenomenheid op bij de materie die in de hoofdzaak speelt. De betreffende passage uit het boek die verzoekster noemt [
“Hoewel de objectafbakening rechtstreeks voortvloeit uit de wet en de heffingsambtenaar geen beleidsvrijheid heeft, blijkt uit de hiervoor opgenomen casuïstiek dat de specifieke omstandigheden van het geval toch tot verschillendeen soms verrassende uitkomsten kunnen leiden.”] is neutraal en wetenschappelijk van aard en kan niet als zodanig gelden.
c) Van dit boek zal geen herdruk verschijnen, zodat de co-auteurs hierover geen contact meer hoeven te hebben.
d) [auteur 1] werkt al geruime tijd niet meer bij de Waarderingskamer. Volgens de ter zitting gehoorde vertegenwoordigers van de Heffingsambtenaar heeft [auteur 1] slechts geadviseerd in de bezwaarfase en is hij daarna niet meer bij het geschil (de hoofdzaak) betrokken geweest.
Beslissing
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan verzoekster, aan de onder 1 genoemde raadsheren, waaronder mr. Van Leijenhorst, en aan de andere partij in de hoofdzaak.